NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND
BE BEER VAR MONKSWOOD.
No. 41.
Woensdag 22 Mei 1895.
Vier -en-twintifirste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG,
BINNENLAND.
F euilleton.
f
AMERSFOO
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 ibAuiiden f 1.— Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgeve- G. ,T. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 6 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Dikwijls worden wij er aan herin
nerd, dat denkbeelden, die thans
als nieuw worden voorgedragen, reeds
voor eeuwen bekend zijn geweest.
Dat dit ook waar is van de tegen
woordige denkbeelden over armen
zorg en liefdadigheid, zagen wij bij
het lezen van een paar werkjes over
Johannes Ludovicus Vives. Deze man,
geboren te Valencia in Spanje 6
Maart 1492, was gelijk meer geleer
den uit dien tijd een kosmopoliet en
heeft op zijn vele reizen ook eenige
jaren in de Zuidelijke Nederlanden
vertoefd. Hij was een goede bekende
aan de hoven van Spanje, Frankrijk
en Engeland en was de leermeester
van Maria Stuart. Dat hij in menig
opzicht zijn tijd vooruit was, blijkt
uit vele van zijn geschriften en o.a.
uit dat »over den onderstand der ar
men", dat in het Latijn geschreven,
in het Fransch, Spaansch en Ilol-
landsch (in 1566) vertaald is.
Als beginsel stelde hij voorop, dat
alle aalmoes een vrije gift moet zijn,
ook bij staats-armenzorg. In onze
dagen is juist dit het groote verschil
van kerkelijke- en staats-armenzorg,
dat de kerk werkt met de giften
eener vrije christelijke liefde, de staat
met de opbrengst van verplichte
gelden.
Ileerschzucht, geweldenarij, gierig
heid, luiheid, verkwisting noemde
Vives de oorzaken van armoede. «Arm
is ieder die behoefte heeft aan vreem
den bijstand, en hem is de bewijzing
van medelijden van noode, die niet
alleen in het geven van geld bestaat,
maar in iedere werkzaamheid tot ver
lichting van die behoeften." De hoog
ste weldaad is de mededeeling van
deugd, nauw verwant daarmede en
een voornaam middel ter bereiking
hiervan is het bezorgen van onder-
(wijs aan den arme. Dan volgt ge
neeskundige hulp en eindelijk ook de
uitreiking van geldelijken onderstand.
»Men geve evenwel niet aan ieder,
wat hij vraagt, maar wat na bedaard
overleg, voor den
vragende
het
beste is."
Zelfs een bestrafiing en vermaning
kan eene aalmoes, een bewijs van
medelijden zijn, indien men slechts
geen persoonlijke geraaktheid toont,
en het recht tot bestraffing juist uit
de ware weldadigheid ontleent, niet
uit des armen schuld. Deze moet
gevoelen, dat gij hem liefhebt, dat
gij in hem uwen broeder ziet. De
zedelijke waarde niet alleen maar ook
de kracht der weldaad houdt op, als
zij niet met een blijmoedig gemoed
en zonder liefde geschiedt.
Mij ontkent niet, dat er veel is,
wat zelfs milddadige menschen af
schrikt en terughoudt van weldadig
heid. «Sommige armen zijn namelijk
zeer ondankbaar, en wat men ook
doe, onverbeterlijk. Gelegerd tot in
het voorportaal der kerken is hun
bedelen meer eischen van een recht,
dan vragen om een gave. Of, zij
veinzen ziekten en maken zich bui
len en wonden, en vinden het ge
makkelijker zoo te leven, dan te ar
beiden. Velen van hen leven in het
geheim zeer overdadig, zoodat zij
eigenlijk meer voor den kroeghouder
dan voor ziehzelve en hunne kinde
ren opzamelenin tijd van oproer
zijn zij de belhamels." In sommige
plaatsen werd den lapper verboden
aan de armen te schenken. Een
placaat van Karei V verbood den ar
men zeiven te converseren in taver
nen, cabaretten enz., consenterende
alleen, dat sy somtijdts voor recreatie
eenen pot biers met haeren huys-
vrouwen sullen mogen drincken, son-
der hem nochthans droncken te drin
cken.
Met kracht wijst Vives de meerge-
goeden op de plicht van weldadig
heid.
«Zelfzucht en gierigheid bezielen
helaas zoo velen. Door zelfzucht ge
dreven, waagt men om eigen voordeel
tot zelfs het leven, maar is traag om
ook het minste voor anderen te doen
't Is of men iets van zijn bloed heeft
gegeven, als men enkele stuivers den
armen gaf; of men zegt te sparen
voor zijne erfgenamen, alsof geld het
eenige was, dat men hun geven kon.
Weldoen aan de armen is een eer
ste van onze plichten. Reeds Plato
doorzag het, dat wat ons van God is
gegeven, niet alleen voor ons zeiven,
maar tot heil van anderen ook moet
worden besteed. Dan alleen als men
van zijne bezittingen mededeelt aan
den behoeftige, bezit men ze met
recht; houdt men alleen voor zich
zelf, wat de natuur niet voor u al
leen heeft geschapen, men is dan een
dief." »En men late zich niet af
schrikken door de verkeerdheid der
armen. Verplaatst men zich in hun
toestand, dan geeft men spoedig toe,
dat vele hunner fouten bijna een na
tuurlijk en noodzakelijk gevolg van
dien toestand zijn. Kwamen wij hun
tijdig ter hulp, hunne zeden zouden
veranderen. Die het goed indenkt, zal
moeten toestemmen, dat hunne fou
ten meer ons, dan hun zeiven zijn
toe te rekenenalthans hunne on
dankbaarheid voeden wij zelve vaak
door slechts langzaam en schoorvoe
tend te helpen."
Omtrent staatsarmenzorg spreekt
Vives de volgende gedachten uit.
Wel was het te wenschen, dat de
liefde van bijzondere personen toe
reikend ware, maar dewijl de onder
vinding nu eenmaal anders leert, is
het evenzeer de plicht als het belang
van den staat, om zich de armen
aan te trekken. De staat die het
verzuimt doet als de geneesheer,
die de uiterste deelen des lichaams
onverzorgd laat. De bestuurders van
stad of staat mogen begrijpen, dat
zij nog iets anders te doen hebben,
dan twisten te beslechten en steden
te verfraaien. Hun roeping is goede
burgers te vormenarmoede wordt
gevaarlijk voor den staat, want zij
wordt oorzaak van oproer, allerlei
misdaden en besmettelijke ziekten.
De magistraat beginne dan met zich
bekend te maken met de armen. In
drieërlei soort zijn dezen te onder
scheiden. Vooreerst zij, die als zie
ken, krankzinnigen, ouden of vonde
lingen in de ziekenhuizen worden
onderhouden. De staat heeft toe te
zien, dat de verpleging goed is en
dat de goederen en bezittingen, door
do erllaters aan die gestichten ge
schonken, goed worden gebruikt.
Verschillende wenken voor de ver
pleging volgen nog.
Dan zijn er armen die een thuis
komen hebben, of anderen, die vage
bonden en bedelaars zijn. De laat-
st'on verzamele men, des noods met
geweld, op een open plaats, en on-
derzoeke dan wie uit eene vreemde
stad of staat zijn. Deze worden met
een reisgeld weggezonden. De andere
armen late men van staatswege
eenig bedrijf leeren, of kennen zij
dit reeds, dan bestelle men hen bij
dezen en genen, vooral bij de fabri
kanten, die daartoe in 't algemeen
belang verplicht zijn, maar ook weder-
keerig de bestellingen ontvangen van
publieke werken en van hetgeen voor
de ziekenhuizen benoodigd is. Nie
mand der gezonde armen is zoo
stomp of hij kan iets doen. Hetzelfde
passe men toe in de ziekenhuizen.
Vooral beginne men toe te zien,
dat die er om anderen te helpen zijn
aangesteld, hun werk ook doen. En
de kinderen trekke de staat toch
vooral zich aanDe staat zie daarbij
toch niet te bekrompen op geld, en
zorge voor beschaafde, wel ontwik
kelde leermeesters. Bij de meisjes
worde vooral wat tot huiselijkheid
opleidt aangekweekt.
De handhaving van een en ander
worde toevertrouwd aan censoren,
wier toezicht, God gave, dat ook over
de rijke luiaards kon gaan. Dat zou
een grootere aalmoes zijn dan vele
duizende guldens aan de armen. Men
kon verder de kapitalen der hospi
talen (in 't algemeen de inrichtingen
voor liefdadigheid) onder beter toe
zicht stellenrijkere huizen konden
armere bijspringen, en men moest
in het algemeen het armengeld niet
te zeer door de opeenhooping van
intresten vermeerderen, opdat de ver
zoeking tot misbruik niet te gropv'
worde. Men kon de pracht en ori-
noodige statie bij begrafenissen, of
bij de intrede van hooge personages
wat verminderen, enz.
Het geschrift van Vives bleef niet
vruchteloos. In gemeenten als Brugge
en lJperen werden in zijn geest ver
beteringen aangebracht, de Staten
van Holland schonken hun aandacht
aan zijn denkbeelden, en deze worden
teruggevonden in eenige placaten van
keizer Karei. Zelfs in Spanje trachtte
men zijn gezonde denkbeelden te ver
wezenlijken.
De tegenwoordige staathuishoud
kunde moge de denkbeelden van Vi
ves niet onveranderd goedkeuren,
men neme den tijd in aanmerking,
waarin ze werden neergeschreven en
men moet ze voortreffelijk noemen.
In hoofdzaak worden die denkbeelden
toch nu nog voorgedragen en steeds
meer in beoefening gebracht. Stond
Vives nu in onze dagen op, hij zou
zich verblijden over veel, wat thans
in zijnen geest voor de beboeftigen
geschiedt.
Het voornemen bestaat om den dag
na de terugkomst der Tweede Kamer
in de afdeelingen te doen onderzoeken
het wetsontwerp tot aanvulling en ver-
hoeging van hoofdstuk Oorlog (regulari-
salie van het tekort van 13 ton).
Verder zouden dan nog in de sectiën
worden overwogen verschillende wetsont
werpen, sedert de vorige bijeenkomst in
gekomen, o. a. dat hetreffende de recht
bank te 's-Gravenhage, onteigening voor
den spoorweg AlkmaarHoorn, wijziging
UIT HET ENGELSCH VAN MORLEY PRESTON
DOOR
8) M
(SLOT.)
Bevende over het geheele lichaam
keerde ik mij haastig om, en liep gejaagd
langs de steile trappen naar beneden,
Iraaide, zonder in mijn vaart eenige
/oorzorgen te nemen, om de korte wen
dingen, waarvan de treden hier en daar
vernield waren, deed een misstap, trachtte,
doch te vergeefs, mijn evenwicht te her
stellen, en viel eensklaps voorover naar
beneden, terwijl een angstkreet van May
myn oor trof. Een oogenblik was ik ge
el buiten kennis; toen kreeg ik het
vustzijn dat ik op den grond lag als
gekneusde pijnlijke massa, aan den
it der hoogte die ik beklommen had.
eve kinderen stonden met van angst
iieekte gezichten om mij heen, en
y bevende en schreiende geknield aan
ne zijde. Ik gevoelde eene ziekelijke
vaarwording over het geheele lichaam,
door den schok die het ondergaan had
doch ter wille van de kinderen bestreed
ik de u ting van dat gevoel met al mijne
wilskracht, en zeide hun om mij te helpen
opstaan. Terwijl zij dit deden ondervond
ik plotseling eene stekende pijo in mijn
rechter arm, die mij deed vreezen dat
ik hem in mijn val had ontwrichtdoch
ik glimlachte met bevende lippen tegen
de ontstelde kindergezichtjes, en zeide,
zooveel mogelijk bedaard trachtende te
blijven, dat ik veel beter was, en mij
inderdaad weinig pijn had gedaan. Ik
werd in de rede gevallen door den vroo-
lijken uitroep van Grace «daar ia oom
Hugh! daar is oom Hugh!" Werkelijk
zag ik hem op korten afstand van ons
en alles daarop vergetende wat er was
voorgevallen, behalve de oriverdragelijke
herinnering aan ons laatste tesamenzijn,
trachtte ik weg te loopen. Een gewel
dige angst overviel mij en deed mijn ge
heele lichaam sidderen, ik hoorde een
sterk gesuis in mijn ooren, zag eene
wolk van dansende sterretjes voor mijn
oogen, daarop eene dikke duisternis om
mij heen, en viel toen opnieuw in on
macht.
Het geluid van eene stem die mij niet
alleen bekend, doch zelfs dierbaar was,
bracht mij het eerst tot bewustzijn terug
en langzaam opende ik de oogen om het
allereeist weèr het lieve en angstvolle
gelaat van May te ontmoeten.
«Zij is beter, ja veel beter," riep zij
met ov rtuiging tegen iemand die achtei
mij stond, eri met een plotseling opkomend
voorgevoel bewoog ik mij zachtkens zoo
veel, om te kunnen zien wie mij onder
steunde. Het was op den arm van mr.
Temple dat ik leunde. Een gloeiende
blos overtoog mijn gelaat, ik trachtte
mij uit zijn arm los te maken, doch hij
hield mij tegen.
«Beweeg u niet, miss Teuton," zeide
hij, mij tegelijkertijd zoo vroolijk en
vriendelijk aanziende, dat zijn gelaat
daardoor verhelderde, deschoonheid er van
nog verhoogde, «gij zult niet lang op
het rijtuig behoeven te wachten." De
schitterende oogen daarboven mij niet
voor de tweede keer durvende te ont
moeten, keek ik May, die nog steeds
naast mij zat, en mij met mijn breed
geranden hoed bij wijze van waaier ver
koelde, vragend aan.
Zij antwoordde mij op mjjne stilzwij
gende vraag dat er een man in het
bosch aan het houthnkken was, en dat
oom Hugh hem op zijn paard had laten
stijgen, om zoo spoedig mogelijk naar
huis te rijden.
Ik sluot myn oogen en wachtte.
Langzamerhand hoorde ik duidelijker het
geraas van een rijtuig in de verte; ver
volgens voelde ik dat mr. Temple mij
in zijn armen ophief zonder acht te geven
op den zwakken weerstand dien ik bood,
en mij uit de ruïne droeg in het eigen
rijtuig zijner moeder, dat op den weg
gereed stond.
De week welke op dien dag volgde
was eene zeer gelukkige voor mij, hoe
wel ik haar als een opgesloten gevangene
in mijne kamer moest doorbrengen, en
dat nog wel op eene ongemakkelijke
canapé, daar het gebleken was dat mijn
schouder ontwricht en de enkel veizwikt
was door den val; maar toch eene ge
lukkige week, zooals ik zeide, want May
was mijne onvermoeide en zorgvolle ver
zorgster.
Mrs. Temple liet nimmer na om een
gedeelte van den dag in mijne kamer te
komen doorbrengen en iederen morgen
werd mij een frisch geplukten ruiker ge
bracht, van zeldzame en schoone bloemen,
door den heer van Monkswood zelf. Hoe
lief de knoppen en bloesems daar buiten
om mijn ramen bloeiden en tierden, kan
ik niet half genoeg zeggen, doch wel dat
zij mijne ziekenkamer zoo opvroolijkten,
dat ik haar zeer ongaarne veiliet, toen
ik mij zulks op zekeren morgen moest
laten welgevallen en mij gebracht zag in
eene andere, naast de mijne.
Ik schikte mij echtei spoedig in dat
nieuwe verblijf, en lag stil en gelukkig
voor het open venster naar buiten te
staren, gekoesterd door de morgenzon
en verkwikt door eene heerlijke koelte
die door myri haar speelde, toer, een
licht tikken op de deur mij deed opzien.
«Klopt eo u zal worden opengedaan,"
hoorde ik May vroolijk roepen.
De deur werd dan ook geopend, en in
plaats van den bediende die ik verwachtte,
verscheen inr. Temple op den drempel.
Ik geloof dat ik eene kleur kreeg, wel
tot onder mijn haar, toen hi| naar mij
toekwam, en legen May zeide, terwijl hij
den ruiker voor mij op tafel legde die
ik reeds gemist had
«Wel kleine zuster van liefdadigheid,
gij ziet er waarlijk bleek uit, gij moest
eens een wandeling in den tuin gaan
maken, beschouw mij nu eens als uw
plaatsvervanger en laat mij voor een
oogenblik miss Tenton ook eens oppassen,
ik heb haar toch ook iets te vertellen,
er. dus kunt gij nu wel eens gaan wan
delen hoor, mijn beste May."
De slimme May liet zich dat niet voor
de tweede keer zeggen, doch blies al
heel spoedig den aftocht, waardoor echlei
mijne gejaagdheid niet verminderde.
Nauwelijks was zij verdwenen af mr.
Temple knielde naast my neder, strekte