NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND
MYLADY'S GEHEIM.
J\o. 53.
Woensdag 5 Juli 1893.
Twee-eii-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Onbeantwoorde brieven.
BINNENLAND.
F euilleton.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
aovertentien:
Van 1ft regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Croote letters en vignetten naar plaatsruimte.
[Vervolg).
Het is dus uitsluitend de oude
gewoonte, de sleur, die de niet-
antwoorder naar een dezer ver
ontschuldigingen doet grijpen. In
werkelijkheid is het slechts lui
heid, of zooals men het dikwijls
uit den mond van de machtigen
der aarde hoortde groote drukte.
Natuurlijk, dat in groote zaken
niet alle brieven tegelijkertijd be
antwoord kunnen worden. Maar
de inzender behoort bericht te
ontvangen', dat zijn geschrift goed
aangekomen is en volgens het
tijdstip van aankomst op de plaats
ligt, welke het onder de andere
op antwoord wachtende geschrif
ten toekomt, zoodat hij er zeker
van kan zijn, dat hij antwoord
krijgen zal. Eenige groote couran
ten en tijdschriften hebben reeds
den goeden maatregel ingevoerd,
dat er aan iederen inzender een
gedrukte briefkaart gezonden
wordt, ten teeken, dat zijn stuk
ontvangen is.
Een dergelijke maatregel moes
ten ook alle openbare instellingen
invoeren, zelfs ieder privaat per
soon, die een omvangrijke corres
pondentie onderhoudt en geen tijd
heeft, om zooals het op de han
delskantoren geschiedt, de brieven
op denzelfden dag nog te beant
woorden. Wat echter het ver
schrikkelijk drukke werk betreft,
beklaag ik iedereen, die onder
zulk een last zucht en beken
gaarne, dat de gedachte aan zoo
vele wachtende en naar antwoord
verlangend uitziende menschen
mij zoo zenuwachtig zou maken,
dat ik mijn ambt neerleggen moest.
Echter zie ik niet in, hoe het werk
er door verminderen zal, indien
het steeds uitgesteld wordt. Ik
geloof eerder, dat men door ge
regeld bijhouden iederen dag zijn
taak veel gemakkelijker en vlugger
vervullen zal, dan door het be
antwoorden na eenige weken van
de natuurlijk veel omvangrijkere
brieven, al werden zij "dit alleen
maar door het verontschuldigend
gedeelte.
ïBis dat, "qui cito dat," geldt
ook in dit geval. Wie spoedig
antwoord geeft, geeft dubbel. Men
verplaatse zich toch eens in den
toestand van zulk een wachtende.
Het ging hem eens voortreffelijk.
Wat hij ook ondernam, gelukte
hem steeds. Zijn fabriek was in
vollen bloei. Hij leefde tevreden
te midden van een gelukkig ge
zin. Plotseling keert het blaadje
om buiten zijn schuld. Een nieuwe
uitvinding maakt het fabrikaat
goedkooper. Hij kan zijn fabriek
niet spoedig genoeg volgens het
nieuwe systeem inrichten. Zijn
concurrenten ontnemen hem zijn
klanten. Verlies volgt op verlies;
tehuis heerschen zorg en ellende.
Eindelijk barst de bom en gaat
hij failliet. Drie jaren zit hij zon
der werk, zonder verdienste en
wat hij ook begint, alles mislukt
hem. Eindelijk overwint hij zijn
gevoel en wil nu dienen. Overal
waar een baantje te krijgen- is,
solliciteert hij. Hij is niet eens
meer kieskeurig, en wil alles aan
nemen.
De weinige groschen, die hij
door een pand te geven en het
laatste ontbeerlijke goed te ver-
koopen, bijeenkrijgen kan, besteedt
hij aan porto voor de brieven,
waarin hij solliciteert. Alles te
vergeefs, nergens krijgt hij ant
woord. Nu verlicht een straaltje
hoop de duisternis van zijn ellende.
Een fabriek, een der medewerkers
aan zijn ruïne, zoekt een tweeden
directeur. De eerste directeur
blijkt een schoolmakker van hem
geweest te zijn.
Hij schrijft dezen een brief,
verhaalt zijn ellendige omstandig
heden, en legt er al zijn papieren
en goede getuigschriften bij over.
Het zijn allemaal slechts formali
teiten men kent immers zijn ver
leden. Heeft hij zich niet als een
held geweerd^ Hij heeft het lang
uitgehouden tegen het vijandig
lot.
Zulk eeu man heeft men noodig,
iemand, door de praktijk gevormd,
die het leven kent. Een week ver
loopt, nog een en ouk de derde.
Hij begint zich ongerust te maken.
Vier weken daarna schrijft hij een
anderen brief. Hij hoopt toch, dat
zijn brief aan het goede adres
bezorgd is Weer een week zon
der antwoord. Al zijn papieren
zijn er bij. Hij had er geen af
schrift van kunnen nemen, want
hij had geen geld om papier te
koopen. Een derde brief volgt en
spoedig een vierde. Moedeloos
troost hij zijn gezin. Zij zullen
hem wel antwoorden, in alle geval
zijn papieren terugzenden, het
eenige wat hij bezit.
Men luistert naar hem, maar
gelooft hem niet en zijn huisbaas
zegt iets van valsche voorspiege-
Morgen zal de directeur
lingen.
gekozen
worden en overmorgen
wordt misschien het besluit vau
zijn aanstelling, welke hem zijn
niet-schrijllustige vriend bezorgd
heeft, aan de vertwijfelde vrouw
van een naar geest en lichaam
vernietigd man overhandigd. Een
enkele briefkaart op tijd, eenige
woorden van troost en opbeuring,
en een krachtig man, een geluk
kig familieleven ware gered.
Er is een zeker soort van brie
ven, dat terecht nooit beantwoord
wordt, namelijk de «billets doux."
De heldentenor blikt met een
hoogmoedig lachje op den regen
boog van veelkleurige briefjes, die
de postbode hem na zijn heldhaf
tig tebovenkomen van den hoogen
C. overhandigt. Zij getuigen van
meegesleepte gemoederen en op
getogen zielen. Of een backfisch
van vijftien jaar, met kortgeknipt
haar, stapt met haar muziekboek
onder den arm door het drukke
gewoel der straten, met haar aar
dig wipneusje in de lucht, alsof
zij ver verheven was boven het
aardsch gewoel om zich heen.
Haar blauwe oogen kijken recht
voor zich uit, alsof zij de gym
nasiasten niet ziet, die haaf met
verrukte gezichten voorbijloopen.
Maar tehuis vindt zij een sierlijk
briefje, dat een hunner ongemerkt
ir» haar muziekboek gestoken
heeft. Op haar gezichtje strijden
ergernis, tevredenheid en schrik
met elkaar. Zou hij inderdaad
doen, waarmee hij haar dreigde?
Zou hij werkelijk zich van kant
maken, als zij hem nog eens zon
der groet voorbijging? Dat zou
toch jammer zijn van zoo'n knap
pen jongen. In haar gepeins be
merkt zij niet, dat haar mama
binnengekomen is en met valken
blik de verbodene vrucht in de
hand van haar dochter ge
heeft. Meteen verpletterend »Dom
gansje, laat die kinderachtigheden
toch" verhuist het juweel van
zeventienjarige liefde en brieven
stijl in den kachel.
Er is nog een soort brieven,
die dikwijls onbeantwoord blijven,
die van den autohraphen-verza-
melaar namelijk. De meeste be
roemdheden vinden hen een ware
plaag, want het is geen bijzondere
neiging voor den kunstenaar zelf,
doch slechts eigenbelang, dat de
verzamelaars tot het verzoek om
een autograapli brengt.
Het geheele leven schijnt mij in
zekeren zin een spel van vraag
en antwoord, en hoewel volgens
het oude spreekwoord een dwaas
meer vragen kan, dan tien wijzen
kunnen beantwoorden, vergeef ik
het toch niemand, als hij een ander,
zonder dat het noodig is, al ware
het slechts een uur, op antwoord
laat wachten.
Volgens een bericht, dat het «Ber-
liner Tageblatt" uit 's Gravenhage ont
ving, zal de cxarewitsch op zijne terug
reis de beide Nederlandsche Koninginnen
op Het Loo bezoeken.
In De Kleine Courant deelt de heer
van 't Lindehout thans mede, dat «de
onlelbare blieven, telegrammen ontvan
gen" hem «voor het grootste deel" aan
sporen tot verbreking van liet stilzwij
gen tegenover de aangevoerde beschuldi
gingen.
Hij lieedt nu in ditzelfde nummer in
eene beknopte weerlegging van enkele
beweringen uit de brochure van Deth,
en zegt dan ten slotte:
«Wij wenschen de zaak in handen van
een commissie te stellen en hebben een
paar vrienden gevraagd de leden daarvoor
te kiezen: deze zullen naar wij hopen
spoedig hiermede gereed zijn. Verder zijn
wij besloten tot onze bescherming tegen
laster de hulp der wet in te roepen."
In het hventsch Zondagsblad heeft ds.
J. M. S. Baljon een lang artikel aan «de
zaak Van 't Lindenhout" gewijd, waarin
hij gunstige getuigenissen, die hij voor
HISTORISCHE NOVELLE
VAN
2) EGBERT CAREE6EN.
Want, zou een edelman, die door zulk eene
dame op zijne plaats gesteld was, hebben
kunnen lachen? Zeer zeker niet.
En nu het gesprek, dat de ruiter thans
met zijn bediende voerde I
Hij riep hem bij zich.
«Patrick," vraagde hij, «hoe veel geld
hebt gij nog?"
«Veertig guinjes," was het antwoord.
«Gij moet nu de paarden aan mister
Wheelisson terugbrengen en de huur er
van betalen. Dat zal tien guinjes zijn,
er blijven er dus dertig over. Daarvao
neemt gij er vijftien. Daarmee zullen
wjj het nog eene maand kunnen uithou
den. Op dien tijd moet onze onderne
ming tot eene beslissing geraakt zijn.
Vindt gij niet, dat wij goed vooruit zijn
gegaan?"
1) Eeu guinje tien gulden.
Patrick zag zijn heer verlegen aan.
Daarop schudde hij verlegen met zijn
hoofd.
«Neen, wilt gij zeggen; dat vindt gij
Met zoo?" lachte deze. «Waar heb je
dan je oogen? Alles gaat voortreffelijk.
Weet gij, hoe mijn naam is'.'"
«Mister Robertson."
«Gij dwaalt, beste vriend. Heden heb ik
een anderen naam aangenomen. Monsieur
René Lagiche is hij thans. Kunt gij
dat goed uitspieken? Ik dacht, dat ons
lang verblijf in Frankrijk uwe tong daar
toe wel buigzaam zou gemaakt hebben."
De bediende herbaalde zonder fout,
boewei met eene niet te miskennen En-
gelsche uitspraak
«Monsieur Reué Laguiche!"
«Zie je wel, dat gaat goed. Slechts
onder dien naam kunt gij mij des zondags
en des donderdags-vond in het Mortons
koffiehuis vinden. Wij moeten namelijk
van elkander scheiden."
«Scheiden?" herhaalde de bediende ver
schrikt.
«Mijn plannen vorderen dat I"
«En ik alleen in deze groote stadO,
mylord
«Uw geheugen is wel kort, mijn
waarde. Hoe heet ik
«Monsieur René Laguiche."
«Hoe oud zijt gij ondervraagde Laguiche
verder.
«Zeven en vee: tig jaren."
«Dan ben je ook oud genoeg om in
een stad als Londen alleen te kunnen
gelaten woiden. En nu voorwaarts; de
tijd dringt.
II.
't Is een groote verandering, uit de
frissche voorjaarslucht van Kensington
naar de doffe, met rook vervulde atmosfeer
van Londen, uit den lachende zonneschijn
naar de naargeestige schemering van een
ziekekamer te moeten verhuizen.
De binnentredende gelooft ten minste,
dat hij die laatsgenoemde voor zich ziet.
De neergelaten gordijnen, de muffe
lucht en vooral het gezicht van den grijs
aard, die in het kussen van den leuning
stoel rust, de linkervoet met windsels
bedekt, en op een hoog voetbankje uit
gestrekt, moet dat geloof wel versterken.
En toch maakt niets den grijsaard boozer,
dan dat men hem ziek noemt. Hij wil
niet ziek zijn, o neen, hij is rustig! In
dien de graaf van Sunderland, Lord-opper-
kamerheer van Zijne Majesteit ziek warel
zoo zouden zijn talrijke vijanden nog een
punt te meei hebben, om op zijn ontslag
aan te dringen. Daarom mocht hij niet
ziek, moest hij gezond zijnl
Ter zijde van den graaf hangt aan den
wand een jeugdig beeld, een jongeling
in de ouderwetsche kleeding met krullende
lokken, een rond baardeloos gelaat, hoogop
getrokken wenkbrauwen en flikkerende
oogen. De grijsaard slaat zjjn oog dik
werf naar die schilderij op, ais wilde hij
kracht puiten uit de herinnering wat hij
eenmaal was. Voorbij den graaf glimt
steelsgewijs een zonnestraal door het dicht
gesloten valgordijn en verlicht het jeugdig
frisch gelaat van de beeltenis met den
lachende mond en de prachnge oogen. Dat
maakt het onderscheid nog gi ooterzonne
schijn en schaduw voorheen en lliansl En
daarom is die zonnestraal nog barmhartig,
dat hij een grijsaard voorbjj sluipt er.
niet, met zijn scherp licht, al de rimpels
en naden doet zien, die door een lang,
wisselvallig leven op dat gelaat geschre-
vpn zijn, hetwelk eens een schoone, levens
lustige jongeling droeg.
Van het gelaat op die schilderij wan
delen de blikken van den graaf naar een
ander gezicht daar tegenover, naar een
levend aangezicht waarvan de bezittel
voor den graal slaat. Enkele trekken
van het afbeeldsel vinden wij wel op dat
gelaat terug, maai niet die bevallige, wel
die vooruitstekende, eer gierigheid te
kennen gevende adelaarsneus, maar niet
dat aantrekkelijke lachje om den mond,
wel die levendige, forsche oogen, maar
niet die hoogop getrokken wenkbrauwen,
die zoo veel schoons aan den jongeling op
de schilderij verleenen. De gedaante, die
het levend gelaat draagt, is lang en smal,
zijn houding stijf, ne bewegingen hoekig.
De geheele beschouwing van den jongen
man maakt den indruk, als of hij de
schoolbanken pas verlaten had, evenzoo
de ongemanierdheid, die hij bezit, zoo
als het zichbaar en toch doelloos pogen,
om deze ongemanierdheid te beheerschen.
Hij, wiens portret daar aan den wand
hangt, zou zeker op dien leeftijd een zeer
grootere mate van wellevendheid vertoond
hebben.
Zoo iets zal de grijsaard in den leuning-
stoei niet gedacht hebben, als nu zijn
blik weder van de beeltenis naar zijn
zoon terugkeert, en op een wel niet op
gewonden, maar ook niet op bijzonder
vriendelijke manier tot hem zegt:
«De geleerde heeren uit Oxford hebben
mij altijd de beste getuigenissen van u
gezonden. Thans wenschte ik waarlijk
wel, dat zy mij nu en dan ook eens van
uw guitenstreken, die gij uitvoerde, had
den gemeld. Dan zoudt gij wellicht wat
minder geletrd, maar bruikbaarder voor
de wereld geworden zijn. Goddam! Hon
derden ponden heb ik aan de burgers
van Tiverton verspild, opdat zij u naar