NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht
ATJEH-ZAKEN.
No. 71.
Woensdag 2 September 1896.
Vijf'-en-twintigste jaargang.
1
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
BUITENLAND.
F euilleton.
Amersfoortsche Courant
abonnementsprijs:
Per 3 maanden f 1.— Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijko Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. .1. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 1 6 regels f 0,40 iedere regel meer B Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal bsrekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Het klinkt spottend den langen
duur van een oorlog als reden voor
een feest zelfs te noemen, maar anders
konden wij, Nederlanders, thans het
25-jarig jubilé van den strijd met het
zoogenaamd oproerige Atjeh vieren.
Vroeger ja zijn er oorlogen en twis
ten geweest, die 80, 100 en meer
jaren geduurd hebben, in den regel
echter was het pleit in eenige jaren
beslist. Sedert menig tiental jaren
stond de meening vast, dat de oor
logen, tengevolge van de volmaking
der vuurwapenen, steeds van korte-
ren duur zouden worden en in tel
kens kortere tijdsbestekken zouden
moeten afloopen. En de Deensche,
deDuitsch-Oostenrijksche, deFransch-
Duitsche, de Russisch-Turkscho oor
log, de krijg tusschen de Noordelijke
en Zuidelijke Staten van Amerika,
om van andere oorlogen uit den
laatsten tijd niet te reppen, zijn daar
om aan te toonen, dat die meening
op goede gronden berustte.
Wat is de reden, dat de oorlog
met Atjeh eene uitzondering op den
regel geworden is? Bestaat er kans
dat de strijd met dat rijk weldra kan
of zal beslecht worden? Deze en
soortgelijke vragen begint het Ne-
derlandsche volk zich zei ven en 's
Lands Bestuur metimmerklemmenden
drang te stellen. Dat volk wordt het
zat daar ginds nog langer zijne zonen
te zien bezwijken, dat volk wordt het
zat nog langer offers te brengen voor
een schijnbaar hopeloos werk.
Er zijn er, die schuld hebben aan
den oorlog met Atjeh er zijn er ook,
die schuld hebben aan het voortdu
ren van dienzelfden oorlog. Hierover
wenschen wij echter niet te spreken
wat gebeurd is, is gebeurdwij wen
schen den blik op het heden en de
toekomst te vestigen. Doch dit moet
ons eerst van 't hartewie in deze
schuld hebben, 't staat niet aan ons
het te zeggen, maar zeker niet de
mannen, die daar voor de zaak en
de eer van het vaderland kampen
tegen een verraderlijken en hardnek-
kigen vijand; zeker niet de dapperen,
die daar öf zijn gevallen, öf onver
saagd de plaats der gevallenen heb
ben ingenomen. Het Nederlandsch-
Indische leger is in deze vrij van elke
smet.
Benting na benting wordt ver-
meesterd, kampong na kampong be
machtigd, hoofd na hoofd verdreven
of onderworpen, zal het einde haast
komen? Toekoe Oemar is op de
vlucht, Toekoe Baid is gevangenge
nomen, hoe lang zal het nog duren
't Is te hopen dat het einde spoedig
zal komen, want het Nederlandsche
volk is door den loop, die de zaken
in Atjeh genomen hebben en door de
herhaalde perioden van hoop en vrees,
die de telkens wisselende stand van
zaken in genoemd rijk veroor
zaakt hebben, in een toestand van
prikkelbaarheid geraakt, die in per
manente zenuwachtigheid dreigt over
te gaan. Den toestand van de natie
vergelijken wij bij dien van iemand,
wiens bestaan zeer dragelijk en zelfs
gelukkig zou genoemd kunnen wor
den, wanneer er maar ééne zaak an
ders ware, eene zaak, die hem zoo
onaangenaam en zoo hinderlijk is,
dat zijn gansche leven er door ver
bitterd wordt. De belangstelling in
Indische zaken dreigde wel eens in
onverschilligheid te ontaarden, doch
thans verkeert zij in een stadium, dat
eenerzijds op afkeer en anderzijds op
radeloosheid kan uit loopen. En
il y a de quoi. Hoevele stelsels tot
onderwerping van Atjeh zijn reeds
toegepastHoe menigmaal heeft men
al een stelsel laten varen om de proef
met een ander te nemenMen zou
bijna kunnen zeggeneen andere
minister van Koloniën een ander
stelseleen andere Gouverneur-gene
raal een ander stelseleen andere
Gouverneur van Atjeh een ander
stelsel en een andere militaire opper
bevelhebber alweer een ander I
stelsel. Zachtzinnigheid en geweld,
onderhandeling en omkooping, cen
tralisatie en vooruitschuiving, strenge
en minder strenge blokkeering, enz.
enz., wij hebben ze beurtelings zien
toepassen, nu eens elk afzonderlijk,
dan weder twee of meer in vereeni-
ging met elkaar. En zulks met geen
ander gevolg, dan dat Nederland bloed
en schatten opoffert voor weinig of
niets. Militaire eer en roem worden
gewonnen, dat is waar, maar Atjeh
wordt niet gewonnen. Vruchteloos
was een kwart eeuw worstelens, ijdel
bleek telkens de hoop op triomf! Geen
ander gevolg dan dat mannen, der
zaken kundig, het omtrent de te
nemen maatregelen nog niet eens zijn,
erger nog: wat de een voor uitslui
tend aanbevelenswaardig houdt, acht
een ander in de hoogste mate ver
derfelijk. Zien wij o.a. slechts hoe
verre de meeningen van de heeren
Pruys van der Hoeven en Quarles
van Uiïord, over hetgeen in Atjeh
dient gedaan te worden uit elkaar
loopen. Is het wonder, dat de geest
van het volk verward wordt of dat
de natie een afkeer krijgt van alles,
wat op Atjeh-zaken betrekking heeft,
een afkeer, die al wat Indië aangaat,
niet ongemoeid laat.
Laten wij hopen, dat de thans ge
volgde weg de goede weg is! Want
Atjeh opgeven, welk Nederlander
denkt er aan? En is 's Lands Regee
ring nogmaals niet op den goeden
weg, dan zijn wij alweer verder van
huis en dat beteekent bijna ontwij
felbaar, dat nog meer levens en som
men zullen opgeofferd moeten wor
den. De Atjeb-kwestie wordt op den
duur hoe langer hoe neteliger, om
dat er telkens meer fouten moeten
goedgemaakt worden. Wij willen
hopen, dat zij, die de leiding hebben,
niet meer falen in de keuze hunner
middelen. Nog twee jaar en onze
jeugdige Koningin aanvaardt zelve
de teugels van het bewind. Schooi
zou het zijn, wanneer bij die gele
genheid vorstin en volk over een
bevredigd of een onderworpen Atjeh
konden spreken. Nog twee jaren
(op zijn hoogst), 't is lang; maar de
loop der Atjeh-zaken heeft ons ge
wend aan hoop, aan vrees en aan
geduld.
J. H.
Nadere berichten uit Konstantinopel
bevestigen, dat de Turksche regeering er
in is geslaagd om de orde en de rust in
de hoofdstad te herstellen. Op aandrin
gen der verschillende gezanten heeft de
Porte gestrenge maatregelen bevolen.
Maar ofschoon ook de Turken worden
gestraft, de zaak der Ameniërs zal door
deze onlusten niet worden gebaat. De
Armeniërs hebben hier een avontuur op
touw gezet, dat even dwaas was als mis
dadig. Zij moesten in dit avontuur wel
ten ondergaan, maar zij verrieden daar
mee tegelijkertijd de zaak, die zij heetten
te dienen. Reeds de memorie door het
revolutionair comité openbaar gemaakt,
en waarin de grieven en plannen der
Armeniërs zijn opgesomd, zou voldoende
zijn hen van de mogendheden te ver
vreemden.
Want in die Memorie worden dien
zelfden mogendheden, allerlei beleedigin-
gen nuar 'net hoofd geworpen, waarvan
de verwijten van laagheid, onverschillig
heid en gewetenloosheid nog maar enkele
zijn. Dat alles neemt- niet in voor de
Armeniërs, die den aanval zijn begonnen,
maar daarmee is de schuld der Tur
ken toch niet weggenomen, en der Turk
sche regeeiing evenmin, die zoolang
wachtte, voordat ze krachtig optrad.
Ze schijnt dat nu te willen doen, r.u
er honderden, ja duizenden slachtoffers
zijn gevallen en de haat der beide rassen,
gescheiden bovendien door hun geloof,
scherper grijnst dan ooii in het geheele
Turksche rijk. Toch kan er nog veel
kwaad worden voorkomen, indien het der
Porte ernst is met haar gestrengheid niet
alleen tegenover de Armenische Chris
tenen, maar ook tegenover de Muzel
mannen.
De opstand, die thans ook is uitgebro
ken op de Spaansche Filippijnen, is nog
lang niet onderdrukt, ofschoon eeu bende
opstandelingen van 3000 man het met
60 dooden heeft moeten afleggen tegen
de Spaansche soldaten.
De staat van beleg is thans afgekondigd
in Manilla en zeven aangrenzende pro
vinciën.
In den Senaat heeft een der leden de
regeering over de gebeurtenissen op de
Filippijnsche eilanden ondervraagd.
Canovas heeft geantwoord dat de gepu
bliceerde berichten juist zijn, maar dat
Spanje zich krachtig toonen zal tegenover
eiken aanval.
Manilla zelf wordt niet bedreigd, alleen
de provincie.
De Franschen hebben dezer dagen hun
opgeruimd karakter en hoopvollen geest
wel noodig: de reis van den Tsaar naar
hun hoofdstad baart steeds nieuwe teleur
stellingen. De Figaro zelf moet het be
kennen, er is nog niets beslist omtrent
de feesten te Parijs, omtrent de reis van
den keizer en de keizerin. Wel heeft de
Fransche regeering «voorstellen! gedaan
en deze onderworpen aan de goedkeuring
van den Tsaar, maar het antwoord laat
op zich wachten, van den eenen dag op
den anderen. En dan eerst, als het ant
woord is gekomen, kan men iets bepaalds
vaststellen. Alles, wat er totnogtoe open
baar is gemaakt, zijn vermoedens, meer
niet, die slechts misschien verwezenlijkt
zullen worden.
Overigens zijn er teleurstellingen te
over voor de Fransche republikeinen, die
zoo dwepen met den Russischen autocraat.
Deze laatste zal zelfs niet slapen op Fran
schen bodem, want hij houdt verblijf in
het gezantschapshotel en dat is neutraal
gebied. Hij wil, weten sommigen al te
verzekeren, van de geschenken der jour
nalisten niets weten; of men de Tsaritza
wel een wieg mag aanbieden, is ook nog
niet zeker; zelfs de burgemeester van
St. Petersburg, die te Parijs vertoeft,
weet niet te zeggen, of dat geschenk
spoedig in gebruik zou worden genomen....
Maar de Parijzenaars blijven intusschen
vol goede hoop I
77)
Met den tijd werd hij echter sterker,
en naar diezelfde mate leerde hg zich
zonder Viva schikken, en al wat hem
bgbleef was een gevoel van verongelij
king. Zij had zijn leven gered, maar zij
had zeer slecht gehandeld door hem te
verlaten, juist op het oogenblik, toen hij
haar het meest behoefde en bereid was
haar zulke ontzaggelijk offers te bren
gen. Hij keerde naar Ryvendale terug,
en van lieverlede verdrong Osyth Viva
daar zoowel uit zjjn hart als geest.
Maar Osyth had Viva niet vergeten
haar eigen harte zeide haar, welk eene
foltering het der arme hertogin moest
hebben gekost om zich aan Lord Ryven
dale te ontrukkendeze woorden weer
klinken haar nog steeds in de ooren
«Gelooft gij dat gij van uw geluk met
hem zoudt kunnen genieten, terwijl gij
wist dat mjjn hart gebroken was, dat
elk uur, dat gij van zjjn bijzijn genoot,
een uur van foltering zoude zjjn voor mij lc
Maar ten laatste zegevierden de beden
van haar geliefde, de woorden van haar
vader en hare zuster en ook de zwak
heid van haar eigen hart, en stemde zij
er in loe Lady Ryvendale te worden.
Voor Alsager schenen de beloften van
de toekomst in gulden letters geschreven
te zijn. Hoe kon hij anders dan geluk
kig wezen met deze schoone, goede vrouw
voor altijd aan zijne zijde, om hel beter
deel zijner natuur aan te sporen, en het
lager deel te bedwingen 1 Wat hij voor
Osyth gevoelde was niet de hartstochte
lijke aanbidding, welke hjj Viva had ge
wijd; maar iets kalmers, meer waar,
meer kans bezittende om bljjvend te zijn.
Even vóór het huwelijk deed zich eene
gebeurtenis voor, welke bijna al zijne
hoop had verwoest. Een paar dagen vóór
dat het voltrokken zoude worden, was
er een bericht in de «Timesc dat den
Hertog de Lallière een ernstig ongeluk
was overkomen. Hij was van zjjn paard
afgeworpen, was op zijn hoofd gevallen,
en men verwachtte niet, hem in het leven
te behouden. Twee dagen later werd
zijn dood vermeld. En thans viel een
gering deel der vergelding, welke hij ver
diende, op Alsager neder. Hij gevoelde
dat hij door elke wet van recht en eer
gebonden was om Osyth op te geven
en Viva te trouwen; had hjj haar niet
gezworen bij alle eeden, die hem heilig
en verbindend toeschenen, dat, indien
ooit de gezegende tijd kwam, waarop
hij haar wettig de zijne kon maken, zij
zijne vrouw zoude zijn! ach, waarom te
zweren? waar geen vooruitzicht op aarde
hem zoo gelukkig had kunnen toeschij
nen I Hij kon zich niet wijsmaken dat
Osyth's rechten even groot warendat
het een even groot verraad zoude zijn
haar op te geven; hij wist, dat zoo de
dood van den hertog haar ter oore kwam,
geene menschelijke macht haar zoude
kunnen overhalen hem te huwen. En
nacht en dag was hij bevreesd, dat zij
er door eeD ongelukkig toeval van mocht
hooren. Maar noch Osyth noch Rielle
lazen ooit de courant, en de naam van
den Hertog was Mr. Sartoris volkomen
onbekend, ook al had hij hern waar
schijnlijk vernomen. Geen «gedienstige
geestc maakte hem wijzer.
Certrude Ryvendale zag de aankondi
ging, maar droeg zorg er hare kennis
niet van te verraden, zelfs niet aan haar
zwager. Wat Alsager betreft, hij werd
gefolterd door eene wereld van angst,
en haalde eerst weder adem, toen de
woorden gesproken waren, welke hem
zijne lieveling schonken, totdat de dood
hen zou scheiden.
En thans, nu ik de ondeugd (in de
vrouw) gestraft, en de deugd zegevierend
heb getoond, moest ik zonder naar de
eischen van uitgevers of boekhandelaars
te luisteren, mjjne geschiedenis ten einde
brengen in het midden van het tweede
deel, en het opluisteren met het oud en
heerlijk slot der verhalen onzer kinder
jaren; «En zoo leefden zij voortdurend
gelukkig daarna
Immer daarna gelukkig I Welke aaid-
sche vereeniging bereikte ooit in het oog
des stervelings dat gelukkig toppunt?
Helaas, mijn vrienden, er is slechts één
bruidegom, die ons eeuwig welzijn kan
brengen, en hij is een, voor wten wij
met doodsangst en bevend en verwen-
schend terugsidderen. Het is degeen,
die het bleeke paard berijdt, tot wiens
gelaat wij niet durven opzien, het ge-
wuif van wiens vederbos ons een ijskouden
ademtocht aanbrengt, en men noemt hem
de Dood.
En of hij ons de eeuwige zaligheid of
het eeuwig lijden brengt, wie zal het
zeggen
Ik heb in den laatsten tijd raadgevin
gen gekregen, en vooral een van mijn
Amerikaanschen uitgever, dat ik beter
zou doen, met een weinig meer vroolyk-
heid in mjjn verhalen te brengen, en
vooral om hen tot een recht gelukkig en
opgewekt besluit te voeren. Iedereen
moet gelukkig zijn de huweljjksklokken
moeten hun vroolijke toonen doen hoo
ren, de verrukte lezer moet het boek
kunnen sluiten met een warmen, aange-
namen gloed in het harte, en een ge
voel, dat het alles wél beschouwd eene
zeer gelukkige wereld is. En indien ik
6chreef voor kinderen, of zeer jeugdige
lieden, zou ik het mijn plicht achten,
hen de schoone zijde des levens open te
legger,, en te doen gelooven, zoolang zij
dat kunnen, de arme zielen I dat zjjn
paden bloemrijk en heerlijk zijn en dat
zij slechts het hart, dat in vereeniging
met het hunne klopt behoeven te ont
moeten, om hier omlaag een Paradijs te
kennen. Maar, mijn vrienden I rnyri uit
gevers, mijn beoordeelaars! het komt
mij voor dat, indien men schrijft, men
schrijven moet wat men gevoelt en weet;
dat men de gevolgen op de oorzaken
moet doen slaan; en dat men in eene
geschiedenis, welke bestemd is om te
spreken tot de menschelijke ziel en on
dervindingen, de waarschijnlijkheden even
min mag overschrijden als dat men zijn
toevlucht mag nemen lot bovennatuur
lijke middelen, waarvan men zoo vryelijk
gebruik maakt in tooveisprookjes, bij
voorbeeld om een bloedbeuling uit den
schoorsteen te doen dalen op het verlan
gen van een oud man, of wel een held
onzichtbaar te maken door middel van