NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. Mo. 39. Zaterdag 15 Mei 1897. Zes-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. INKOMSTEN-BELASTING. Feuilleton. DE SPION, Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden f 1.Franco per poet door het geheele Rijt. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Dezer dagen werden de aanslagbil jetten in de plaatselijke directe- belasting naar het inkomen over het dienstjaar 1897 aan de woningen der aangeslagenen bezorgd. Wij weten dat tengevolge daarvan menige ver- wensching aan 't adres van 't ge meentebestuur of aan dat van de Commissie van bijstand of een barer leden is geuit. En dat is inderdaad geen wonder. In de maand Januari ontving men een biljet thuis waarin het gemeentebestuur de ultnoodiging deed uwe inkomsten gespecificeerd optegeven of te verklaren in welke klasse op dat biljet aangegeven ge u meent te moeten rangschikken. Aan die uitnoodiging wordt voldaan, en aan den voet van de aangifte verklaard, dat die naar waarheid en te goeder trouw is geschied, eene verklaring die 't bestuur bij voorbaat onder aan het biljet heeft geformu leerd. De aanslag volgt, maar, o wee, bij inzage van 't aanslagbiljet blijkt dat 't gemeentebestuur zich volstrekt niet aan uwe verklaring heeft gestoord, neen, dat 't veronderstelt dat in deze van waarheid en goeder trouw bij den aangever geen spuor is te ont dekken. Wat is natuurlijker, dan dat iemand zich kriebelig maakt, wanneer blijkt, dat aan zijne waarheidsliefde en goede trouw wordt getwijfeld; dat men hem eigenlijk tot leugenaar maakt en te kwader trouw in zijne hande lingen acht? Schrille tegenstelling met de redeneeringen in de vergade ring van den gemeenteraad, waarin de verordening regelende de onder- werpelijke belasting tot stand kwam. Aanvankelijk was voorgesteld den aanslag ambtshalve te doen. Doch daar kon niets van inkomen. De aanslag moest naar éigen aangifte geschieden. En om die wijze van aanslaan in de verordening bepaald te krijgen, werd hoog opgegeven van de goede trouw die Amersfoort's in gezetenen bezielde. Het eene ge meenteraadslid betwistte het ander den voorrang, daar waar de gelegen heid zich voordeed, om van de waar heidsliefde en van de goede trouw zijner medeburgers tegetuigen. Schrille tegenstelling zeiden wij. En is dat gezegde niet gezond, als wij zeggen dat van de 1778 aanslagen over 1897 de grootste helft ambtshalve is ge schied, dat is met terzijdestelling van de naar waarheid en te goeder trouw gedane aangiften? Waar is nu ineens het vertrouwen in zoo'n groot getal ingezetenen ge bleven, waarvan een paar jaar gele den zoo hoog werd opgegeven? De drift over gebleken wantrouwen is weldra bedaard en met een van liet kookpunt tot 't vriespunt gedaald gemoed, wordt het in een hoek ge worpen aanslagbiljet weder te voor schijn gehaald en men begint kalm te beredeneeren wat er te doen staat om van den aanslag ontheven te worden of dien verminderd te krijgen. Natuurlijk den bij de wet aangewezen weg volgen dat is reclameeren, schrif telijk reclameeren tegen den aanslag bij den gemeenteraad. En als dat niet helpt, dan, in hoo- ger beroep, reclameeren, schriftelijk reclameeren bij Gedeputeerde Staten. »Maar zegt men dat baat zoo weinig: de heeren van de Raad en ook Gedeputeerde Staten schijnen beter te weten weik inkomen ik heb dan ik zelf." Toegegeven. Dien schijn nemen ze aan. Maar bewijzen dat ge inderdaad hooger inkomen hebt dan ge opgaaft, dat doen ze niet en dat kunnen ze niet, en toch zouden ze, wanneer het er op aan kwam dit moeten doen, om de duiten binnen te krijgen, die ze van een «ambtshalve aangeslagene" vorderen. Wij weten maar al te goed hoe het soms in die reclame-raadscom missies en in de openbare vergade ringen van Gedeputeerde Staten, waarin reclames behandeld worden. toegaat. Men wordt opgeroepen, gehooi d, met allerlei strik- en andere vragen lastig gevallen wanneer men die naar 't oordeel der heeren niet correct beantwoordt, maakt men zich op den koop toe nog vroolijk om den reclamant, en de aanslag wordt gegrond geacht en behouden. De noodige ernst wordt dikwijls ge mist die bij 't onderzoek wordt ver- eischt. Daarvan zouden wij u menig staaltje kunnen verhalen, doch de vermelding daarvan behoort meer eigenaardig thuis op een humoris tische scheurkalender dan in dit schrij ven. Maar in weerwil van de gegrondheid der veronderstelling dat het niet of niet genoeg helpt de wettelijke weg dient gevolgd. Wij zullen zeggen waarom. Door de Rechtbank te Middelburg is den 14. October 1896 een zeer belangrijke uitspraak gedaan in een geschil tusschen den aangeslagene in de bedrijfsbelasting eenerzijds en de Administratie der dirocte-belastin- gen anderzijds, betredende een ambts- halven aanslag, waarbij die Admini stratie in 't ongelijk is gesteld. O, hooren wij dezen of genen uitroepen, rnaar dat betrof een aanslag in de rijksbelastingMet uwe permissie, wanneer ge den straks te vermel den i ïhoud van het vonnis leest, dan zult ge ontdekken dal daarin wordt gezegd dat de wet van 22 Mei 1845, die ook voor de gemeentebelasting geldt, gelukkig aan hetzelfde gebrek mank gaat als de wet op de bedrijfs belasting, en dat alzoo een geval met betrekking tot de pemeenfebelasting analoog is, overeenstemt met de in die uitspraak behandelde kwestie. Bij het voldoen aan de oproeping om door de Commissie of door Gede puteerde Staten te worden gehoord, wapenende men zich in den regel met boeken en andere bescheiden om te bewijzen dat 't gemeentebestuur zich had vergisteene poging, die in de meeste gevallen schipbreuk leed. Maar dat is ook overbodig. Niet de aan geslagene moet bewijzen dat 't ge meentebestuur zich heeft vergist, maar dat bestuur moet bewijzen dat hij hooger inkomen heeft dan hij opgaf, wanneer dat bestuur den aanslag ambtshalve doet naar een hooger in komen. Ziehier wat de Rechtbank te Middelburg overwoog en besliste op het verzet dat door den aangesla gene tegen het aan hem beteekend dwangbevel was gedaan «Overwegende in rechtendat de Administratie van 's rijks directe- belastingen in de eerste plaats heeft beweert, dat de opposant (dat is de aangeslagene die zich tegen liet dwangbevel heeft verzet) niet- ontvankelijk is in het door hem tegen het dwangbevel gedaan verzet, omdat hij niet vooraf den wettelijken weg heeft gevolgd door geen bezwaar schrift tegen zijn aanslag intedienen waar het behoort. Overwegende daaromtrent, dat daar gelaten kan worden de vraag of, indien de opposant dat had nagelaten hij daardoor in zijn verzet niet-ont- vankelijk zou zijn, vermits toch, naar het oordeel der Rechtbank, door den opposant zoodanig bezwaarschrift is ingedienddat hij immers bij een aan den Voorzitter der Commissie van aanslag in de bedrijfsbelasting te Middelburg gerichten aangetee- kenden brief van den 23. October 1895, door de administratie zelve in het geding gebracht, heeft te ken nen gegeven, dat hij van meening was dat hij niet belastingplichtig was, enz., terwijl hij aan het slot van zijn brief verzocht door de commissie gehoord te worden om te vernemen op welke gronden de aanslag berust; dat de wet op de bedrijfsbelasting geen vorm voorschrijft waarin liet bezwaarschrift moet worden vervat, maar alleen vordert dat het gemoti veerd zij en daarbij aan den aange slagene de bevoegdheid geeft om zijn verlangen te kennen te geven om gehoord te worden dat vooromschreven brief, waarin de schrijver de redenen opgeeft waarom hij beweert niet belastingplichtig te zijn, dus moet beschouwd worden als een gemotiveerd bezwaarschrift en niet, gelijk de administratie beweert, als een bloot verzoek om gehoord te worden dat de belastingplichtige derhalve den administratieven weg heeft ge volgd voorzoover dit van hem afhing en de administratie mitsdien ten onrechte heelt beweerd, dat de be lastingplichtige niet ontvankelijk zou zijn in zijn verzet. Overwegende ten aanzien van de gegrondheid van het verzet, en wel in de eerste plaats wat betreft de vraag of, zooals de administratie beweert, de belastingplichtige moet bewijzen, dat hij niet in de bedrijfs belasting hail moeten zijn aangeslagen, dan wel, zooals de belastingplichtige beweert, de administratie moet bewijzendat de aangeslagene volgens de bepalingen der wet op de bedrijfs belasting belastingplichtig was; dat de administratie voor hare stelling aanvoert, dat bij verzet tegen een dwangbevel, de als opposant optre- denden eisclier moet bewijzen hetgeen hij als grondslag van zijn verzet sielt en deze opposant dus zijne niet-be- lastingplichtiglieid dal de Rechtbank dit gevoelen niel deelt dat immers bij een verzet tegen een dwangbevel, degeen die zich ver zet wel als eischer optreedt in het oppositiegeding, maar dat hij in het wezen der zaak is de tegenpartij, die het beweren van de andere partij dat haar recht van vorderen toekomt, tegenspreekt; dat deze partij {de ad ministratie der belastingenvolgens den algemeenen regel vervat in artikel 1902 van het Burgerlijk wetboek, hel beslaan van haar vorderingsrecht moei bewijzen en de belastingplichtige, desgevorderd, liet tegenbewijs er naar het Duitsch van W1 IjHELM berger. 7) En de ziel van al die zaken was natuurlijk James Douglas. Hij speelde op de piano, op de viool, op de guitar, blies de trompet, zong de nieuwste semtimenteele liederen met een' smel tende tenorstem, droeg komische ge dichten voor met de mimiek van een geroutineerd tooneelspeler, gaf aan de jonge dames onderricht in het wal sen, daar hij danste als een ballet- meester. Om kort te gaan, hij had zijn levenlang niets met ernst beoefend, dan de studie van kunsten, welke geen brood geven, en was dien ten gevolge een persoon, die in alle ge zelschappen een welkome gast was. «Ik had tijd noch lust om de karna val mede te maken, welke te Dayton werd gevierd; Mevrouw Foster en Merritt waren altijd dóór te vinden, wóór James Douglas den toon gaf. De eerste onderging blijkbaar in de omgeving van haar bloedverwant een' verjongingskuur, en wel in die mate, dat ik eindelijk hare gelijkenis met Merritt, waarop zij zich pleegde te beroemen, ontdekte. De laatste kon niet thuis blijven. Ik zag haar maar zelden, en bijna nooit alleen. Eenmaal vond ik toch gelegenheid haar te vragen, of zij haar neef reeds door grond had Waarop zij me antwoordde James behoort tot een' andere sfeer dan wijhij kan op onze weegschaal niet zuiver gewogen worden.» »Dat antwoord trof me, omdat Merritt zich bij hare waardeering der menschen nooit van tweeërlei maat of gewicht had bediend, maar de ge dachte aan iets verkeerds kwam in de verste verte niet in me op. Ik was even zeker van Merritt als van de schaduw, welke ik weet dat onscheid baar van me is. "Veertien dagen waren er reeds op die manier verloopen, en nog altijd maakte James Douglas geene toebe reidselen om z'n reis voort te zetten. Dat verdroot m'n moeder, en zij be sloot me de oogen te openen. Toen ik haar op zekeren avond goeden nacht wenschte, hield zij me staande en vroeg me, of een' vreemde betoovering, als zij lang genoeg aanhoudt, een rein gemoed niet in de war zou kunnen brengen? Wat zij met die vraag be doelde, begreep ik eerst, toen ik haar oplettend in het trouwe, bezorgde ge laat keek. Bekommerd liet zij er op volgen: »Ik vrees, m'n lieve Tom, dat je je te veel op den achtergrond ge houden hebt. Blind vertrouwen komt niet te pas, als er kometen tusschen de vaste sterren verschijnen!» »Na deze waarschuwing had ik een slapeloozen nacht. Toen ik den vol genden morgen vrij laat beneden kwam, ontving m'n moeder me met: »De Fosters zijn reeds in de vroegte uitgereden, en het Parijsche mode journaal met hen. En er stonden koffers op het rijtuig ook, Tom!» «Zij zeide niet, wat zij vreesde. Maar ik kroop, als door een adder gestoken, van schrik ineen, en vloog zonder hoed naar de woning van onzen buurman. Penelopé, de oude negerin, trad me met den valschten grijnslach, waartoe haar hatelijk gezicht in staat was, te gemoet. »Wóór zijn de heeren en dames heen?" voer ik tegen haar uit. »Naar Cincinnatie.«Voor hoe lang?» »Dat weet ik niet.» "Komt mijnheer Douglas meê terug?» «Dat weet ik niet.» "Van wien was de bagage, welke op het rijtuig stond?» »Dat weet ik niet.» »Ik zag aan de oude heks, dat zij loog. Zij was steeds mevrouw Fosters vertrouwde geweest, veel meer dan Merrit, tegenover wie zij zich nog altijd eenigszins geweld aandeed. Dat 1 zij liegen moest kwam me hoogst ver- dacht voor, maar nog veel verdachter, dat zij het blijkbaar met genoegen deed. Ik stond toch, niettegenstaande ik haar een' halsketting van vier snoeren valsche parelen en zes zeer bonte hoofddoeken vereerd had om haar gunst te winnen, bij haar vol strekt niet in een goed blaadje. »In de pijnlijkste vrees verliet ik het wangunstige schepsel. Zij bleek me weldra, helaasmaar al te gegrond te wezen. Na verloop van drie dagen kwam de Heer Foster weêr thuis. M'n moeder deelde me mede, dat zij hem als een misdadiger in huis had zien sluipen. Eerst den volgenden dag had hij den moed, me op m'n kantoor op te zoeken. Hij verzekerde, dat hij aan alles onschuldig was. Eerst in Cincinnati had hij ontdekt, wat de jongelui onder elkander hadden be sloten. Het was ongetwijfeld zeer pijnlijk voor me, maar als man zou ik teleurstellingen weten te verdra gen. En toen ik, daar ik niet in staat was te vermoeden, wat hij met z'n gebabbel bedoelde, hem verbaasd aan staarde, maakte hij van m'n verwar ring gebruik, om me haastig de hand te drukken, en zich als een dief, die den toorn van den bestolene vreest, uit de voeten te maken. Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1897 | | pagina 1