NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. No. 73. Woensdag 13 September 1893. Twee-en-twintigste jaargang. abonnementsprijs: VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. advertentien: VLINDERS, F euilleton. IN ®I LOUVRE, AMERSFOORTSCIE COURANT. VOOR Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend, Oroote letters en vignetten naar plaatsruimte. Geen oorlog uieer. De geschiedenis der volken is geweest een aaneenschakeling van oorlogen, een lange bange strijd om het bestaan. Diezelfde einde- looze strijd, waarvan wij in de dierenwereld om ons heen dage lijks getuigen kunnen zijn, heelt ook altijd gewoed onder ons men- schen. Van de eigenlijke oorlogen, strijd met wapenen tusschen per sonen, stammen en volken onder ling, is de strijd om het bestaan dikwerf de oorzaak geweest. De verschillende volksstammen, die voornamelijk van de jacht leefden, hadden uitgebreide jachtvelden noodig, en waren de hunne niet meer toereikend, dan trokken zij naar andere streken, soms onbe woonde, soms ook niet. In het laatste geval gold het recht van den sterkste en werd de zwakkere partij verdrongen of uitgei oeid. Toen men kudden ging houden, dip den mensch het voed sel moesten verstrekken en meer nog later toen men aan landbouw ging doen en de levensmiddelen vermenigvuldigden, toen werden de volksstammen grooter en ble ven meer op één zelfde woonplaats gevestigd. Er werd nu echter ge streden om de vruchtbaarste plek jes, om het bezit van land. Nood en noodzakelijkheid maakten vin dingrijk, de wapenen werden ver beterd, woonplaatsen werden ver sterkt, men sloot zich aaneen om den vijand beter te kunnen afwe ren. Op deze wijze gaat het voort door de verdere geschiedenis der beschaving. Juist doordien harden strijd om het bestaan werd dp mensch sterker; de nood bracht hem tot uitvindingen en ontdek kingen door zijn geest te scher pen en zoo steeg hij al hooger en hooger op de trap van bescha ving. Zoolang er nog weinig ver keer tusschen de volken was en er een groote ongelijkheid bestond in beschaving en bezit, was die ongelijkheid de aanleiding tot. volksverhuizingen, tot veroverings tochten. Het machtigste volk werd de baaser ontstonden wereld rijken, die nu wei onmogelijk zijn gewordende laatste strijd om zoo'n opperheerschappij had plaats in het begin dezer eeuw. De meeste, vooral de groote staten van Europa hebben hun weerbaarheid zoo ver mogelijk gebracht; met zekerheid van een goeden uitslag kan de een den ander niet aanvallen. En iritus- schen zijn de vroegere oorzaken van den oorlog weggenomende groote ongelijkheid in bezit en beschaving. Er zou geen reden meer kunnen zijn om een ver overingsoorlog te beginnen, zoo'n krijg, altijd in onze beschaafde wereld, is niet meer mogelijk. Er is gezegd»het krijgswezen draagt de kiem der vernietiging in zich." Het kan waar zijn, ja misschien is het ook waar, dat spoedig de tijd zal komen dat de ooi logen hebben afgedaan. Thans heeft de krijgswetenschap een ongekende hoogte bereikt en de wapenen en verdelgingswerktui gen worden nog steeds verbeterd; de eene uitvinding volgt de andere. Niet meer menschen zullen elkan der bevechten, maar machines, en de sterkste is hij, die het meeste geld bezit en de meeste van die machines kan aankoopen. Om kleinigheden wordt geen oorlog meer begonnen, en niemand wil de verantwoording dragen van een oorlog te hebben veroorzaakt. Voor beschaafde staten wordt de oorlog onmogelijk. Maar met dat al blijft de strijd 0111 het bestaan en deze blijft oorlogen veroorza ken maar van anderen aard en niet minder vreeselijk. Het moet niet genoeg zijn als de bloedige oorlogen, door' de macht der wape nen gevoerd, tot het verleden behooren, ook aan die andere oorlogen moet een einde gemaakt. Naai' middelen moet worden ge zocht om ze te voorkomen, maar op welke wijze en hoe is dat mogelijk Dat het mogeiijk is, daarvan is M. von Egidy over tuigd. Laat ons zien hoe deze man, de gewezen huzaren-officier die in den iaatsten tijd zooveel van zich doet spreken, erover denkt. Men heeft mij verzocht, schrijft hij, over den oorlog te schrijven. Over den oorlog, wat men daar gewoonlijk onder verstaat, heb ik niets meer te schrijven. Deze krijg, voornamelijk tus schen cultuur-volken, is een ver schijning in de ontwikkeling der menschheid die tot het verleden behoort. De toekomst staat onder het teeken des vredes. Vrede heet niet: »geen strijd meer;" vrede heet ïgeen oorlog meer." Strijden in den zin van een edelen wed strijd, op geestelijk gebied, een moedig streven naar volmaking willen wij. Onze drang naar ont wikkeling wijst ons merkbaar daarheen. De wapenen waarmee wij strijden moeten andere zijn en ieder begrip van oorlog uit sluiten. Niet, dat wij strijden, is verkeerdwel dat wij elkander bestrijden, dat wij elkander be- nadeelen, geweld aandoen. Wij moeten niet alleen werken voor afschaffing van den bloedigen oorlog, maar de strijd moet zijn tegen iederen oorlog. Wij mogen onder oorlog niet meer alleen den eerlijken wapenstrijd van twee naties verstaandeze is bij lange na niet de treurigste oorlog. Wij moeten het begrip oorlog voor taan de ruimste beteekenis geven en moeten daaronder verstaan de liefdelooze, de zelfzuchtige, de gehate gezindheid, die tusschen ons menschen bestaat op ver schrikkelijke wijze, in huisgezin, familie, gemeente of staat. Staan politieke partijen, huishoudelijke belangen, geloofsgenootschappen, vermeende standen en klassen, en allerlei vereenigingen niet tegen over elkaar met een vijandelijk heid, zooals men die bij twee in den slag op elkander losstormende ruiterbenden maar zelden vindt? Willen wij den oorlog in zijn omvattenden beteekenis te lijf gaan en dat willen wij dan moeten wij vóór alles het ongod delijke uit ons wezen bannen, dan moeten wij redelijke, verdraag zame, verzoeningsgezinde, recht vaardige, trouwe en eerlijke men schen worden. De gruwelen van liet slagveld waren ontzettendde krijg van allen tegen allen, zooals die nu in het eigen land gevoerd wordt, is nog veel ontzettender. Het lijden, de ellende, de ver schrikkingen en smarten, die wij ervaren midden in den zooge- naamden vrede, zijn aangrijpender. Het gevoel wordt pijnlijk getrof fen bij den aanblik van een met bloed gedrenkt slagveld, ongetwij feld maar het tooneel in Hamburg nu een jaar geleden en de hon gersnood in Rusland waren voor mij verschrikkelijker. Gewis, het doet den soldaat zeer het zien van een verwond kame raad; het zien van een bloemen meisje, dat in den guren winter nacht van koude omkomt, is veel hartverscheurender. Zeker, het bezoek aan een hospitaal stemt ons ernstigmaar het bezoek aan een toevlucht voor dakloozen wekt nog smartelijker gewaarwordingen in ons hart. Ik heb innig mede lijden met de geruïneerde, ver schrikte r>vreedzame bewoners" wier land door den oorlog gele den heeftdoch de gedachte aan de tallooze gezinnen, die op 'toogenblik, en reeds sedert maan den, sedert jaren te vergeefs strijden tegen den ondergang, kwelt mij veel meer. De aanblik van een rij voorbij trekkende krijgsgevangenen stemt weemoe dig maar wanneer ik iemand naar het tuchthuis zie brengen, dan zou ik als bij een processie kun nen blijven staan en het hoofd ontblootende, zeggen: mea culpa de schuld van onze toestanden, de schuld van ons volk, dus ook mijne schuld. Wij hebben de gruwelen, de ont zettende verschrikkingen van den oorlog nog in ons midden. Tegen het oorlog voeren van legers ko men tegenwoordig in alle landen duizenden op. Bestrijden echter ai die mannen en vrouwen den krijg in 't algemeen Velen zeker wel; anderen is het nog niet dui delijk, wat eigenlijk te bestrijden is. Wie tegen den oorlog woedt, alleen omdat hij geen bloed kan zien vloeien, of, omdat hij de ge wonden bejammert, of, omdat hij DOOR L. II. 10) VI. BIJ HET RAKETTEN. De morgen, die op den stormachtigen nacht volgde, was even weinig uitlokkend als deze geweest was. Wel viel de re gen niet langer bij stroomen neder, maar de windvlagen werden hoe langer hoe heviger, en verdreven met hun woest gehuil de pas ontwaakte lentegedachten. Het was zeker ook ten gevolge daarvan dat zich in den vroegen morgen reeds een bediende in de livrei van den heer Dangeau, aanmeldde in de Rue du Bac, waar jonker von Wiehe in het »Wapen van Navarre" logeerde. Hij overhandigde den jonker een welriekend briefje, en deze opende het terstond, evenwel zorg dragende om het zegel, waarop het wapen der Hoffkirchen prijkte, niet te bescha digen, Met stralende oogen las bjj den inhoud. sDe Koning heeft om het on gunstige weèr de jachtpartij uitgesteld; wij vervelen ons heel erg en ik zou wel eens willen zien of mijn bouquetje ver- geel-niij-nieljes dooi zeker iemand gedi a- gen wordt. Tegen elf uur ga ik met madame Routhier raketten in de page- galeiij, de hertog de Larochefoucauld doet ook mee; wie zal de vierde man zijn? Laurence." Jonker von Wiehe was na een paar uur gerust geslapen te hebben, verkwikt en kalm wakker geworden en de spanning, waarin het verhaal van zijn wonderlijken gastheer gebiacht had, was geheel ge weken. De door Laurence genoemde naam van madame Routhier ripp al de gebeurtenissen van den nacht weer in zijn geheugen terug, en terwijl hij het vriendelijke briefje oveilas, kwam er een wolk op zijn voorhoofd. »Wat doet zij in het gezelschap van die vrouw," dacht hij, «die mij bij mijn eerste bezoek van de Louvie reeds in den weg trad met haar verblindende schoonheid en mij sedert overal tracht te ontmoeten I O, die Jnnquille brengt mij het bloed aan het koken, na alles wal ik gisteren gehoord heb. Ik moet Roosje ook nog spreken van daag wacht, dat zal ik eerst doen, voordat het rakelspel begint, inaar dan ga ik ook terstond." Hij schelde zijne bediende, een brave Thüringer, die volstrekt niet begreep waarom zijn heer vandaag zoo haastig en ongeduldig en loch zoo bung was dat er iets aan zijne kleeding of friseur zou ontbieken. Met het van Laurence ontvangen rui kertje getooid, steeg hij in het wachtende rijtuig en bevond zich weldra midden in het drukste gedeelte van Parijs, waar zich ook toen reeds de meest verschillende elementen vereenigden, om zoo veel mo gelijk geraas te maken, terwijl de talrijke klokken der hoofdstad haar metalen stem men boven al het gejoel lieten weeiklin ken. Geen wonder dat Boileau reeds met al de wanhoop zijner zenuwachtig dich- tersnatuur geklaagd had, dat al dal klok gebrom ter eere van de dooden, de le venden haast doodmartelen zou. Op het kruispunt van twee straten haalde het ijjtuig van den hertog de Larochefoucauld het zjjne in, en beide heeren stegen bijna gelijktijdig aan de poort van de Louvre af. Kurt begaf zich natuuilijk terstond naar Lauience en verzocht haar om hem nog een kwartiertje tijd te laten, omdaf hij, voordat het spel begon, nog iets gewichtigs met Rosa te bespreken had. Het jonge meisje pruilde wel een weinig, maar toen Kurt haar beloofde dat zij binnenkort ook in het geheim zou genomen woiden, was zij spoedig weer vriendelijk en vroolijk en zij lachte hartelijk toen de jonge man haar waar schuwde voor de vriendschap der Jonquille. Het was haar niet onaangenaam te bemer ken hoe weinig Kurt aan den omgang met de verleidelijke schcone gelegen was. «Kom, de Jonquille is zoo gevaarlijk niet," scherste zij: «daarenboven heb ik haar niet opgezocht, maar zij mij, en ik meen opgemerkt te heblen dat zij bij zonder veel belang stelt in een zekeren duitschen cavalier; gij zult mij toch wel niet willen dwingen om dat als eene mis daad te beschouwen?" «Gij zijl een kind, Laurence," gaf Kuit ernstig ten antwoord; duw rein onschuldig hart kan zich geen denkbeeld maken van de duivelachtige boosheid, die ïd de ziel dier slechte vrouw woelt en spookt." «Maar hoe weet gij dat zoo precies?" vroeg zij vol bezorgdheid. «Geduld, liefste, dal hangt ook al met mijn geheim te zamen. Bid God dat zij geen belang moge stellen in iemand, die i' lief is, dat zou zijn en uw ongeluk wezen." Laurence lachte niet meer, en keek Kurt met haar lieve bruine oogen ang stig viagend aan. Hij trachtte haar ge rust te stellen en boog zich tot haar neder, terwjjl hy fluisterde: «Geduld, Lauience, nog een paar dagen dan ver tel ik u alles en doe bij uwe tante plech tig aanzoek om uwe hand; bedenk u nu ïntusschen maar eens goed welk antwoord gij geven zult." Daaiop werden de ver- geet-mij-nietjes bouquetjes orngeiuild; Kurt slak het zijne wel wat onhan dig in haar donkere lokken, en zij het haie op zijne borst, waarhij hij, zonder veel tegenstand te ontmoeten, het lieve handj een oogenbhk in de zijne klemde. Toen eerst begaf hij zich naar de kamei van Roosje, die een parelsnoer harer meesteres san een nieuw zijden koordje reeg en daarbij volgens gewoonte Thüringsche volkshedeien zong. Kurt had zijne landgenoole altijd giaag mogen lijden, maar heden was liet hein of Iiij een lichtglans om haar hoofd zag zweven. «Liefde eri trouw," herhaalde hij gedurig in zicli zeiven; die woorden moesten in zijr. oog, het motto van haar levensboek zijn. Zij staakte haar gezang lij zijn binnen- Ireden, en stak hem de hand toe. «Vergeef rnij dat ik niet opsta,"sprak zy met hare heldere stem, die Kuit al tijd aan de vaderlandsche klokken her innerde, «maar ik heb hier een klein ridderhoed op mijn schoot, en ik zou de parels niet graag laten vallen. En hoe staat het met de liefdesgeschiedenis?"

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 1