NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
WA
UTRECHT en GELDERLAND.
GEEN TIJD.
i\o. 12.
Zaterdag 8 Februari 1896.
Vijf-en-twmtigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
BINNENLAND.
F euilleton.
iMERSFOORTS
E COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per S u.AHnden f 1.Franco per post door het geheelë Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. .1. SLOTHOUWER. Amersfoort.
aovertentien:
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Croote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Wie heeft er in onzen tijd met
zijn velerhande beslommeringen
nog tijd? 't Schijnt wel van nie
mand, want bijna elk gesprek
gaat vergezeld van de phrase
sgeen tijd", 'tls toch wonderlijk,
de menschen hebben geen tijd,
en toch hebben en vinden zij tijd
voor alles, vooral wanneer het op
genieten en pret maken aankomt.
sGeen tijd" is het slot van vele
brieven, het excuus voor het te-
laat-schrijven voor het verzuimen
van zooveel. Wie les geeft in een
of ander vak heeft met mij onder
vonden, dat ook onze jongelui
geen tijd hebben, en is het dan
te verwonderen, dat ouderen met
hun meerdere werkzaamheden geen
tijd hebben! Geen tijd om te
studeeren, er is zóóveel te leeren
dat men niet weet waar te begin
nen, geen tijd om te werken, geen
tijd om te denken, te spreken, te
genieten, te rusten, er is nergens
tijd voor. Tot de nooden en el
lenden van onzen tijd behoort ook
en niet in de laatste plaats het
gebrek aan tijdtijd is een weel
deartikel, moeilijk verkrijgbaar,
in het bezit van weinig gelukkigen.
En toch is het in de macht van
ieder tot die gelukkigen te be-
hooren.
Let maar op, die 't meest kla
gen over gebrek aan tijd hebben
den meesten tijd tot hun beschik
king. Maar zij maken er geen
goed gebruik van. Iemand brengt
u een bezoek, hij hoopt u niet te
derangeeren en zal het kort ma
ken want hij heeft geen tijd.
Als hij, na een uur of langer
vertoefd te hebben, vertrekt en
de reden van zijn komst u dikwijls
nog een diep geheim is, gaat hij
heen met de verzekering, dat hij
geen tijd heeft om langer te
blijven.
Hij een uur verkwist, aan u
een uur ontroofd, hoe menig
maal gebeurt dat niet. Dat zöó-
iemand nooit tijd heeft begrijpen
wij. Maar ook degenen, die wer
kelijk den geheelen dag ijverig
arbeiden en bezig zijn, kunnen
ten onrechte klagen over gebrek
aan tijd, «vanneer zij dien tijd ver
keerd gebruiken.
Men moet zuinig zijn met zijn
tijd. Wie roekeloos er mee om
springt heeft steeds tijd om te
babbelen, wil altijd veel menschen
zien, laat kostbare oogenblikken
voorbijgaan en heeft gemeenlijk
geen tijd als er juist iets van be-
teekenis moet verricht worden.
Die zoogenaamde snipperuurtjes
worden niet gerekend, maar tel
die verloren oogenblikken van een
dag eens op en ge zult zien hoe
veel bruikbaren tijd gij verloren
laat gaan.
Oorzaken van het »geen tijd"
hebben zijn ongestadigheid, slor
digheid, uitstel. Van uitstel komt
afstel en zoo niet, dan lukt toch
het werk den tweeden keer mis
schien niet zoo best als den eer
sten, men moet er zich opnieuw
inwerken en het gaat veel spoe
diger vervelen. Menig zelfverwijt
kan er uit voorspruitenwij had
den door woord of daad iemand
kunnen redden, leed of schande
kunnen voorkomen, zieken en
armen kunnen weldoen, indien
wij het bijtijds gedaan hadden;
misschien biedt geen tweede ge
legenheid zich aan en zal de klok
het »te laat" doen hooren en zul
len alle medelijden, warmte en
liefde niets meer vermogen. Uit
stel heeft reeds zooveel illusiën
weggenomen.
In onzen haastigen tijd dreigt
net gevaar om de dingen over
haast en als gevolg daarvan niet
goed te doen. Het is beter veel
dan velerlei te doen. En dan ge
regeld werken en afwerken. Wie
om de kleinste nietigheid zijn werk
laat staan, komt achteraan en doet
zijn werk niet goed.
Neem niet te veel hooi op uw
vork, en denk aan wat Jan de
Wit antwoordde toen men vroeg,
hoe hij zooveel doen kon :»Ik doe
nooit meer dan één ding tegelijk."
Orde in het werk, daar komt
het op aan. Een geregelde ver
deeling van werkzaamheid is het
geheim van een vruchtbare werk
kracht. Menigeen zou zooveel
meer kunnen doen, als hij eerst
maar orde in zijn werk bracht.
Een korf met bloemen zooals
zij geplukt zijn door elkaar ge
worpen, zal u een hinderlijke
chaos schijnen. Maar wanneer
diezelfde bloemen in orde geschikt,
tot tuiljes gevlochten of in ruikers
bijeengebonden zijn, dan zult gij
ze met welgevallen beschouwen.
Uw huisraad overhoop liggende
bij het betrekken van een nieuwe
'woning zal u niet zoo fraai lijken
dan wanneer elk stuk zijn behoor
lijke plaats in de vertrekken heeft
ingenomen.
De geheele natuur met hare
groote verscheidenheid en menig
vuldigheid is een voorbeeld van
eenheid en orde. Werd die orde
verstoord, alles zou in het honderd
loopen. Zoo is het ook met onzen
arbeid.
Een verwarde rede, al biedt zij
overigens schatten van kennis, kan
niet behagen. De redenaar of
schrijver, die anderen wil over
tuigen, de man van zaken die iets
wil ondernemen, de kunstenaar
die ons genot wil schenken, zij
zullen hun doei niet bereiken,
indien niet verwarring vermeden
en orde te baat genomen wordt.
Die orde moet door oefening, ge
duld en vlijt verkregen worden.
Men kan een ontwerp maken, hoe
den - dag te besteden. Alles op
zijn tijd, op den geschiksten tijd
en de geschikste plaats. Het
noodigste op de beste uren en
alles zöo aangelegd, dat hotsingen
en verwarringen voorkomen en
een zeker verband bewaard worden.
Het moeilijkste werk wordt
daardoor gemakkelijk, het meest
zamengestelde eenvoudig. Orde
in ons denken, in ons handelen.
De orde behoort zoo noodzakelijk
tot een goede huishouding, als de
toon tot een goede uitspraak. Het
eene moet niet in het andere
loopen.
Gewennen wij onszelven alzoo
aan een stipte orde, wij behoeven
niet te vreezen voor knellende
kluisters of voor het drukkende
van een wet welke wij ons zeiven
gesteld hebben. Een ander uiter
ste, slaaf te zijn van de gewoonte,
is ver af en te vermijden.
En verder hier een nutteloos
bezoek afgesneden, elders wat
minder tijd verbeuzeld, en gij zult
oogenblikken genoeg uitkoopen
voor ontspanning of uitspanning.
Gewent u eens aan orde, en
gij zult pleizieriger werken, beter
werk leveren, en meer afdoen,
en niet meer klagen over ge
brek aan tijd. Ja, al wordt gij
nog zoo overladen met werkzaam
heden, gij zult altijd nog tijd vin
den om iets te doen, waarvoor
onverwachts uw hulp mocht wor
den ingeroepen. Dan zult gij er
kennen, dat degenen die het meest
te doen hebben gewoonlijk ook
den meesten tijd hebben, en van
u zal men niet meer vernemen
het afgezaagde refrein: „geen tijd."
Een gedenkdag.
't Is den lOden Mei dezes jaars 300
jaar geleden, dat onze kloeke zeevaarders
der 16e eeuw hunnen beroemden, laatste
tocht narr de N.-IJszee begonnen. Dien
gedenkdag hopen bestuurderen van het
Willem Barendsfonds aldus genoemd
naar den beroemden Noordpoolvaarder
Willem Barendsz van Terschelling te
wijden tot een weldadigheidsdag ten bate
van arme, oude zeelieden en hulpbehoe
vende weduwen en weezen van veronge
lukte zeelieden.
Welwillend hebben zich bereid ver
klaard gelden vnor dat doel in ontvangst
te nemen, de heeren J. T. Cremer, le
's-Gravenhagedr. E. Laurillard, te Am
sterdam J. A. Tours, dir. «Ons huis"
te id.; mr. E. N. Rahusen, te id.: en
m. J. baron d'Aulnis de Bourouill, hoog
leeraar te Utrecht.
Een gedenkschriftje van dezen tocht
is op aanvraag kosteloos verkrijgbaar bij
den secretaris van het Willem Barends
fonds, welks bestuur bestaat uit de
heeren: D. Reedeker, voorzitter. A.Zan-
dijk, vice-voor., P. J. Eschauzier, eere
lid, P. J. Wichers, J. D. Gerritse, pen-
ningm., allen te Terschelling.
De Deutsche WöclieuzeHung i.
d. Nederlauden
kan een goed werk doen. Naar aanlei
ding van de Transvaal-zaak zegt de Voss
Zeitung" sprekende over de Ned dag
bladen.
«Tamelijk laat, maar toch eindelijk zijn
onze Hollandsche neven tot het inzicht
gekomen, dat het Duitsche rijk niemand
bedreigt, maar integendeel ten allen tijde
bereid is, de onafhankelijkheid van de
kleinere staten met een stamverwante
23)
De Hertogin zinkt in haar stoel terug.
Een vreemd gevoel overmeestert haar
alsof zij plotseling was verlamd gewor
den. Zij lijdt niet meer werktuigelijk
hoort zij het gezang, de muziek, het ge
lach, de toejuichingen, en heel dien tijd
door gevoelt zij zich als ware het eene
andere vrouw wier hart ten doode toe
werd gewond, en dat zij slechts eene
nieuwsgierige toeschouwster is. Alsa-
ger is teruggekeerd zij ondervraag!
hem zelfs door geen blik. Hij ziet hoe
het met haar gesteld is; en weet daler
slechts één diDg is hetwelk hij thans voor
haar kan doen, slecht één medelijden dal
hij haar kan betoonen; haar geheel met
rust te laten. Hij trekt zijn stoel naar
voren tusschen haar en de Gravin in,
zoodat zij beschut is voor de oogen barer
vriendin en beijvert zich de kleine
vrouw aangenaam te wezen, die volstrekt
niet ongenegen, hem elke aanmoediging
schenkt.
Viva gevoelt zich als iemand die droomt,
vroolijke kleuren zweven haar voor oogen
zonder eenigen indruk na te laten, zij
geeft zich rekenschap van klanten welke
zij zich vijf minuten later niet herinnerd
zoude hebt en; het tooneel is eene weer
kaatsing, eene kaleidoskoop, haar hart
eene ledige, vlakke wildernis. Het is
niet voordat zij zich te huis alleen be
vindt, voordat Désiré baar ontkleed en
verlaten heeft dat hare ziel tot de wer
kelijkheid ontwaakt. De overgang van
verdooving tot hefligen, diepen toorn en
lyden is afgrijselijk; zy houdt haar hoofd
met beide handen vast en versmoort haar
kreten van foliering en razernij in de
kussens; zij wordt aangegrepen door de
vrees dat zij waanzinnig zal worden, en
juist die angst doet haar bovenmensche-
lijke pogingen in het werk stellen, om
kalm te zijn. Duizend woeste voorne
mens bestormen haar geest; in het eerst
is zij van plan naar den Hertog te gaan,
en hem zijn eerloosheid te verwijtenzij
wil met het aanbreken van den dag zijn
dak voor eeuwig ontvluchtenzij zal zich
eene schuilplaats tegen hem bij haar oom
gaan zoeken. Zij zal zich beroepen op
de Keizerin; het geheele hof zal haar
grieven wetengedachte op gedachte,
plan op plan jagen elkander na in haar
verontrustten geest; hare vernedering
maakt haar waanzinnig; zij gevoelt zich
alsof zij thans Mevrouw de Marsal bijna
welkom zoude kunnen heeten als eene
mededingster; zij verbaast er zich over
dat zij zich ooit zoo verbitterd jegens
haar kon gevoelen. Te denken dat de
man dien zij haar echtgenoot noemt,
aan wien zij hare onschuld, hare jeugd,
de reinste liefde haars harten wijdde, de
man die slechts een paar uren geleden
de lippen op haai gelaat heeft gedrukt,
de miDnaar is van eene gemeene too-
neelspeelster, eene vrouw wier schande
berucht isl
Is er eenige rechtvaardigheid in Hemel
of op aarde indien zulk eene zaak mo
gelijk is!
>Bidl" fluisterde eene stem in hare
ziel.
«Bidden!" herhailt zij met hailstoch-
telijke klacht: «Hoe kan ik bidden wan
neer ik doodelijk getroffen ben buiten
mijne schuld. 01 het is onrechtvaaidig,
wreed; ik heb het niet verdiend!"
HOOFDSTUK IX.
«Vriend of Doodsvijand?"
Zooals ik zeide bekroop de Hertogin
eeoe plotselinge vrees dat zy het ver
stand zoude verliezen. Indien zy den
volgende dag iets wilde uitrichten, was
het volstrekt noodzakelijk dat haar
zenuwen tot kalmte werden gebracht. Zij
had in de laatste vier en twintig uren
ternauwernood aan voedsel geraakt, de
gemoedsbeweging waaraan zij ten prooi
geweest was sedert de vreeselijke ont
dekking had haar buiten staat gesteld
een stukje door te slikken.
Plotseling herinnerde zij zich een slaap
drank, dien de geneesheer haar eene
maand te voren gezonden had voor het
geval dat zij ooit buiten machte zoude
wezen tot natuurlijken slaap te geraken,
en er bepaald behoefte aan zoude ge
voelen.
Zij keek naar hare toilet-tafel -e ja,
daar staat hel fleschje. Zij staarde er
begeerig naar, in den grond van haat
arm, verslagen hart bijna wenschende
dat de doo l er in mocht liggen. Waarom
zoude zij verlangen op nieuw te ontwa
ken? Welke vreugde beloofde haar de
dag van morgen of een der volgende
dagen die de toekomst bevatte? Zij goot
den drank in een glas uit, en ledigde
het tot op den laatsten droppel. Weldra
overweldigde haar een afgemat gevoel,
gevolg door eene uiterste onverschillig
heid voor de gebeurtenissen welke zij
zicli nog herinnerde: daarop viel zij in
diepen, droomerigen slaapI toen zij
wakker werd, stond Désirée met angstig
gelaat bij haar bed.
«Goddank dat Mevrouw wakker is!"
roept zij uit op een toon van onbeschrij
felijke verlichting: «Mevrouw was zoo
bleek en stil dat ik begon beangstigd ie
worden. Ik zag het ledige fleschje op
de tafel en de vrees greep mij aan dat
Mevrouw vergiftigd was."
De Hertogin ziel haar onbestemd aan,
nauwelijks den zin harer woorden be
vattende. Zij gevoelt zich dof en zwaar
hoofdig, geheel onwillig om zich op te
lichten.
«Wil Mevrouw de Hertogin hare choco
lade nemen," roept Désirée levendig, ter
wijl zij het zilveren blad naast haar
brengt, maar de Hertogin wendt afge
mat het hoofd af, zeggende: «Laat my
slapen, mijne goede Désirée. Ik ben zoo
vermoeid."
Ongerust en teleurgesteld, zet Désirée
het blad neder en plaatst zich naast het
hoofdeneind. De lijd schijnt zeer lang
zij gaat haar werk halen als zij te
rugkeert staat de Hertog zijne vrouw le
beschouwen. Hjj brengt den vinger aan
de lippen en Désirée glipt zachtkens bin
nen. Eene schaduw van wroeging grypt
den echtgenoot aanvoor het eerst be
speurt bij de verandering welke bij Viva
heeft plaats gtgrepenis die bleeke vrouw