NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
AïoMs! Leest isij.
UIT en THUIS.
Kapitein Grunhelm's misslag
i\0. 71.
Zaterdag 4 September 1897.
Zes-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
De Oranjestam
Feuilleton.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERT ENTIËNi
Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Uitsluitend voor de Abonné's op
dit blad of zij, die zich daarop abon-
neeren, heeft de Uitgever tot 31
October verkrijgbaar gesteld, te
gen den geringen prijs van slechts
30 cents afgehaald, het werk van
den beroemden volksschrijver H. J
VAN LUMMEL,
voorzien van vier platen, met ge'il-
lustreerden omslag, voorstellende een
Oranjeboom waaraan de wapenschil
den van Nassau, Chalons, Baux en
Oranje hangen, benevens een gezicht
op de plaatsen Oranje en Dillenburg.
Dit werk circa 170 bl. wordt fr.
per post verzonden a 37'/i ct. tegen
toezending van postwissel of afge
haald aan ons Bureau voor slechts
30 cent.
DE UITGEVER.
Het seizoen, gedurende hetwelk
voor langeren of korteren tijd een
niet onbelangrijk deel van do be
schaafde menschheid zich overal be
vindt waar het niet thuis behoort,
spoedt ten eindeals voorboden en
aankondigers van het naderend herfst-
getijde strijken de vrijwillige zwerf
vogels weer neder op het eigen nest.
De oude gang van de gewone alle-
daagschheid is wederom aangevangen
de scholen hebben hare gastvrije
deuren wagenwijd opengezet om toe
gang te verleenen aan de leergrage
jeugd, die van de vacantie nu wel
haar bekomst zal hebben, eri aan
de mannelijke en vrouwelijke onder
wijzers en leeraren, wien het is aan
te zien dat een tijdperk van rust hun
goed heeft gedaan, getuige de opge
wektheid, waarmede de afgebroken
arbeid wordt hervat. Die vacantie,
voor vele ouders is zij een période
van niet onvermengde vreugdezij
zijn dan wel vei plicht, zich veel meer
dan anders met de kinderen bezig te
houden, en dat past niet altijd in het
kader der werkzaamheden. Het jonge
volkje toch is egoïstisch genoeg om
heel de wereld te beschouwen als
uitsluitend voor zijn plezier bestaande,
en begrijpt niet, dan men zich niet.
wat meer naar deze zienswijze weet
te schikken. Maar ten slotte verzoe
nen zich toch allen met de vacantie,
zoowel de jongen en ouden, die haar
genoten, als zij, die er alleen de
lasten, niet de lusten van leerden
kennen.
Eigenlijk moest voor ieder die werkt
zulk een tijd van rust zijn weggelegd,
al ware het slechts voor enkele dagen,
met behoud van inkomsten natuur
lijk, en het verwondert mij wel een
weinig, dat op geen enkel politiek
programma, in den breeden stroom
dien de eerste helft dezes jaars ons
met zooveel gulheid aanbood, die eisch
van Dsociale rechtvaardigheid, niet
is opgenomen. Wie weet, hoeveel
stemmen dat nog gescheeld zou heb
ben voor den candidaat der partij,
wier verlanglijst met dit nummertje
had geprijkt. Ik wil mijn denkbeeld
hier ten beste geven:'t kan voor een
volgende keer dienst doen.
Vrij zijn en een reisje doen of
nop reis gaan", zooals het met ietwat
meer ophef heet, het behoort tot
de geliefkoosde voorstellingen van
ieder, die nog gezondheid en jeugd
genoeg bezit om niet zijn hoogste
ideaal te vinden in een kalm neder-
zitten binnen de wanden der eigen
behuizing. Meer dan ooit te voren
richt de samenleving zich er op in.
Menschen van de soort die er in het
begin dezer eeuw niet aan dachten
verder te gaan dan het plekje van
waar zij nog den toren hunner
woonplaats konden zien, nemen nu
plaats in het gewoel der vertrekken-
denen van de gelegenheden, om
met geringe kosten de meest verwij
derde plaatsen van ons vaderland te
bezoeken, wordt een toenemend ge
bruik gemaakt. Of het allemaal ge
not is, dat men op die tochtjes
smaakt? We hebben ze wel zien
ondernemen onder omstandigheden,
die ze als een zwaar karwei moesten
doen beschouwenvolgepropte «plei-
zierboot" waar met geen mogelijkheid
een plaatsje was te vinden om zich
tegen de tropische hitte te bescher
men, huisvestten een woelige menigte,
die blijkbaar alle krachten inspande
om een indruk van «joligheid" te
geven, als wilde men met geweld de
gedachte verbannen, dat de pret meer
in de verbeelding dan in de werke
lijkheid bestonden wanneer men
dan, na een overmatig langen dag,
doodvermoeid thuis kwam, nauwelijks
de kracht hebbende om zich te ont-
kleeden en te bed te gaan, dan
nog trachtte men elkander wijs te
maken, dat zoo'n tochtje een heer
lijkheid is verrukkelijk I
Op dezelfde wijze getroost inen
zich het dragen van een lastig klee-
dingstuk, omdat het de mode is.
Ook het uitgaan, op reis, is een
mode-artikel geworden, en dat is er
de schaduwzijde van. Wie er niet
aan meedoet is een kniesoor, een
sulfer.
De fout zit hierin, dat we ons niet
weten te beperken. Het moet lang
duren, en ver zijn, anders heeft
men er niet aan. Tal van menschen
kennen niet of ter nauwernood het
geen er ligt binnen een cirkel van
een paar uren gaans als straal,
rondom hun eigen woonplaats, en
wanneer men hun spreekt van een
heel klein uitstapje, om daar eens
op ontdekking uit te gaan, dan trek
ken zij er den neus voor op. Neen,
om er eenig belang in te stellen,
moet het reisje beginnen en eindigen
met zooveel uren sporens, dat de som
dier uren een behoorlijken werkdag
zou vormen, ook al krijgt men tus-
schen die beide gedeelten van dien
tocht ongeveer hetzelfde te zien dat
met veel minder moeite vlak in de
nabijheid is te vinden.
Van de eigenlijke zomerzeizen, die
vele dagen en soms weken duren, is
dikwijls hetzelfde te zeggen, hoewel
met tal van uitzonderingen. Er is
bij herhaling op gewezen, dat ons
eigen vaderland tal van plekken bevat,
die voor fraaie oorden in het buiten
land niet onderdoen, en de opmer
king is niet vergeefs gemaakt. Het
zijn niet meer uitsluitend Duitschers
en Engelschen, die men aantreft in die
deelen des lands, waar bij voorkeur de
aandacht op is gevestigd; ook het ver
keer van landgenooten wordt daar
steeds drukker. Zelfs kan men hier en
daar reeds spreken van overbevol
king in den zomer; wie bijvoorbeeld
Valkenburg, te Lochem we zouden
hier nog tal van namen kunnen bij
voegen, eenigszins op zijn gernak wil
zijn, moet zorgen zich tijdig aan te
melden voor verblijf, anders loopt
hij gevaar in een klein hokje boven
op een of anderen zolder te worden
weggestopt. Het is waar, ter wille
van het sreisvermaak" getroost men
zich dat; menschen, die gewoon zijn
zich thuis ruim te bewegen, nemen
soms alles voor lief, wat in den
vreemde voor hen beschikbaar is ge
bleven, en klagen niet, al hebben
ook de ongemakken van een enge
omgeving hun den slaap benomen,
al is de opeenstapeling van lot-
genooten, vlak bij elkaar, oorzaak
geweest dat de rust ver te zoeken
was.
Behoeven we wel te zeggen, dat
bij een verblijf in het buitenland
dezelfde onaangenaamheden zich niet
zelden in nog sterkere mate doen
gevoelen Ook daar, wanneer men
komt op de gebruikelijke plaatsen
van ontspanning, welker namen op
het lijstje staan van ieder die een
antwoord zoekt op de vraag: waar
zullen wij nu eens heengaan? ook
daar kent men die bergplaats voor
menschen, wa »r men een zeer ruime
dozis van goeden wil moet hebben
om het er aangenaam te vinden, en
waar men zich dan nog aan tal van
dingen moet gewennen, die men
thuis onuitstaanbaar zou vinden.
Maar daarmee komen we aan de
moreele zijde van het begrip «reizen
en uit zijn.a
In vroegere jaren was het voor jon
gelieden van aanzienlijken huize een
deel hunner opvoeding, gedurende
zekeren tijd in het buitenland rond
te zwerven, dit woord opgevat in
zijn gewone beteekenis, bij het gemis
aan gelegenheden oin zich op een
gemakkelijke wijze te verplaatsen.
Het bracht hen in aanraking metperso
nen en toestanden, die zij anders nooit
zouden leeren kennen; het oefende hen
in de vaardigheid, om zich door moeie-
lijkheden heen te slaan het behoedde
hen voor de eenzijdigheid en de be
krompenheid, die licht het deel wor
den van lien, die steeds onder de
rook van de eigen stadsschoorsteenen
hebben geleefd. Al wisten zij vooruit,
het nergens zoo goed te zullen heb
ben als in de ouderlijke woning, toch
trokken zij er welgemoed op los, om
met meer mannelijke eigenschappen
gewapend, in kennis rijker, in zelf
vertrouwen krachtiger, terug te kee-
reri. Uitgaan en thuiskomen, ze waren
beide een bron van genot.
En zoo is het toch met ons zomer
reizen. Al zijn er geen gevaren aan
verbonden van roovers, van slechte
wegen, al behoeven wij niet te
overnachten in kolenbrandershutten
of in slecht befaamde kroegen, waai
de voorzichtigheid gebiedt bij het
naar bed gaan de sluitingen goed na
te zien en de pistolen binnen het
bereik der hand te houden, toch
brengt het zekere ongemakken mede,
en de gewoonte, die licht te tellen,
moet een van de vruchten onzer reizen
zijn. Dan zullen we, thuis gekomen,
OTT HET ENGELSCH
VAH
J. L. IIORMBROOK.
2)
Met veel moeite baande ik mij een
weg over het gescheurde en gehavende
dek. Ik was verlangend, zoo mogelijk
het lot van Kapitein Cronhelm te
leeren kennen. Wellicht zou, indien
ik zijn lijk vond, dit mij eenige op
heldering omtrent zijn plotselinge ver
dwijning geven. Ik hield mij vast
overtuigd, dat hij er de man niet
naar was, om zijn post in het oogen-
blik van gevaar te verlaten, tenzij
hij beslist buiten machte was er te
blijven.
Het meeste van hetgeen op het
dek stond was verpletterd, slechts
één getimmerte was blijven staan. Uit
zijn plaats maakte ik op, dat het de
kaartenkamer was. Toen ik mijn'
lamp vooruitbracht en naar binnen
keek, zag ik de gedaante van een
man, die in zijn volle lengte op den
vloer lag uitgestrekt. Het was de
kapitein.
Hij lag, met het gelaat naar be
neden, onder de gebroken tafel, zijn
hoofd rustte op zijne armen, juist
alsof hij voorover was gevallen en
niet de minste moeite had gedaan
om weêr op de been te komen of
tegen het binnenstroomende water te
worstelen. Ik hoog me voorover,
duwde de tafel op zij, en draaide den
doode om, zoodat hij op zijn rug
kwam te liggen.
Goede Hemelwat dreef mij er toe
hem aan te raken. Het gezicht al
leen was voldoende om mij te doen
terugdeinzen. De gelaatstrekken waren
gezwollen en verwrongen; de opene,
met bloed beloopen oogen staarden
mij nog afgrijselijk aan, en het gelaat
had een loodkleurigen tint, waarvan
ik mij geen rekenschap wist te geven.
Onder aan de linker kaak ontdekte
ik een' zigzag-loopende vlek, alsof
het vleesch met een gloeiend ijzer
was geschroeid. Er was ook een
leelijke wond in het voorhoofd, welke
door een val moest veroorzaakt zijn.
Wat had dat alles te beduiden?
Kon dat alles uitsluitend het gevolg
zijn van het ongeval, dat het schip
was overkomen NeenDie afgrijse
lijke blik in de oogen van den over
leden man, had in iets anders zijn
grond. Ik was zoo geschokt door
het gezicht, dat ik mij haastte om
naar boven te komen, want ik voelde,
dat ik dédr niet langer kon blijven.
Ik keerde naar land terug, om mijn
verslag op te maken en verdere in-
structiën af te wachten. Toen ik dien
avond in mijn' kamer zat, en ik over
de geheele zaak nog eens nadacht,
liet zich een heer bij mij aandienen,
die mij wenschte te spreken. Toen
hij was binnengeleid en ik ontdekte,
dat ik hem volstrekt niet kende, was
het mij een raadsel, wat de reden van
zijn bezoek kon zijn.
»Kan ik een kort onderhoud met
u hebben?" zeide hij gejaagd. //Ik ben
Dokter Hamilton, laatst scheepsdokter
op de Iris.
Ik merkte op, dat hij zenuwachtig
en afgetrokken was, en somber keek,
alsof hij iets op het hart had, dat hem
drukte.
//Ik vernam, dat gij in zee zijt ge
weest, om het schip te onderzoeken,"
ging hij na een' pauze, terwijl hij
plaats nam, voort. //Mag ik u vra
gen, of gij het lichaam van den kapi
tein gevonden hebt?"
//Ja," antwoordde ik, nieuwsgierig,
wat de reden mocht zijn dat hij mij
die vraag deed. «Mij was opgedragen
er naar te zoeken en
«Wéér vondt gij het? «viel hij mij
levendig in de rede.
«In de kaartenkamer. Naar de lig
ging van het lichaam te oordeelen,
zou ik zeggen, dat de kapitein door
een val het bewustzijn verloor, even
voordat het schip naar den kelder
ging."
«En het gelaat het gelaat?»
vroeg hij, zich half van zijn stoel
verheffende."
„Het was gezwollen en verkleurd
bijna zwart; de oogen stonden open
en waren met bloed beloopen. Hij
had een diepe wond aan het voor
hoofd, en een zonderlinge vlek aan
de linkerkaak."
«Goede Hemel!" mompelde hij,
zich, als door aandoening overmeesterd,
achterover in zijn stoel latende vallen.
Ik keek hem verbaasd aan. Zijn
gelaat was bleek, zijne handen beef
den, en hij scheen verbazend ont
roerd te zijn. «Zou het mogelijk zijn"
dacht ik dat hij de sleutel van dat
raadsel in handen heeft Ik wachtte
met inspanning tot hij zou voortgaan.
z/'t Was heelemaal een treurige ge
schiedenis," zeide hij na een paar mi
nuten van stilzwijgen, en ik kon zien
dat het hem inspanning kostte, zijne
ontroering af te schudden. «Er zijn
tal van aanmerkingen gemaakt op het
feit, dat de twee stoomschepen om
het snelst voeren, en er is heel wat
over „zorgeloos stoomen" geredeneerd.
Sommigen zijn zoo ver gegaan van te
zeggen, dat Kapitein Cronhelm op
het oogeublik der aanvaring dronken
was, maar ik aarzel geen oogenblik
dat als laster te brandmerken. Niet
tegenstaande de feiten zoo sterk moge
lijk tegen hem getuigen, heb ik reden
om te gelooven, dat hij niet verant
woordelijk kan gesteld worden voor
de ramp."
Wurdt vervolgd.)