NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. DIENSTMEISJES. Uil Amerika naar Holland. No. 67. Zaterdag 21 Augustus 1897. Zes-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Feuilleton. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIËNi Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Mevrouw de wed. Coster te 's-Gra- venhage is van oordeel dat er in ons dierbaar vaderland nog niet genoeg vereenigingen zijn, en zij deed onlangs, door middel van een artikel in het Haagsche Familieblad, een poging om haar aantal met een te vermeerderen, oi liever, zij wekte op om daartoe mede te werken. De handen ineen geslagen!" roept zij uit Merkt op dat toen het stuk verscheen do thermo meter een eindje boven de tachtig graden aanwees. 't Is eigenlijk grappig te zien, hoe men in den tegenwoordigen tijd alle groote en kleine verkeerdheden des maatschappelijken levens weg genomen wil hebben door middel van »een vereeniging", waarlijk, wie iid is van een paar dozijn doet nog niet veel aan de verbetering \anzijntijd- genooten, en mag in zijn zelfwaar- deering niet verder gaan, dan zich »een onnutten dienstknecht" te noe men. Voeg daarbij, dat een recht geaard lid altijd een heel klein beetje gewetenswroeging gevoelt, als hij van de afdeelings- of van de algemeene vergadering wegblijft, wat natuurlijk in negentien van de twintig gevallen gebeurt, en gij zult toestemmen dat zeker drukkend gevoel zich van ons moet meester maken, als we onze tekortkomingen in deze pogen te tel len. Nu is het ook waar, men kan aldus redeneerenZiet, er zijn tegen woordig erg veel vereenigingen, dat valt niet te ontkennen, en men mag zich wel tweemaal bedenken eer men de vorming eener nieuwe voorstelt, maar die, waarvan ik thans de noodzakelijkheid betoog, is er niet en had er reeds lang moeten zijn; ja zij had aan alle andere moeten voorafgaan. Mevrouw Coster vervangt al deze praatjes door den gloed harer over tuiging Wie haar leest is liet met haar eens. Zij is verontwaardigd, en terecht. Waarachtig, aan niets is dringender behoefte dan aan het stichten, (»in het leven roepen" noemt men dat met dichterlijke beeldspraak), van een «Vereeni ging tot verbetering van het gehalte der dienstboden." 't Is jammer dat de geachte schrijf ster alleen dames in haar vereeniging wil hebben: ik zou zoo graag willen meedoen. Zou zij dat nog niet kunnen veranderen? Het gehalte van de dienst boden verbeteren, is zulk een prettig werkje, dat iedereen er met pleizier zijn vrijen tijd aan zal willen geven. En noodig ook. We gaan toestan den te gemoet, om van te rillen. Ie der weet hoe het in Amerika toegaat. Daar krijgen de meiden veel hooger loon dan kantoorheeren en onder wijzers, en voeren niets uit. De groenten moet je daar schoongemaakt, de aardappelen geschild ontvangen, en je moogt den hemel dankbaar zijn als de mejuffrouw ze dan nog behoorlijk kookt en er geen driemaal zout in smijt. Als het huiswerk nog iets meer is dan het heen en weer waaien van wat stof door middel van een plumeau, dan moet er een dienst man voor komen. Daarbij zijn zij bru taal als de beul, geven onmiddellijk troef terug als je liet maar waagt een heel bescheiden aanmerking te maken, en stellen bespottelijke eischen, in Amerika wel te verstaan. Een van de dames kwam met haar piano aanzet ten, vroeg er een geschikte plaats voor waar zij behooilijk sludeeren kon, tot wolk einde zij over anderhalf uur per dag we.ischte to beschikken. Een andere maakte het beding, dat zij één avond per week, hoe beschei den! het salon zou mogen bezigen om haar vriendinnen, c. q vergezeld van vrienden, te ontvangen. En algemeen verwacht men dat weldra iedereen, die zich de eer gunt een dienstbode in zijn woning aan te stellen, ook zorg moet dragen dat zij het gebruik heeft van een fiets, voor boodschappen, visites en amusement. Nu zou ik niet graag willen, dat het bij ons weldra ook zoo gaan zal. Mevrouw Coster is er hard bang voor, en zij grondt zich op ervaring. Die ervaring heeft haar geleerd, en och lieve hemel, wat moeten er niet al bitterheden zijn gesmaakt eer men dat zoo openlijk en zoo na drukkelijk vertelt! dat goedheid, hartelijkheid en inschikkelijkheid te genover hedendaagscbe dienstboden.... boter aan de galg gesmeerd is O dienstmeisjes van het vorstelijk 's Gra'.enhage, gij hebt wat op uw geweten, door een zóó indrukwekken de verklaring te hebben uitgelokt! En als we nu rnet onze Vereeni ging klaar zijn, statuten hebben vast gesteld en een bestuur gekozen, wat dan Hoe moeten we het met dat dienstmeisjes-gehalte in het vat gieten Mevrouw Coster wekt wel de dames op, om zooals zij zegt onder de leuze: geen laksheid een maatstaf te vinden waarmede men de dienst boden houdt binnen de perken der redelijkheid, maar, hoe dat eigen lijk gaan moet, begrijp ik niet best. Wanneer men iemand, door middel van een staf. die eerst nog onder een leus moet worden gevonden, bin nen zekere perken wil houden, waar om moet dat dan juist een «maatstaf" zijn? Is een gewone.stok niet voldoen de, vooral indien al de leden der vereeniging er mede zijn gewapend? Als geiten gejaagd binnen een om heinde ruimte, en bij elke poging om daarbuiten te gaan de opgeheven staf van mevrouw Coster's bondgenooten ontmoetende, zullen voor het overige de dienstboden der toekomsthaar pleizier wel opkunnen. Maar zij ver dienen niets beters, die onverlaten? Vóór zij evenwel van haar staven stelsel spreekt, schijnt de schrijfster door middel van haar vereeniging nog voor iets anders propaganda te willen maken. Zij stelt voor, als in Frank rijk en Duitschland, de dienstboden door de politie van een boekje te voorzien, waarin de dames nauwgezet haar getuigenis hebben te schrijven. Een verbintenis daartoe schijnt eigenlijk het hoofddoel van de ver eeniging te moeten worden, en wat er dan, als tusschenpersoon, de poli tie bij doen moet, vat ik alweer niet. Men zou kunnen beginnen met den commissaris tot eerelid te benoemen. Gewone menschen rnet wat minder treurige ervaring dan deze mevrouw, zouden zeggen Houd de meisjes van de politie vandaan, ze worden er niet beter op als zij met de Her mandad in aanraking komen, uitge zonderd het geval dat een jeugdig agent in de keuken komt zitten vrijen. Dat kan ergens goed voor zijn. Maar zou het heusch waar zijn, dat de dames niet nauwgezet zullen getuigen zonder een boekje van de politie? Helaas, welk een bron van ongerechtigheden opent zich daar voor onze blikken! Een aspirant-dienstbare presenteert zich gij vraagt, na eenige voorloopige besprekingen, of zij ook getuigenissen, bij verkorting «ge tuigen" heeft. O ja, een heele wolk. En ze pakt uit, 't lijkt wel een kaart spel, het een al mooier dan het ander. Maar de overvloed schijnt u ver dacht, gij vergelijkt de datums en komt tot de conclusie, dat het schatje nergens lang haar anker heeft laten vallen, en toch «mooie getuigen." Een ander heeft er maar een paar, doch ze klinken als een klok. Trouw, eerlijk, werkzaam, beleefd, goeie hemel, zoo iemand moest meesteres zijn, en gij onwaardige, haar nederige dienstbode. Evenwel, nadat gij de bezitster van al die heerlijke eigen schappen in uw huis hebt, bemerkt gij, dat er wel iets op af te dingen is: de beleefdheid is meer schijn dan werkelijkheid, en de vlijt openbaart zich het sterkst bij het kleeden uit slaan rnet de meid hiernaast, dat on beschrijfelijk lang duurt. Kortom, het getuigschrift, in dit geval niet door de houderes zelve gemaakt. wat ook weieens voorkomt, is in uw oog een fatale leugen, en gij zoudt geneigd zijn, de vorige meesteres, die liet afgaf en onderteekende, eens behoorlijk de waarheid te gaan zeg gen, was het niet dat gij een weinig bang zijt voor uw zenuwen. Gij berust dus in 't geval. Zou men inderdaad wel doen, met er de politie bij te halen vooral voor de dames, die dan wat voorzich tiger zullen worden rnet haar verkla ringen? Want daar zit voor een deel de fout, de meesteressen zijn niet oprecht genoeg. Of het is uit meewa righeid voor een arme stumper, die wel brutaal is en lui, maar toch ook zichzelve niet heeft gemaakt, of wel, uit vrees dat haar' bij het wei geren van een aanprijzend geschrift, op een geduchte manier de mantel zal worden uitgeveegd door de ver trekkende dienstbode en haar dierbare familieleden, zoo veel is zeker dat er meor wordt verborgen en vergoè- lijkt dan wenschelijk is. Een dame van mijn kennis zegt dan ook: Ik geef geen «getuigen" dan wanneer zij mij mondeling worden gevraagd, en ik verlang ze ook niet. Staat een dienstbode mij aan, dan neem ik haar; is zij goed, dan blijft zij vele jaren, deugt zij niet, dan is de pret heel gauw uit. En nu zou ik nog wel, als buitengewoon lid der op te richten vereeniging, een klein ongevraagd advies willen geven. Ik heb met dienstmeisjes wel niet zoo heel veel uit te staan, maar durf toch te zeggen, dat er zeer veel goede bij zijn, die vele jaren nadat zij als vrouwelijk hoofd van een gezin zijn opgetreden, nog heel graag door de vroegere meesteressen en haar huisge- nooten worden teruggezien. En wil men het «gehalte" verbeteren, uitste kend, maar dan liefst van alle men schen met wie wij in betrekking staan, van onszelven niet te ver geten. Wie een dienstbode neemt, vergete niet toe te zien, uit welk huisgezin zij komt, want het is meest al de voorafgegane opvoeding, die over haar zedelijk karakter beslist. Fidelis usque a<l niorteiu. DOOK BLACK. 24) «Dat is een premie op de ondeugd, zei Sloos, wat zal die vent in zijn vmstje .lachen, nu geeft bij zijn hond denkelijk in 't geheel geen eten meer." "Enfin t is een gemeene hond van een kerel" zei Johan weer. "Ho, tegen die benaming protesteer ik, zei Stoltz, een hond is veel te goed, om zoo'n kerel met dien naam te bestempelen." "Hoor, hoor,» riep men van alle kan ten." "Nu, zei mijn jonge meester Johan, ik zal den naam van hond dan niet meer aan zulke kerels geven, en dien naam niet meer ijdellijk <*e- bruiken.Doch ik zal u eerst ver der vertellen. Dit is zijn tweede hond sinds wij hier wonen. De eerste een mooi zwart dier, zagen wij hier iederen dag voor de kar voorbij komen. Groot en krachtig in 't begin, doch iederen dag magerder, 's Nachts hoorden wij hem altijd huilen en janken, de bloe mist die hier aan den anderen kant naast ons woont, zei: "O, daar is niets aan te doen, daar zult u aan moeten wennen, dat doen al de honden van dien man." "Zoo heeft hij er dan nog meer, vroegen wij Ja gehad, was 't antwoord. «Wij wonen hier pas sedert vijf jaar en in dien tijd, heb ben ze daar meer dan tien honden gehad. Geen enkel dier houdt het daar langer uit dan een half jaar, want hard werken en geen of weinig eten, dat gaat bij ons menschen niet en bij dieren ook niet, ziet u.» "Doch om op dien zwarten hond terug te komen. Op zekeren morgen zagen wij den vent met zijn ledige kar terug komen, zonder hond. Onze Betje, die juist aan de deur stond, zei, "Hé baas, waar is je hond? "Ja die hond van me, dien heb ik overre den, over zijn poot, zijn poot was ge broken, zie je, dien heb ik moeten afspannen, want hij kon niet meer voort." »Zoo, en waar is hij nu?" «Ja, dat weet ik niet, ik heb hem laten liggen op de straat.» »Op straat," zei Bet. »Ja, wat wou je dan, zon j e dan denken, dat ik dat zieke beest op zou nemen cn naar huis rijden, dank je wel, meisje zeide de groente man, daar zal zich wel de een of andere knors over ontfermd hebben." Toen heeft onze keukenprinses, die zooals men dat noemt, niet op haar mondje gevallen is, den man hevig uitgescholden, de man repliceerde natuurlijk van 't zelfde. Er kwam, zooals altijd bij die gelegenheden, een oploop, de meesten trokken partij voor onze Bet, die zooals jelui wel zult opgemerkt hebben er bizonder aardig uitziet. Laten wij tot eere der menschheid aannemen dat ze 'took voor den hond deden. Een paar j ongens begonnen den man reeds met steenen te gooien, en ware de oude Heer niet tusschen heide gekomen, dan zou er voor ons huis een formeel gevecht ontstaan zijn.» Daarna gingen de Heeren wijn drinken en begonnen in eene taal te praten, die ïk niet verstond. Ik was ingedommeld en werd tusschen beide wakker door hun vrolijk gelach. Hector, de andere hond was intussehen naderbij den kachel ge kropen en begon mij zijne levensge schiedenis te vertellen. Hij was in Gelderland geboren en was nog geen jaar oud toen zijn eerste meester Yoortman hem kocht. O hij had zulk een goed leven bij hem gehad. Goed behandeld, goed gevoed, altijd meê- genomen op de wandeling. Zelfs was hij eens in de zomervacantie eene voetreis raeê gaan maken met nog een vriend van zijn meester er bij. Doch juist die reis had het hem ge daan, uit die reis was al zijn ellende voortgekomen want op die reis had zijn meester eene familie uit Amster dam ontmoet, de familie Keunings, en was toen gecharmeerd geraakt op de jongste dochter Betsy. Dit was een zeer mooi meisje met blond haar en lieve blauwe oogen. Zij had Hector altijd aangehaald, en zeide zoo dol veel van honden te houden. Deze had echter als bij instinct begrepen, dat ze in 't geheel niet van honden, dat ze ook van geen andere dieren, zelfs niet van menschen hield. Ze hield alleen van zichzelve. Yan zijn meester, die slechts een mensch was, kon hij echter zoo veel doorzicht niet verwachten. Nauwelijks was deze met de lieve Betsy, «die zoo veel van honden hield» getrouwd of het begon reeds. Hector mocht eerst niet in 't salon komen. Nu dat kon hij zich begrijpen, daar paste hij ook niet, want hij moest het eerlijk bekennen, hij kwam dikwijls met vuile pooten vol modder binnen. Maar toen mocht hij ook niet meer in de huiskamer komen. Daaruit werd hij verbannen naar de keuken, totdat hij op 't laatst in den stal terecht kwam. Daar werd hij mager ven verveling, treurigheid en droefenis. Hij beweende zijn treu rig lot wel eens hoorbaar. Daarop had zijn meester hem verkocht, doch Hector had gezien dat hij bij 't af scheid nemen erg aangedaan was. Arme meester zei hij nog; hij hield zooveel van een pijpje rooken, dit mocht hij ook niet meer doen, hij deed het nog wel eens heimelijk, als zijne vrouw uit was, maar de tabaks geur verraadde hem, en als zij die bij hare thuiskomst bespeurde, kreeg zij dadelijk zwaren hoofdpijn, zenuw hoofdpijn, zeide zij. Met een pijnlij-

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1897 | | pagina 1