NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND Weriinrichtintten voor Beloefiip. BANJAERT. No. 79. Woensdag 2 October 1895. Vier-en-twintigste jaargang. abonnementsprijs: VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. advertentien: F euilleton. iMERSFOORTSCHE COMA VOOB Per S maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. ,T. SLOTHOUWER, Amersfoort. Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De Proefschriften of dissertaties, vervaardigd door jonge mannen ter verkrijging van den graad van doctor in de een of andere wetenschap, zijn uit den aard der zaak gewoonlijk niet zeer belangrijk. Het zijn aan be perkten kring getoonde proeven van de door een jongen geleerde verzamelde kennis, welke proeven evenredig aan de kennis zijn en dus den beginner verraden, maar tevens doen zien wat die begin ner in de toekomst kan worden. Nu en dan zijn er onder die proefschiften, die zeer belangrijk zijnin den laatsten tijd zelfs en kele, die, ook al omdat zij een actueel onderwerp, een of ander onderdeel van het groote sociale vraagstuk behandelen, hoogst be langrijk zijn, en waarin de schrij vers blijk geven van grondige studie en getracht hebben het moeilijke vraagstuk een schrede nader aan zijn oplossing te brengen Van jonge mannen, die zoo reeds hun loopbaan beginnen, is nog veel goeds te verwachten voor onze maatschappij. Onder laatstgenoemde proef schriften rekenen wij ook dat van Mr. H. W. Methorst, welks titel hierboven vermeld staat. (Ver schenen bij Beijers te Utrecht, 308 blz. groot 8°, prijs f 2.25.) Reeds eenigen tijd geleden ons ter aankondiging toegezonden kun nen wij eerst nu hieraan voldoen wel laat, maar te laat niet, daar het hier behandelde onderwerp des te meer de aandacht verdient, naarmate de winter spoediger in aantocht is. Na een uitvoerig historische en critische beschrijving van het En- gelsche werkhuis-stelsel, met een paar aanhangsels over D uitschland, waarbij uitvoerig op de voor- en nadeelen van dat stelsel gewezen wordt, volgt een soortgelijke be schrijving van de werkhuizen in Nederland. In dit hoofdstuk wor den besproken de tucht- en werk huizen, de pogingen tot het a 1- gemeen invoeren van werkin richtingen, onze vroegere en ten vierde onze tegenwoordige werk- inrichten. Onder de bijlagen wordt gevonden een geschiedenis der werkinrichtingen die in ons land bestaan hebben vóór 1854. In een veertig bladzijden wor den de conclusies meegedeeld, die de schrijver naar aanleiding van het bestudeerde gemaakt heeft. Tot eenige mededeelingen uit die conclusies willen wij ons bepalen, en daarbij zooveel mogelijk schrij vers eigen woorden bezigen. De schrijver zoekt eerst een antwoord op de vragen: kunnen werkinrichtingen de armoede ge heel opheffen?, zoo niet, kunnen ze dan toch onder zekere om standigheden nuttig werken? Ten einde de eerste vraag te beantwoorden gaat de schrijver eerst de oorzaken der armoede opsporen. Want willen werkin richtingen armoede opheffen, dan moeten zij kunnen wegnemen een of meer oorzaken van de armoede, anders brengen ze geen genezing aan. Het is hiermee als met een zieke: de geneesheer zal tot de oorzaak van de ziekte moeten doordringen, wil hij werkelijk kunnen meehelpen tot genezing van den patient; geeft hij alles wat de zieke vraagt, dan zal meer zijn hart dan zijn verstand de behandeling hebben aangege ven en de zieke, zoo hij beter wordt, genezen zijn zonder me dische hulp, misschien in weerwil van de tot zich genomen middelen. De maatschappij nu is sedert lang ziek, en schijnt niet van zelf te zullen genezen, want er bestaat nog steeds een soort van armoede die niet bestaan magnu zal maar niet een ieder moeten voortgaan met geven van geld aan hen die dat vragen en verschaffen van werk aan hen die willen arbeiden, doch er moet met groote onpar tijdigheid gezocht worden naar de oorzaken der ellende opdat die, zoo 't mogelijk is, kunnen wegge nomen worden. De oorzaken van de armoede zijn gelegen le in den mensch, 2e in onze maatschappelijke in richting. Die in den mensch, waardoor hij niet in staat is voor zichzelf levensonderhoud te verdienen, vervallen in twee soorten. a. Eigenschappen buiten zijn schuld, als ziekten en gebreken, ouderdom en onvoldoende ont wikkeling. Heeft de natuur alle zieken, gebrekkigen, ouden van dagen en onvoldoend ontwikkelden tot wegkwijning en dood veroordeeld, de menschelijke hulpvaardigheid heeft de reddende hand toege stoken aan alles wat te zwak is zich te kunnen verzorgen. Als behoeftigen zullen voortaan ech ter niet meer ten laste der sa menleving mogen komen de ouden van dagen, die in hun jeugd flink gewerkt hebben. Het is een groote fout in onze samenleving, dat de zoodanigen, oud geworden 'veelal de keus hebben tusschen armoede lijden of het brood der genade eten. Verwonderlijk, an tiek-vreemd is het, dat er werk lieden zijn die nog maar steeds niet sparen, maar ook antiek- wreed, dat thans patroons nog maar altijd op zeker moment tot hun oude arbeiders zeggen »je kunt wel gaan", zonder zich er over te bekommeren hoe 't met die gebruikte krachten zal afloo- pen. Den een moet de gewoonte geleerd worden om te sparen, den ander om te waken over de belangen der voor hem werkende arbeidskrachten. Hiertoe wordt aanbevolenverplichte verzeke ring der werklieden, waarbij de premie deels door den patroon deels door den werkman betaald wordt; het oprichten van -vak- vereenigingen, als gilden zonder de vroegere misbruiken, opdat een betere regeling van loon en werkuren getroffen worde en de noodzakelijkheid blijke van een opleiding van leerlingen tot be kwame arbeiders; instelling van arbeidsraden ter voorkoming van conflicten tusschen patroons en werklieden en van werkstakingen telephonisch met elkaar in ver binding staande arbeiderbeurzen over ons geheele land, die vraag en aanbod van werkkrachten kun bij elkaar brengen, wat bij een goede organisatie, met grondig onderzoek en vertrouwbare in lichtingen, veel zal bijdragen tot vermindering van onvrijwillige werkeloosheid. Ook te gebrekkige ontwikkeling mag voor hen die kunnen werken en leeren geen oorzaak meer zijn tot armoede. Daarom worden aanbevolen: leerplicht, vakscholen, werkplaatsopleiding en landbouw scholen. Bij het onderwijs op de lagere scholen zal behalve op interlectueele ook op physieke en psychische ontwikkeling moeten gelet worden, want alleen dan worden harmonisch ontwikkelde menschen gevormd. Van de on der a. genoemde oorzaken van armoede mogen dus alleen nog ziekten en gebreken van lichaam en geest voorkomen. b. Eigenschappen, die eigen schuld zijn van den mensch, als dronkenschap, luiheid, verkwisting, (ook gebrek aan overleg, aan zui nigheid en spaarzaamheid). De oorzaak van deze kwalen moeten weggenomen worden. Mis bruik van sterken drank is wel een der grootste oorzaken van armoede, veelal de rechtstreeksche oorzaak. Volgens velen is dron kenschap een secundair verschijn sel, voortkomende uit slechte voe ding, overmatigen arbeid, slechte huisvesting, te groote eentonig heid van leven, gebrek aan goede afleiding voor den geest en al dergelijke oorzaken, die een psy chische gedruktheid tengevolge hebben. Dit toestemmend, zal men toch ook moeten aannemen, dat ïde gelegenheid den dief maakt" en moeten bekennen, dat die gelegenheid te over bestaat. Goed zou het zijn aan de te ver- leenen vergunningen voorwaar den te verbinden omtrent locali- teit, licht, lucht en openbaarheid, maar nog meer afdoeende lijkt het schrijver, wanneer de staat er in kon slagen daarbij de al- cohol-fabricatie te monopoliseeren en allen invoer te verbieden, want dan kon de qualiteit beter, het gebruik onschadelijker en de con- tróle strenger zijn. Zeker zou be- OORSPRONKELIJKE NOVELLE DOOR 26) A. J. O. KBEMER. Freule van Grambosch meende, dat 'sjonkers afgetrokkenheid veroorzaakt werd door hare tegenwoordigheid en wenschte niets liever dan zich te ver wijderen, maar Clara bad haar met oog en mond zoo dringend te blijven, dat zij de kracht niet bezat heen te gaan, te meer, omdat zjj niet wist of somtijds 'sjonkers geringe deelneming aan de conversatie niet zjjn oorsprong had in eene niet onnatuurlijke verlegenheid, hoe hjj tot haar over teederder onderwerpen dan die van het dagelijksch leven zoude spreken. Zjj besloot daarom van haar kant zeer vriendelijk te zjjn. »Met genoegen heb ik dikwijls aan den avond gedacht" zoo begon zij «dien wjj laatst bij mevr. van Veenwijk mochten doorbrengen." »Ik dacht freule," meende de jonker, «dat gjj u toen niet bijzondor geamuseerd zoudt hebben." Freule Marie kreeg een kleur: zij er kende bij zich zelve, dat zij al op zeer onhandige wijze het gesprek begonnen had. »0, zoo heel erg vervelend heet Marie het toch niet bjj ons gehad," mengde nu mevrouw, die hare vriendin te hulp wilde komen, zich in het gesprek, «niet waar Marie? In het begin van den avond vond ik zelf't nog al een stijve partij, maar bij het souper werd dal toch wat beter." »Ik voor mjj vond het juist in 't begin nog al aardig," zeide de jonker, »de beide dames Vlier schijnen zeer lieve meisjes te zijn. Doch voor mij was het gezel schap geheel vreemd en dat heeft voor iemand, die weinig in de wereld komt, altijd iets belemmerends." «O, volstrekt is dat niet op u van toepassing," zoo waagde zich de freule weder op het gladde ijs, »gij beweegt u overal met het grootste gemak." >Betrekke!ijk freule, heel betrekkelijk. Daar iedereen zoo beleefd tegenover mij was, en de dames vooral 't mij zoo mak kelijk maakten, gevoelde ik mij terstond thuis, wat anders het geval zeker niet zou geweest zjjn. Ik dank u nogmaals zeer voor het geduld, dat ook gij met mjj gehad hebt. Het is mjj zeer aange' naam, u hier te ontmoeten en daarvan de verzekering te geven," zeide de jonker met een buiging tot de freule, die op dat oogenblik niet wist of de jonker, wat hij zeide, ernstig meende of uit ironie zoo sprak, want zij herinnerde zich maar al te goed, hoe weinig beminneljjk zij zich had gedragen. «Marie was dien avond niet recht wel," zeide 's jonkers zuster, hare vriendin weder te hulp komende, terwijl zjj dacht, «die zaak neemt waarlijk eene geheel verkeerde richting. Laatst boudeerde zij, en nu is mijn broer zoo scherp als eene naald." ils er geen nieuws op het dorp?" vroeg zij om op een ander onderwerp te geraken, want, dat, waarover nu gespro ken werd, had meer van den aanloop tot eene explicatie, die licht niet in het voor deel van hare vriendin zou kunnen uit vallen, dan van wat anders. »0 ja," antwoordde de jonker, »wij hebben op het dorp op 't oogenblik een zeer lieve logee bij den dominé, een zekere juffrouw Wilgenboom. Een aller liefste, aardige en verstandige vrouw." «Wilgenboom, Wilgenboom,"zeidezijne zuster. «Ik heb wel eens van een bur gemeester Wilgenboom gehoord, een schatrijk man, maar ik meen dat die reeds sedert eenige jaren is overledenlogeert zijne weduwe thans bjj den dominé? Zij moet nu wel eene vrouw op jaren zijn." »'t Is zijne dochter," onderrichtte de jonker tot geringe voldoening van zijne zuster en de freule. «Ik heb met zeer veel genoegen kennis met haar gemaakt. Ze zal zoo wat midden in de twintig lijn. Ze ziet er gezond en stevig uit, dat verzeker ik u, zjj is zeer aangenaam in gezelschap en zal het dorp niet weinig opvroolijken. Nu, wij hadden ook wel zoo iemand noodig, want eene jonge dame is bij ons eene zeldzaamheid; de eenige die er is, waDt ik wil de oudste doch ter van den dominé nog niet mede tellen, komt thans nergens meer." De jonker zuchtte. «Zoo juffrouw Kneppers is die nog altijd onzichtbaar?" vroeg Clara, die ook het zoo even in behandeling genomen onderwerp gaarne niet verder in tegen woordigheid van Marie behandelde. «Dat wel niet," zeide de jonker, «ik heb haar nog voor weinige oogenblikkeu ontmoet, maar dat heeft mij zeer or.t stemd zóó, dat ik niet beter wist te doen dan hier heen te gaan, en u die ontmoeting te vertellen, beste Clara." De freule stond op. «Derangeer u niet," zeide de jonker. >'t Zjjn volstrekt geen geheimen, die ik te verhandelen heb." De freule ging weder zitten. Ofschoon zg niet wist wat zij van een of ander denken moest, triumpheerde hare nieuws gierigheid toch over hare bezorgdheid. De jonker begreep dat hij onbeleefd zoude zijn, zoo hjj nu niet met zijn ver haal voor den dag kwam. «De oude heer Kneppers is een lastig en driftig man, die met bjjna iedereen ongenoegen heeft. Tot nog voor niet langen lijd verkeerden wij beiden ech ter op tamelijk goeden voet. Voor eenige dagen echter heeft hij mij op zeer grove manier ontvangen, toen ik een bezoek bij hem aflegde. Zijne dochter, juffrouw Kneppers, was sedert eenigen tijd onge steld geweest, en heeft in de kerk eene vapeur gekregen, op den dag toen onze vondeling gedoopt is. Mijnheer Kneppers meende nu, dat ik zijn dochter compro mitteerde, de hemel weet hoe, door bij hem aan huis te komen, en wij zijn dan ook op alles behalven vriendschappelijken voet gescheiden." Mevrouw van Veenwijk wist van dat alles niets, omdat mijnheer van Kiezel beek, die het zijne toch wel had hijge dragen om dezen twist in het leven te roepen, er niets van wist. Maar het was haar volstrekt niet onaangenaam, dut de zaken zoo geloopen waren. «Juffrouw Cornelie was, b(j den uit-

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1895 | | pagina 1