NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND BEL BiüSim No. 89. Woensdag 7 November 1894. Drie-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG Belasting naar het inkemen. F euilleton. AMERSFOORT!! COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 n.Aiiiiden ƒ1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten iniezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. .T. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van. 16 regels f 0,40 iedere rcgsl inoór o Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Eene plaatselijke directe belas ting naar het inkomen, reeds in beginsel aangenomen, zal het be lastingstelsel in onze stad een groote verbetering doen onder gaan. Een verbetering omdat de druk beter verdeeld wordt naar het draagvermogen, het is dus een billijker stelsel. Een inkom stenbelasting kan nu zonder be zwaar worden ingevoerd, omdat gaandeweg de openbare meening zich gevestigd heeft, dat zij beter, billijker en voor allen voordeeli- ger is, dan de bestaande belas tingen. Hiermede is niet gezegd, dat men deze belasting met meer bereidwilligheid zal opbrengen, want denkende aan de afleiding van het woord «belasting" van «last" beschouwt men veelal de belasting als een last, een nood zakelijk kwaad. Als men echter bedenkt, dat belasting is een geldelijke bijdrage die de staat van zijn burgers vordert tot ver goeding voor de diensten welke hij van zijn kant bewijst, voor hetgeen hij verschaft tot hand having, bescherming en onder steuning van een ieders werk zaamheid in de maatschappij als men eens nagaat, wat men zooal voor zijn soms geringe bijdrage in ruil krijgt, en het «voor wat hoort wat" kent, dan zal men gewillig zijn bijdrage afstaan, temeer als die bijdrage billijker wijze gevorderd mag worden. Terwille van de billijkheid is het juist hoogst moeilijk een grond slag voor de heffing van belasting te vinden. Eenieder laten betalen naar hetgeen hij van den staat geniet, gaat niet aan, want de waarde van het genotene is moei lijk in geld uit te drukken. Voor een goed belastingstelsel werden door Adam Smith vier hoofdver- eischten opgegeven, welke nog heden als zoodanig worden er kend. Deze vier vereischten zijn: dat ieder betaalt naar evenredig heid van zijn inkomsten, opdat de druk gelijkelijk verdeeld is voor de betalers moet er geen willekeur in het stelsel zijn, zij moeten duidelijk weten hoeveel, wanneer en hoe zij moeten beta len tijd en wijze van betaling moeten zoo gekozen, dat de be lasting zoo min mogelijk drukt; en ten vierde, er moet zoo min mogelijk meer van het volk ge heven worden, dan de schatkist ontvangt. Het voldoen aan den eersten eisch levert het grootste bezwaar op, maar wij zijn op dit punt al een heel eind gevorderd. Wij naderen meer en meer tot het stelsel van een éénige belas ting, nl. de inkomstenbelasting, die vooralsnog als de billijkste kan beschouwd worden. Tegen deze en vóór indirecte en andere bestaande belastingen wordt, en niet in allen deele zonder grond, nog veel aangevoerd, maar alge meen wordt toch erkend, dat bil lijker belasting dan die op de inkomsten nog niet gevonden is. De patentbelasting was onbillijk en belemmerde de nijverheid; de personeele belasting was alleen reeds hierom afkeuringswaardig, omdat zij den mensch er toe bracht zich het genot te ontzeg gen van lucht, licht en warmte, onmisbare bronnen van levens kracht; in plaats van deze en van een paar indirecte belastingen hebben we nu als rijksbelasting de vermogens- en bedrijfsbelas ting, welke tezamen een inkom stenbelasting vormen. Nu moeten echter de gemeente- finantiën nog voorzien worden, hetgeen vooral noodig is met het oog op zoovele noodlijdende ge meenten. De regeering heeft de afdoening hiervan reeds lang in uitzicht gesteld, maar eerst vor deren andere gewichtige belangen de aandacht, zoodat die afdoening nog lam? op zich kan laten wach ten. Zoodoende is Amersfoort verplicht voorloopig zichzelf te redden, en omdat de bestaande belastingen moeilijk hooger kun nen worden opgevoerd, wil men door een inkomstenbelasting de gemeentekas in beteren toestand brengen, en tevens het gemeen telijk belastingstelsel verbeteren. Dat hier werkelijk van verbete ring sprake is, behoeft geen ver der betoog. Voor bijzonderheden van de alhier in te voeren inkom stenbelasting verwijzen wij naar ons raadsverslag in het vorig nummer. Laat ons thans nog zien op wel ken grondslag men tot een bil lijke inkomstenbelasting kan ko men. Die grondslag is, dat ieder evenredig aan zijn draagvermogen belast wordt. Onder «draagver mogen" verstaat men dat gedeelte van het inkomen, dat na. aftrek van het «noodzakelijk inkomen" overblijft. «Noodzakelijk inkomen" noemt men het minimum bedrag, dat iemand noodig heeft om vol gens zijn stand te leven, om te kunnen blijven produceeren. De grootte van dit «noodzakelijk inkomen" hangt van omstandig heden af. Het zal kleiner zijn voor den burgerman, die weinig behoeften te bevredigen heeft, dan voor den aanzienlijke, den man van studie, voor wien behoefte is wat voor den burgerman weelde zou zijnde man van studie moet een deel van zijn inkomen be steden voor studiewerken en der gelijke zaken om op de hoogte van zijn vak te blijven en met den vooruitgang der wetenschap gelijken tred te houden wat hij op die wijze besteedt moet ge rekend worden tot zijn noodza kelijk inkomen. Op de grootte van het noodzakelijk inkomen is ook van invloed de grootte van het te onderhouden gezin. Tot het noodzakelijk inkomen behoort dus niet alleen wat ter voldoening van de hoogst noodige levensbe hoeften noodig is, maar zoo'n bedrag als tot behoud van iemands stoffelijken en geestelijken wel stand noodig is. De heffing moet niet zijn naar dit «noodzakelijk inkomen" maar naar het draag vermogen, en wel een gelijke procentische belasting van dit draagvermogen. Een geheele klasse van burgers blijft vrijgesteld van belasting, omdat zij geacht wor den geen draagvermogen te be zitten, dat zijn nl. diegenen, die niet meer dan een noodzakelijk inkomen hebben, in ons geval niet meer dan föOO. De inkomens daarboven worden tot verschil lende klassen gebracht; in die klassen wordt het draagvermogen steeds grooter, want het noodza kelijk inkomen wordt niet in dezelfde maar in geringere mate grooter dan het inkomen zelf. Wordt het inkomen grooter, het noodzakelijk inkomen mag ook grooter worden maar neemt niet zooveel toe; het gevolg hiervan is, dat de procentische belasting van het draagvermogen tevens een progressieve belasting van het inkomen is. Alleen op deze wijze heeft men een doelmatige progressievan ieder inkomen een evenredig deel te nemen ach ten wij onbillijk, omdat dan de behoeften, vallende onder het noodzakelijk inkomen, voor allen, in welken stand ook, gelijk ge steld worden, terwijl ze toch in derdaad niet gelijk zijn. Deze beginselen, waarvan de hoofdge dachte is vrijstelling van het noodzakelijk inkomen en belasting van het draagvermogen, liggen meer of min ook ten grondslag aan het ontwerp voor de inkom sten-belasting. Het heffingsper centage kan door den Raad telken jare worden vastgesteld, opdat de vereischte opbrengst bereikt worde, en laten enkelen in 't ver volg meer dan tot heden het geval was moeten opbrengen, over het geheel zal de belasting billijk verdeeld zijn en niet zwaar drukken. Een belangrijke vraag was deze, of de aanslag van ambtswege zou geschieden of door eigen aangifte. Tot het laatste is besloten en dit is toe te juichen. Want behalve dat aan een aanslag van ambtswege groote moeilijkheden verbonden zouden zijn, geeft de gekozen wijze van heffing een bewijs van vertrouwen in de burgerij. En dit vertrouwen zal niet beschaamd gemaakt worden, want het volk staat toch niet meer op zoo'n laag peil van beschaving, de in gezetenen krijgen beter inzicht in de belangen der maatschappij plichtsbesef en rechtsgevoel zijn wel zoo ontwikkeld, dat een deug delijk en rechtvaardig belasting stelsel op medewerking van de UIT het fransch. 11) De donna I riep men van alle kanten, la donna nostra Regina Iedereen zag haar huppelend paardje achterna met een gevoel van vreugde en nieuwgierigheid. Wat Regina betrof, zij beantwoordde vriendelijk de groeten, die men haar toewierp, lokte ze zelfs uit en scheen blijkbaar gevleid met de bewon dering die zy verwekte. Regina verdween weldra in een hol len weg die van het plateau Daar bene den voerde en zich als een slang om de scherpe wanden van den berg kronkelde. Gedurende eenige oogenblikken hoorde men nog de hoefijzers op de steenen van de weg klinken, langzaam vermin derde dit geluid om als een droom weg te sterven. Een kwartier uur later vertrok een tweede jODge meisje uit de vesting. Of schoon zij een weinig op de eerste ge leek, was er tusschen hen een scherp geteekend verschil; dit verschil kwam nog meer uit het karakter voort dan uit de trekken. Beide waren bruin, beide hadden nau welijks hun zeventiende jaar bereikt, beide hadden die rijzige en fijne gestalte, die zoo aan de poëtische verbeelding be haagt. Maar, even veel als de eerste in hare houding en gelaatstrekken een vermetel, trotsch fier, vastberaden en bijna man nelijk karakter verraadde, toonde de tweede door haar eenvoudige bewegin gen, haar eenigzins schroomvalligen gang, een natuur vol goedheid, bevalligheid en vrouwelijke zachtheid. Men noemde haar Alma. Zij had noch het huppelende paard noch de schitterende kleeding van Regina. Zij liep met langzame schreden, een voudig gekleed in eene japon die om het middel door een bleek blauwen band gesloten was, Op haar weg kwamen vooral de vrouwen, kinderen en grysaards naar haar toe. Het spreekt van zelf dat deze laatste niet zeer talrijk waren, want het was zeldzaam dat de bergbe woners niet den dood vonden voor dat zij de laatste grenzen des levens bereikt hadden. Alma beantwoordde de groeten en de belangstellende vragen van al die lieden met eene onuitputteiyke zachtheid. Zij vroeg naar de gezondheid van allen, troostte de zieken en ondersteunde de bedroefden. Den geheeleD weg langs opende zich de aardige beurs van gepolijst staal, die aan haar gordel hing. Nooit sloot een uitgestrekte hand zich ledig. Aan hen, die niets vroegeD, gat zij haar vriendelijken, onschuldigen glimlach zui ver als die eeuer madonna. «Wal voor nieuws P" vroeg zij in het voorbijgaan. »Well" signora, antwoordde men, want het was het nieuws van den dag; «wij- leven in een zonderlingen tijd I Er zijn dezen nacht kasteelen verbrand in het land van Spoleto, en de bergbewoners hebben er geen hand in gehad." »Weet men wie dan? Grysaards, vrouwen, kinderen, allen schudden geheimzinnig het hoofd en spraken tot aller antwoord, eenen naam uit. «Bel Demoniol Van wien sprak men, ODder dien vreem den bijnaam. Eertijds had Andrea Balbi den oorlogs- naam van Demonio gedragen maar hij had hier niets mede te maken. Niemand wist het. Bel Demonio, de fantatische held der legenden der bergen, ontsnapte aan alle beschrijving of alie nadere inlich tingen. Het was een vermetel, wreed, mach tig wezen, schoon als de maagd zei den sommigen, zwart als satan zeiden aDderen. Hg doolde 's nachts rond aan het hoofd van twaalf saracenen van Afrika, met ebbenzwart lichaam, in groote witte doodskleederen gehuld. Zijn verblijf was niet bekend en de duivel. Alma ging verder. Zij bereikte eindelijk het einde van het kamp en sloeg den weg in, waar langs Regina drie kwartier vroeger verdwenen was. Zij volgde vrij lang dezen weg, door menschen, paarden en kudden gevormd. Na den berg voor een derde te zijn af gedaald, sloeg zij links een soort natuur lijken vjeg in, door weinig gras afgeba kend, dat hem van den gebaanden weg afscheidde en daalde in een dier diep ten af, die eenigzins luchtvalleien vor men en aan eenige der Apennijnsche bergen zulk eeD schilderachtig voorkomen geven. Alma daalde in deze groene verblijf plaats af, vaD liefelijke geuren vervuld en die hier en daar vreemdsoortig ge vormde struiken vertoonde. Er heerschte eene zachte frissche koelte, veroorzaakt door den bergwind. Het jonge meisje stond stil op eene plaats, waar enkele met mos begroeide rotsen een soort van onregelmatigen trap vormden. Tusschen deze opeenhooping van rot sen, in een wanorde, het penseel van een schilder waardig, ontsprong een frissche beek. Het water had zich te midden der hoornen, struiken en steenen eene bed ding gebaand, en vormde eene kom, van zeven acht voeten breed, die nauwer en nauwer werd. Aan het einde tus schen steenen gedrongen, die haar haren weg aanwezen, viel de beek van een uitgeholde rots als de tuit van eene kruik en wierp zich als in een met schuim bedekten waterval naar de lagere deelen van den berg. Naast de beek bevond zich een steen, door de natuur als een langwerpig vierkant gevormd, die tot bank kon dienen; Alma zette er zich op neder en beschouwde een oogenhhk het lachende en beperkle landschap, vervol gens haalde zij, na eenige bloemen ge plukt te hebben, een borduurwerk uit haar boezem, en begonnen haar teedere vingers de gouden en zilveren draden te bewerken.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1894 | | pagina 1