NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND
Brieven uit de Maasstad.
BEL DEM0NI0,
i\o. 80.
Zaterdag 6 October 1894.
Drie-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
F euilleton.
COIRANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Otoote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Rotterdam, 5 October 1894.
Het overlijden van een onzer
eminentste landgenooten, die ge
durende een lange reeks van jaren
mijn stadgenoot was, van den be
scheiden en knappen kunstenaar
Charles Rochussen is ook in
dit blad, reeds vermeld. Ik gevoel
desniettegenstaande behoefte in
mijn weekkroniek nogmaals van
dit verscheiden melding te maken
om er aan vast te knoopen de
mededeeling van enkele persoon
lijke herinneringen, die op den
edelen mensch Rochussen een
gansch eenig licht werpen, ik ge
voel behoefte te trachten den lezer
te doen gevoelen, althans te doen
begrijpen mijne diepe vereering
voor den uitstekenden grijsaard.
En daarmede wil ik dezen brief
aanvangen.
Jarenlang heeft Charles Rochus
sen geleefd in de stad waar in
meening en begrijpen uitsluitend
domineeren de zaken die den han
del betreffen, alleen voor zijn
kunst, die hij lief had en die hij
beoefende niet voor den winst,
niet voor de roem, maar omdat
hij niet anders kon, met andere
woorden omdat hij in de daad,
tot in hart en ziel kunstenaar was.
Getrouwd is hij nooit geweest, in
de eenzaamheid van zijn eigen
stemmig-karaktervolle binnenka
mer leefde hij, tevreden in zijn
kunst, gelukkig in zijn weldoen.
Alleen in het laatst van zijn leven
toen al de vrienden, die hem tot
heden bezochten en zijn stille uur
tjes verlevendigden, hem begonnen
te ontvallen, begon hem dat alleen
leven te drukken.
Je blijft langzamerhand zoo
alleen staan in de wereld, zei hij
mij vaak en hij herhaalde het met
nadruk toen ik hem op zijn tach
tigsten verjaardag, zijn laatste
helaas, geluk kwam wenschen en
de hoop uitspreken op een nog
lang en gelukkig leven. Je
blijft zoo alleen staan, alles wat
je lief was ontvalt je. De nieuwe
stroomingen in de begrippen van
onzen tijd gaan mij voorbij, een
heel eind van mij af en dan vraag
ik mijzelve wel eens: behoor ik,
met mijne opvattingen, die mij
heilig zijn en die ik nooit verza
ken wil, nog wel tot deze dagen,
ben ik als kunstenaar, en misschien
ook als mensch, niet te oud ge
worden
Er ligt een oneindige weemoed
in deze woorden van den voor-
treffelijken grijsaard, woorden, die
hun oorsprong vonden vooral in
het feit, dat zijn medekunstenaars,
vooral de jongeren, duidelijk toon
den aan zijn raad geen behoefte
meer te hebben, dat zij hem in
algemeene zaken zelfs volstrekt
niet meer raadpleegden. Dat was
dom onhandig en ondankbaar van
die medekunstenaars, want tot op
den laatsten dag is Rochussen ge
bleven de uitstekende raadsman,
de vlugge heldere kop, die dade
lijk alles overzag, die dadelijk alle
feilen ontdekte. Ik, die de eer
had te behooren tot de bevoor
rechte jongelieden die hij ontving,
ik heb altijd, zelfs nog een week
voor zijn dood verbaasd gestaan
over den rijkdom van kennis, die
in dat oude hoofd was, over de
aangename wijze waarop hij zijn
ideën mededeelde. Nooit verliet
men hem zonder iets te hebben
geleerd. In de kennis van de
vaderlandsche geschiedenis vooral
stond hij groot en eenig, naast
van Lennep en Ter Gouw zal in de
toekomst zijn naam genoemd wor
den als die van den besten histo
riekenner van zijn tijd.
Hij was edel, hulpvaardig, wel
willend en bescheiden.
Juist deze week deelde de heer
Haverkorn van Rijsewijck in de
Nieuwe Rotterdamsche Courant
een ook mij bekend staaltje mee
van zijn door en door edel karak
ter. Of is er geen innige pracht
van karakter te zien in Rochus-
sen's doen daarbij. Een arme we
duwe kwam tot hem, zeggend
noch mijnheer, ik hem mijn eenig
dochtertje verloren, niets is mij
van haar gebleven dan dit kleine
fotografietje dat verbleekt en ver
kreukeld is. Ik lieb gehoord, dat
u zoo mooi schilderen kan, toe
sverf' het eens na, ik heb vijftig
gulden opgespaard, die zal ik er
u voor betalen."
Rochussen had tranen in de
oogen, hij weende zoo gauw, die
goede beste oude, hij drukte het
vrouwtje de beide handen en zei
geef mij dat portretje, ik zal het
voor u maken, over twee weken
is het af.
Toen het vrouwtje na den be
paalden tijd terugkwam, was
Rochussen niet thuismaar
het schilderij stond er in een
mooie gouden lijst't portret was,
volgens 't moedertje, of het leefde.
Bij 't schilderij was een pakje
gevoegd waarin de vrouw twintig
gouden tientjes vond
Er zijn staaltjes van zijn voor
treffelijke eigenschappen, die wei
nigen bekend zijn, er is niets in
discreets in, als ik die, na hij
dood is, mijn lezers mededeel.
Hij had 12 ridderorders en hij
droeg die nooit, zelfs niet één
ervan, eerst na zijnen dood heeft
zijne familie die gevonden.
Vroeger, in zijn beste dagen,
kwamen er vaak ouders bij hem
met hunne kinderen om »die goeie
meneer Rochussen" te vragen wat
hij er van dacht, as ze den jongen
schilder maakten. Met een onge-
loofelijke welwillendheid en met
een onbegrijpelijk geduld want
geduld was nooit een zijner deug
den, hij kon zich soms om een
kleinigheid verbazend driftig ma
ken zette hij zich aan tafel, liet
den adspirant schilderen, teekenen
en kladden, prees zijn aanleg,
roemde zijn toekomst als de
jongen schilder werd en raadde
den ouders hem daartoe in de
gplegenheid te stellen. Hoe dik
wijls hij die taak heeft overgeno
men, dat wist hij zelve en dat mag
ook geen publieke zaak worden.
In dezen had hij echter wel eens
het gebrek van zijn deugd: hij
mistte den moed, den ouders het
ontbreken van talent bij hun zoon
mede te deelen dat zou zoo
honds geklonken hebben en
zoo raadde hij een wijding aan
de schilderkunst niet af, waar dit
feitelijk zijn plicht zou geweest zijn.
Niemand was voor jonge colle
ga's hulpvaardiger dan hij. Prul
len heeft hij in zijn leven gekocht,
alleen om den maker niet te ont
moedigen, beginners heeft hij als
groote artiesten betaald, omdat
hij iets goeds zag in hun werk
en omdat hij geloofde hen een
aansporing te moeten geven nik
weet bij ondervinding, wat dat
waard is" placht hij te zeggen.
Rochussen had vele vrienden in
zijn lang leven. De dierste was
hem Mr. J. van Lennep. Och, als
hij 't over »Jaap" had, raakte hij
niet licht uitgepraat. Zooals men
weet, heeft hij van Lennep's wer
ken geillustreerd en de dagen, die
daaraan voorafgingen, de dagen
waarin hij met Jaap samen was,
rekende hij tot de gelukkigste van
zijn leven.
- Hij was zoo vroolijk, die
beste kerel, en hij wist zooveel.
Kareltje, heeft hij me dikwijls
gezegd, wat vind ik het leven,
als we zoo gezelligjes met onze
kunst en onze wetenschap samen
zijn, toch gezond prettigHeel
wat anders nietwaar dan de tegen
woordige meeningen over het leven
en het bestaan. Ach, de ouden
van mijn tijd, als daar waren.
Potgieter, Bakhuijzen van den
Brink, Ter Gouw, van Lennep.
Vosmaer en anderen waren zoo
vrij en zoo gelukkig in het leven.
Tollens ook, Tollens was de boe
zemvriend van mijn vader, een
norsche, ruwe man, die Tollens,
'k heb heel wat opstoppers van
hem gehad, maar hij had een ver
bazend vroolijken kijk op het
menschenleven. Zoo hoort het ook,
men wordt er oud van.
Nog in leven zijn zeer weinige
vriendenSchimmel, Mesdag, Is-
raëlsen zij hadden hem lief met
groote warmte. Men had den klei
nen zenuwachtigen Israels aan het
graf moeten zien, nijdig telkens
een traan wegpinkend, en den
grooten breeden Mesdag, het hootd
gebogen, bijtend op zijn onderlip,
om te kunnen begrijpen hoe het
heengaan van vriend Rochussen
hen smartte.
Rochussen was niet alleen een
menschenvriend, hij was ook een
dierenvriend, dagelijks toefde hij
uren in de Diergaarde, met groote
UIT BET FRANSCH.
2) Het was geen goud, geen edelge
steente of zijde, die de kleeding van
Capitan versierden, maar buffeileder en
ijzer. Voor deze omstandigheid had hij
evenwel noodig geoordeeld de gewone
gestrengheid van zijne kleeding eenigs-
zins te moeten matigen, door eenige bij
komende versierselen, die guirlanden van
rozen boven de deur van eene gevange
niscel geleken. Capitan had behalve dit
verschrikkelijke knevels, waarmede men
te Spoleto de ondeugende kleine kinde
ren naar bed joeg.
Capitan nam een post van vertrou
wen waar bij den graaf Ercole Vitelli
Pasquale Contarini was de zoon van
een Venetiaansch koopman, die door den
geheimen raad verbannen was Tibe-
rio Fanferfluizzi bezat een twaalftal
kasteelen en mankte klinkgedichten op
de maan.
Zoodanig waren de drie personen, die
het toeval op hetzelfde uur onder het
venster van Lucrezia Maminone te samen
bracht, eene van de beroemdste vrouwen
van Italië uit de zeventiende eeuw, zoo
rijk aan beroemde Aspasia's. Lucrezia
was, zeide men, de maitresse geweest
van den graaf F.rcole Vitelli, iets dat
haar nog hooger deed steigen in de
schatting ven de saletjonkers van den
tweeden rang, zooals Pasquale en Fan
ferfluizzi.
Na de weinige woorden, die wij hier
boven vermeld hebben, gewisseld te
hebben, groetten de drie edellieden el
kander, zooals rnenschen, die afscheid
van elkander nemen, met het voornemen
van ieder zijn eigen weg te volgen.
Zij deden werkelijk eenige schreden,
maar kwamen weer op dezelfde plaats
terug en groetten elkander op nieuw,
nog eens houdende alsof zij zich wilden
verwijderen.
Zonder twijfel speelde een kwade geest
of eene schalksche fee met hen, want zij
kwamen voor de derde maal op dezelfde
plaats terug. Deze keer fronste Pasquale
Contarini het voorhoofd; Tiberio Faofer-
1 uizzi stampte zacht met den voet en
Capitan trok aan zijn knevels.
Na eene korte aarzeling naderde Tiberio
Fanferluizzi Pasquale Contarini en met
een gebaar van verwondering (luisterde
hij hem het volgende in het oor.
Maar weet gij dan niet, mijnheer
Pasquale, dat er van avond een souper
van edellieden en jonge meisjes gegeven
wordt bij Salvator? Uitgezochte
wijnen I Gij weet, de gek heeft een goed
voorzienen wijnkelder! Haast u dus, uwe
plaats wordt bewaard en er wordt nooit
een jolig partijtje zonder u gehouden
Waarde heer Tiberio," antwoordde
Pasquale Contarini, ♦doe mij het pleizier
er van avond mijne plaats in te nemen.
De gasten zuilen bij dien ruil met verlie
zen. Haast u, anders is men begonnen
voor dat gij er zijt."
Fanferluizzi keerde Contarini den rug
toe en krabde zich achter het oor. Con
tarini dacht een oogenblik i a en naderde
toen Capitan.
Heer Capitan," zeide hij, «weet gij
niet dat er een duel plaats zal hebben
tusschen Jacobo Maffei en den dapperen
Santafior
Nu!" riep Capitan uit, ♦dat zou ik
niet weten I Ik wist het al lang voor
dat gij er iets van hoordet, mijnheer
Contarini. Wanneer er eene zaak van
eer in Spoleto moet worden heslist, ben
ik altijd de eerste, die er van onder
richt is."
Dan," antwoordde Contarini, „weet
gij zeker niet, dat het duel op dit uur
aan de oevers van de Nera zal plaats
Yinden. Zijt gij bij toeval niet een dei
getuigen?"
Capita's lip krulde zich verachtelijk,
maar hij kreeg weldra zijne bedaardheid
terug en antwoordde onverschillig:
Wanneer gij iets nieuws van de zaak,
waarvan gij spreekt, wilt weten, mijnheer
Contarini, dan kan ik u geheel nieuwe
berichten geven. De ontmoeting heeft
heden avond ten zeven ure plaats gehad
met flambouwen; men heeft met sabels
gevochten, die niet in die kinderachtige
scheede, die gij daar van uwe zijde draagt,
zouden passen Jacopo Mallei, uw
vriend, heeft men het hoofd tot aan de
tanden toe, gekloofd."
Pasquale Contarini keerde zich van
Capitan af.
Capitan, die Fanferluizzi op zich af
zag komen om hem wat te zeggen, kwam
hem voor.
Mijnheer Fanferluizzi," zeide hij hem
aan het oor, »er is van avond feest op
het paleis van onzen heer, den graaf
Ercole Vitelli."
»Ik weet het."
Weet gij ook, dat de schoone Maria
d'Amalfi er zei zijn
Wat raakt mij dat?" vroeg de pron
kerige Fanferluizzi, zijn lange vingers
door zijn roode lokken halende.
Mijnheer Tiberio," hernam Capitan,
met een nog geheimzinniger gebaar, de
dames zijn voor mij wreeder dan voor
u, en ik heb die wonderlijke gave niet,
die gij bezit om haar in de zoete strikken
der liefde te lokken; maar, hoewel zij
mijn zuchten niet achten, riemen zij mij
gaarne tot vertrouwde."
Arme vriend," bromde Tiberio.
♦Ja het is een rol, die gij niet
zoudt willen spelen, waarmede ik mij
echter tevreden stel. Voor zooverre
Maria het mij weenende toevertrouwd
heeft, sterft zij van liefde voor u."
„Wel, wel," zeide Fanferluizzi, ♦dat
zoude een groot ongeluk zijr: er zijn
er echter nog wel grootere."
Heb medelijden met haar, mijn goede
vriend," hernam Capitan, ♦Maria d'Amalfi
is schoon."
Nog al."
Zeer schoon. Zij is twintig
jaar.
Twee en twintig."
Wel verduiveld is dat schande,
mijnheer Tiberio?"
Nu, laat ons twintig zeggen. Ik geef
er niets om, mijnheer Capitan."
En ik zeg u, dat gij een hart van
steen hebt. Maria wacht u van avond
bij den graaf."
Het is goed," zeide Tiberio koel.
♦Gaat gij niet naar haar toe
Misschien. In alle geval is het