MI1UWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND
No. 9.
Woensdag 30 Januari 1895.
Vier-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
De verbeelding id de geschiedenis.
BINNENLAND.
F euilleton.
BEL 0IM©N1!®,,
VOOR
ABONNEMENTSPRIJS.'
Per 3 uiAHJidcn f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 8 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag,
Uitgever G. .1. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIE!*:
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
In onze jeugd, het seizoen als het
geloof groen is, hoorden wij met
graagte onze meester vertellen over
Albrecht Beiling en Willem Teilwij
bewonderden den voorbeeldeloozen
trouw van den eersten in het houden
van zijn belofte, om op een bepaalden
dag zoo en zoo laat op zekere plaats
aanwezig te zijn ten einde zich levend
te laten begravenwij verbaasden
ons over de stoutmoedigheid van den
laatsten bij het schieten naar een
appel op het hoofd van zijn telg.
Door deze en soortgelijke verhaaltjes
werd de les in de geschiedenis voor
ons als het kon nog smakelijker
gemaakt, en achteraf beschouwd, wa
ren ze zelfs zeer nuttig, want door
zulke histories bleven soms vele andere
zaken in ons geheugen geprent, die
tot verband en omlijsting van zoo'n
historie onmisbaar waren. Toen wij
wat ouder waren, hadden wij het
ongeluk dien wel ouden, maar tegen
woordig zeer dartelen, stijf deftigen
heer te ontmoeten, wiens naam is
critiek. Die heer had ook het gebied
der historie bereisd, en wist ons nu
te vertellen, dat hij dien Beiling en
Teil misschien wel eens tegen geko
men was, maar dat de eerste blijkens
een oude doodsacte op het bed van
eer gestorven en op de gebruikelijke
manier ter aarde besteld was, en dat
het zoontje van den ander zoo'n bol
was, dat er met geen mogelijkheid
een gewonen keuken-appel een rust
plaats op had kunnen vinden. Weg
was het romantische uit onze histo
rische kennis, moeder de Gans en
Klein Duimpje kregen nog meer ge
zelschap. Wel was de geschiedenis,
het verhaal toch van de dingen, die
vöör onzen tijd werkelijk en in
waarheid gebeurd zijn ons er niet
minder om, inaar onze kinderen,
zouden die evenveel genoegen vinden
in de geschiedenis-les als wij het
eenmaal deden
De deftige sage-schuwende en
waarheid-lievende oude wist ons nog
veel meer te vertellen, dat wij om
zijn eerlijk-ernstig gezicht ook maar
voor zoete koek opaten; doch ten
laatste begon hij van ons goed ver
trouwen misbruik te maken, toen hij
ons op goede theoretische gronden
overtuigend meende te kunnen be
wijzen, dat de groote Napoleon nim
mer bestaan heeft, en dat die ver
haaltjes van Waterloo en Leipzig en
al de rest uit de lucht gegrepen
waren. Dat dit alles geproduceerd
zou zijn in het verhitte brein van
een historiker, alias romanschrijver,
dat was mij wel wat sterk. Ik was
dati ook zoo vrij dit laatste vertelsel
niet te gelooven, te meer, daar mijn
negentigjarige oud-tante mij menig
maal verzekerd heeft, dat zij Napo
leon in de Maliebaan een kadetje heeft
zien gebruiken, dat nog wel te voor
schijn kwam uit den achterzak van
de ons bekende groene jas. Ik kan
mij dus beroepen op een oogetuige,
en de hier bedoelde is mij geloof
waardig.
Maar wat een redeneering dan van
dien ouden Met evenveel, misschien
nog met meer recht kan ik op tegen
gestelde wijze aantoonen, dat men
b.v. midden in een brandend-heete
zandwoestijn, waar honderd uren in
den omtrek geen oase met een drup
peltje water te vinden is, zeer ge
makkelijk frisch drinkwater kan be
komen. Men bouwt dan heel een
voudig een luchtkasteel, laat het ver
volgens in duigen vallen, kuipt van
die duigen een ton en werpt daarin
een neger met het hoofd omlaag en
klaar is men.
Nu onlangs zond dezelfde oude
heer mij eenige nieuwe resultaten
van zijn onderzoek, samengevat in
een opstel in een Engelsch tijdschrift.
Ik deel hier enkele daarvan mede,
die wel voor betrouwbaar te houden
zijn.
Van vele bekende, beroemde en
beruchte personen heeft de historie
ons een of ander scherpzinnig of
pittig gezegde bewaard, dat zoo'n
persoon zeer bijzonder teekent; soms
ook zijn het woorden, die op zich-
zelve weinig zeggen maar door hun
zegsman eenige beteekenis of be
roemdheid gekregen hebben. Zoo
b.v. het laatste woord van koning
Philips II, toen hij uit de Nederlan
den vertrok, dat beroemde verwijt
aan Willem van Oranje«Niet de
staten, maar jij, jij, jijMet der
gelijke beroemde gezegdes moet men
echter voorzichtig zijn. Populaire
geschiedschrijvers nemen ze gaarne
op, wetende, dat de lezers ervan hou
den. Zij hebben ze van andere men-
schen, en andere menschen, zooals
de dagelijksche ondervinding leert,
zijn niet vies van een leugentje. Iets
pikants, waar of niet, blijft eens ver
teld in 't leven, totdat de ernstige
historicus komt en het besnoeit of
met wortel en tak uitroeit.
Bij de onthoofding van Lodewijk
XVI zou de abbé Edgeworth gezegd
hebben zoon van den heiligen Lode
wijk stijg ten hemel. Dit gezegde
was nog denzelfden avond door een
journalist uitgevonden en den vol
genden dag in geheel Parijs bekend.
Jacques Molay, de laatste grootmees
ter van de Tempeliers, sommeerde
op den brandstapel zijne rechters,
paus Clemens V en Filips de Schoone,
binnen veertig dagen voor Gods
troon te verschijnen, een bedrei
ging die, daar beiden koning en paus
omstreeks den aangegeven tijd stier
ven, een profetie bleek. Tijdgenooten
zwijgen echter over deze anecdote,
alleen een rijmkroniek geeft het ver
haal in bijzonderheden en is waar
schijnlijk de bron geweest voor latere
schrijvers. Dit is evenwel voor den
modernen geschiedschrijver niet een
voldoende grond om zoo'n merkwaar
dig feit op te baseeren en daarom
twijfelt hij ernstig aan de juiste
redactie van des grootmeesters woor
den.
In een duisteren stormacbtigen
nacht klopte Filips van Valois aan
de poort van het kasteel de Broge
roependeDoe open, doe open, het
is de fortuin van Frankrijk! Deze
woorden zouden steunen op een be
dorven tekst, die oorspronkelijk luidde:
Doe open, doe open, liet is de on
gelukkige koning van Frankrijk! Van
Henri IV zijn vele gezegdes in om
loop gebracht: tot zijn staf zeidehij
b.v. eens«gaat uit het licht, ik wil
gezien wordenniet alle zijn bo
ven allen twijfel verheven.
Op de woorden «monseigneur ik
moet toch leven" zou de kardinaal
de Richelieu iemand geantwoord heb
ben Ik zie er de noodzakelijkheid
niet van in. De ware eigenaar van
dit antwoord is echter de graaf
d'Argenson.
In 1655 kwam de "17-jarige Lode
wijk XIV in jachtkostuum in het
Parlement en zeide hij een korte
woordenwisseling met de zooge
naamde volksvertegenwoordigers: «De
staat! de staat ben ik?" Of de
koning dit gezegd heett is niet zeker,
maar hij had het althans kunnen
zeggen en in zijn mond zou het niet
vreemd geklonken hebben, want in
schrift heeft hij later dezelfde ge
dachte uitgedrukt, toen hij schreef:
«De natie, in Frankrijk, vormt niet
één lichaam, de eenheid berust in
den persoon van den koning. Toen
Voltaire gevraagd werd, waar hij ge
vonden had, dat Fransche kruisvaar
ders in 1'204 met vrouwen in de
Sophiakerk te Constantinopel gedanst
hebben, antwoordde hij: Nergens, het
is een gril van mijn verbeelding.
Paolo Giovio, een geschiedschrijver
van de 16de eeuw, nam het ook zoo
nauw niettiij was van meening, dat
over een honderd jaar niemand het
beter zou weten en iedereen zou
gelooven wat in zijn historie verhaald
wordt. Hij heeft echter niet voorzien,
dat een 19de eeuw alles aan de kri
tiek zou onderwerpen en scheiding
zou maken tusschen waarheid en
verdichting.
Verhaald wordt, dat Karei IX
's morgens na den Bartholomeus-
nacbt uit zijn venster op de vluchtende
Hugenoten schoot. De schrijvers
zijn het er niet eens over, uit welke
kamer het schot kwam, maar de
traditie meldt toch liet hoofdfeit nl.
het schieten. Voltaire zegt in een
noot bij de Henriade, dat vele men
schen het verhaal gehoord hadden
van den markies de Tersé, die in
1725 stierf in den ouderdom van 75
jaar en die het weer gehoord had
van den man zelf, die als jongen
het geweer voor den koning geladen
had. Onder de tijdgenooten, die van
dit voorval spreken, is er een die
vertelt, dat op hevel van den koning
een kanonschot gelost werd. Wat
is nu waar?
Meer dergelijke zaken worden aan
critiek onderworpen, en wie weet
hoeveel er nog is, dat wij nu op ge
zag aannemen, maar dat eenmaal
onwaar zal blijken te zijn.
Men heeft wel geheele deelen met
mémoires naar het gebied van ver-
valsching en verdichting moeten ver
wijzen. De critiek gaat haar gang en
al ontneemt zij ons veel wat aardig
en romantisch is, in vredesnaam
liet is ons toch om waarheid alleen
te doen.
LOMBOK.
Bij besluit van den Gouverneur-Gene
raal van '24 December is de militaire
expeditie naar Lombok ontbonden en zijn
in verband da- rrnede de generaals majoor
J. A. Vetter en M. Segov en de kapitein
ter zee der Koninklijke Nedei landsche
Marine H. Quispel eervol ontheven,
respectievelijk als opper- en als tweede
bevelhebi er van genoemde expeditie en
als kommandant der expeditionnaire
scheepsmacht.
35
UIT HET FRANSCH.
„O! zwijgI zwijgI" zeide Alma de
banden vouwende, «zwijg, ik smeek het
ul het is mijn neef Mario. 01 zwijg, als
de schildwacht ontwaakte zou hij hem
hooren 1"
«Wees gerust, mejuffrouw 1" riep Ma
rina uit, wier oogen als twee sterren
schitterden en die eensklaps belachelijk
ernstig werd«nu, als het uw neef Ma
rio is. en gij bemint hem.
«Maar dat heb ik niet gezegd," viel
Alma haar in de rede, rood wordende
en bevende. «Het is mijn neef, ik bemin
hem. dat is te zeggen, ik bemim hem
niet.
«Ik zou geen moeite willen veroor
zaken aan twee personen, die elkander
beminnen," vervolgde Marina, gelukkig
dat zij de rol van vertrouweling zou
mogen spelen, «en als mejufvrouw het
toestaat zal ik aan de deur gaan staan,
om te verhinderen, dat de oude Mercedes
er behagen in mocht scheppen ons te
komen bespieden."
«Neen, Marina, neen," zeide Alma, «de
deur is gesloten, wij hebben van dien
kant niets te vreezen bovendien zal mijn
neef vertrekken, ga dus naar uw bed, mijn
kind, en laat mij hem overreden zich te
verwjjueren."
Marina ging spijtig naar bed, in het
diepst van haar hart was zij gelukkig,
zonder te weten waarom.
Een minnaar I dat doet de jonge
meisjes droomen.
Terwijl Marina naar haar bed terug
keerde, was Alma weder naar het venster
gegaan.
«Almal Alma! wat ben ik geluk
kig u te zien," riep Mario uit, zoodra
hij haar weder bemerkte. «O I sedert
uw vertrek, ben ik wel bedroefd ge
weest I
«Ik beu ook gelukkig, Mario," ant
woordde het jonge meisje blozende, «ge
lukkig u weder te zien, nadat wij voor
altijd gescheiden zjjn. Maar laat mij u
zeggen, vriend, dat gjj zeer onvoorzich
tig geweest zjjt met u hier te wagen...
Het is niet voor mij, dat ik zoo spreek,
Mario. Wat geef ik er om wat men
van mij denkt 1 maar voor u, vriend,
bedenk eens, als de schildwacht wak
ker werd, dan zou ik u niet kunnen
redden I
«Wat zijl gij goed, zoo aan mij te
denken!" zeide Mario.
«Helaas!" antwoordde Alma, «uw
beeld is mij altijd voor den geest ge
weest, neef Mario; het is meer dan ik
moest zeggen; maar waarom zou ik
het verzwijgen. Neen, ik zal u het zeg
gen, Murio, zonder vrees, zonder schaamte,
sedert mijn vertrek heb ik dikwijls aan
u gedacht; maar gij moet voorzichtig
zijn, vriend, en geen nieuwe ongelukken
uitlokken.
Maar Mario luisterde niet meer, hij
hief smeekend de armen naar Alma op,
en sloeg geen acht op den schildwacht
of de gevaren waarvan het jonge meisje
hem sprak.
«Zoolang gij nog in de bergen waart,"
viel hij haar in de reden, «heb ik gewe
ten hoe teeder ik u beminde; maar zoo
dra gij vertrokken waart, begreep ik
eerst wat er in mijn binnenste omging,
en nu weet ik dat ik u bemin, dat ik
niet zonder u zou kunnen leven."
«Waarom dit gezegd, Mario? gij weet
het, en ik heb het u gezegd, een afgrond
scheidt ons van nu af, en God alleen
weet wanneer deze gedempt zal wor
den. Maar verzoek het noodlot toch
nietik beef bij de bloote gedachte dat
u iets overkwam Mario, Mario 1 ver-
wjjder u
«Ja, gij hebt gelijk," hernam Mario,
«alles is tegen ons en een afgrond
scheidt ons; gij hebt gelijk, wij kunnen
nooit elkander toebehooren en
toch, Alma, zeg mij waarom ik mij on
danks deze zekerheid, ondanks liet ons
ongunstige noodlot, op dit oogenblikzoo
vol kracht en hoop gevoel I 01 neen
Alma, God kan niet willen dat wij ge
scheiden blijven, eene sterkere macht dan
die der menschen zal ons redden, en het
is onze liefde, die ons de middelen zal
ingeven I
Alma schudde treurig het hoofd en
wierp een onrustigen blik op het bol
werk.
De schildwacht sliep nog altijd.
Het arme kind had aan Mario wel iets
willen vragen van Regina en Andrea,
maar zij durfde het onderhoud niet langer
rekken.
Gedurende dien tijd, deed Marina, met
open oogen haar uiterste best om te
hooren wat zij zeiden.
«Welnu! God hoort ons en zal onze
heilige gebeden verhooren, Maiio," her
nam Alma na eenige oogenblikken zwij
gen», «en ik zeg u dat de dag, waarop
de hemel onze vereeniging zal zegenen,
de schoonste van mijn leven zalzynl...
Maar vertrek nu, mjjn vriend, blijf
geen oogenblik langer onder dit vjjandig
dak, en wanneer gij in het gebergte
zult zijn teruggekeerd, zeg dan aan uw
vader, dat ik hem nooit vergeten zal
en aan Regina, dat ik haar altijd zal
beminnen.
«O! spreek mij niet van Regina,"
antwoordde Mario. «Het is een mon
ster en geen vrouw. Tot nog toe heb ik
haar geheim bewaard, maar eens zult gij
alles weten."
«Wat wilt gij zeggen?" vroeg Alma,
voor wie deze woorden eene ondoordring
bare geheimzinnigheid hadden.
«Vraag mij dit nu niet, nicht," ant
woordde Mario. «Laat mij u herhaler.,
dat ik u bemin."
«Mario," zeide Alma, «nu, gij hebt ge
lijk, ik zal u niets meer vragen, ik ver
geet dal i-lk oogenblik u in een vreese-
lijk gevaar kan brengen Als gij mij
bemint, Mario, dier'-are Mario, vertrek
dan, ik bezweer het u I"
«Gotd dan I" zeide de jongeling ein
delijk, «ik wil mij verwijderen, maar
laat mij, Alma, mijne beminde Alma,
laat mij ten minste eene herinnering aan
u medenernen, die tot eeuwig pand vau
uwe liefde zal strekken I"
Alma aarzelde een oogenblik, toen,
zich langzaam voorover buigende en
ziende dat niemand hen bespiedde, liet
zij den zakdoek vallen dien zjj in de hand