iriEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. NETTE STEIPEL8ÜJES i\o. 80. Woensdag 6 Oetober 1897. Zes-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATEIIDAG. Aan on%e lezers! Verzekering tepn Werkloosheid. F euilleton EEN HELD. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent, ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Nu het bundeltje oorspronkelijke Indische Schetsen J door ISOL1NE, hetwelk wij successie velijk als bijvoegsel bij onze Courant gaven, COMPLEET is. stellen wij daarvoor verkrijgbaar a 25 cents. Eventueel zoekgeraakte vellen zijn mede te bekomen a 5 cents per vel. Bestellingen worden spoedig inge wacht bij Den Uitgever. De Dvereeniging voor de Staathuis houdkunde en de Statistiek" zal in een algemeene vergadering, die om streeks het midden dezer maand te Rotterdam wordt gehouden, boven vermeld onderwerp bespreken. De beteekenis van het woord vverzeke- ring" is hier natuurlijk de gewone: het betreft niet, de werkloosheid door bijzondere maatregelen te voorkomen, doch een regeling te vinden die de geldelijke nadeelen zooveel mogelijk verzacht. Zooals meermalen geschiedt wanneer in eenig genootschap een moeilijk vraagstuk op de agenda komt, heelt het bestuur deskundigen uitgenoodigd de behandeling voor te bereiden dooi de samenstelling van een prae-advies hetwelk vooraf gedrukt en aan de leden toegezonden is. Dat geeft het groote voordeel, dat de zaak van ver schillende kanten rustig wordt bezien dat de toelichting, welke deze inlei ders voor hun meening geven, ernstig is overwogen, dat de argumenten behooilijk zijn gerangschikt. Ook ver meerdert het de kans, dat in de ver gadering bet debat op de hoofdquaestie gericht zal blijven en niet langs zij paden zal afdwalen. In dit geval dragen de prae-adviezen de onderteekening met welbekende nameri, die van de heeren mr. C. A. Ven ijn Stuart, mr, C. Raaymakers, prof. mr H. B. Greven en jhr. mr. D. O. Engelen. Het hooge sociaal belang, aan be strijding van werkloosheid verbonden, geeft mij vrijheid hier ietste zeggen van de slotsom, waartoe bovenge noemde heeren zijn gekomen. Die van de heer Verrijn Suart is vrijwel negatief. Hoofdzaak in zijn betoog is, dat wij van den omvang en den aard der werkloosheid heel weinig weten, en ook nog niet op den goedeü weg zijn om tot meer kennis dienaangaande te komen. Wij moeten eerst hebben, als grondslag van een stelsel van een van verzeke ring, een goede werkloosheid-statis tiek, die tot dusver geheel ontbreekt, hier en daar heeft men zich bepaald tot een eenvoudige lelling, op een gegeven oogenblik, wat niets betee kent; de opgave der vakvereenigingen, voor zooveel men die heeft kunnen krijgen, zijn voor een wetenschappe lijk doel waardeloos, terwijl van de bijzondere commissiën voor werkloo- zen, hier en daar ingesteld, wel ge schikter materiaal kan verwacht wor den, doch deze slechts in enkele plaat sen zijn ingesteld. Als onmisbaar begin voor een studie van het vraagstuk zijn arbeidsbeurzen aan te bevelen, waar werkgevers en werkzoekenden zich aanmelden en men dus kan te weten komen, in hoeverre aan het verlangen der laatsten kan worden voldaan, alzoo ook hoevelen moe ten worden afgewezen en waarom. De heer Sluart geeft ook eenige beginselen aan. die zijn inziens den grondslag van deze verzekering moe ten vormen Vooreerst moet zij zich bepalen tot de geilwongene, rnet uit sluiting van de vrijwillige, derhalve ook van die waarvan wei kstaking de oorzaak is. Zij moet zich niet inlaten met de vraag, of de werkloosheid door schuld van den werkman is ontstaan. Zij kan geen rekening houden met die, welke afhankelijk is van het sei zoen, als zijnde deze een gewone toestand; is zij van buitengewoon langen duur, dan eerst heeft men een abnormaal verschijnsel, tegen welks gevolgen verzekering moet waken Verder moet zoowel bij premiebepa ling als bij uitkeering gelet worden op loon en leeftijd van dun verzekerde, bij de eerste ook op de grootte der risico. Onder deze omstandigheden den werklieden een verzekering te willen opdringen, zou deze adviseur zeer bedenkelijk achten, zelfs wanneer daaraan een meer persoonlijk karak ter werd gegeven in den vorm van spaardwang. Hoe dringend ook deze zaak voorziening eiseht, hij acht haar nog geenzins rijp. Ook prof. Greven heeft groote be zwaren. De oorzaken der werkloosheid zullen blijven bestaan; verzekering acht hij slechts één der middelen, om de gevolgen te verzachten. Van vrijwillige verzekeringsklassen valt weinig te hopen, want tot deze zullen alleen de slechte risico's toetreden en de uitkeering kan niet dan uiterst gering zijn. Van de particuliere bij dragen moet men 't ook niet hebben, dewijl dan de zaak ontaardt in een verwerpelijken vorm van bedeeling. De richting, in welke de heer Greven een aanvankelijke oplossing van het vraagstuk wil gezocht zien, is een organisatie door de werkliedenvereein- gingen zeiven, hetgeen kan plaats hebben als de beste elementen on der de werklieden tot toetreding bereid zijn, zonder het lokaas eener suppletie buiten verhouding tot hun stortingen. Dan geschieden de premie betalingen en de uitkeeringen beroeps- gewijze, zich bewegende binnen den kring van vakgenooten, die alzoo onder elkander een soort van weer- standskassen vormen, welk denk beeld onlangs ook is bepleit in een hooldaitikel van het Leidsch Dag blad. Een proef in dien geest te nemen, met verplichte verzekering voor eenig beroep, aebt prof. Greven niet aanbevelenswaardig, vóór duidelijk gebleken is, dat de overgroote meer derheid van de werklieden in dat beroep den maatregel verlangt. De quaestie, welke in dit verband de taak der Overheid zou moeten zijn, wordt in dat advies niet opgelost. Op welken rechtsgrond zij een derge lijke verplichting zou kunnen opleg gen, is ook lang niet uitgemaakt; tegen al die verzekeringen, voor welke men verlangt dat de Staat dwingend zal optreden, is het groote bezwaar in te brengen, dat zij den werkman in de vrije beschikking over zijn loon willen beperken, en al zouden daar ook voordeelen voor hemzelven aan verbonden zijn, ik geloof n.et dat dergelijke voogdij hem op den duur zou bevallen. Rees het initiatief tot verzachting van de nadeelen der werkloosheid uit den boezem der werklieden zeiven, en leidde dat tot een voldoende samenwerking om voor de vorming van beroepskassen zich eenige opoffering te getroosten, dan zou daarmee niet alleen een écono misch maar bovenal ook een zedelijk voordeel zijn vei kregen, dat achter wege zou blijven wanneer, gesteld dat het kon, de Staat zich met die zorg belastte. Dat laatste verlangt mr. Raayma kers: zijn conclusie is, dat een dege lijke, goed geregelde verzekering tegen werkloosheid tot stand moet komen; dat de verzekering verplicht moet zijn, haar middelen moet putten uit bijdragen van arbeiders en patroons met Staatssubsidie, en tot een Staats instelling moet gemaakt worden. Het is niet moeielijk zooiets te decreteeren, vooral wanneer men over de mogelijkheid, de uitvoerbaarheid maar heenstapt als een zaak van on dergeschikt belang. Doch met zulke verklaringen brengt men de oplossing geen schrede naderbij. De Staat is niet, en kan nooit worden, de alver- zorger, die alles verhelpt wat in het maatschappelijk verkeer tot klachten aanleiding geeft; waar zou hij daartoe de middelen moeten vinden? De vierde prae-adviseur, jhr. mr. Engelen is ook van oordeel, dat de regeling door de overheid moet wor den ter hand genomen, maar hij twijfelt ten sterkste aan de uitvoer baarheid der verzekering- Die twijfel grondt zich op het onvrijwillige, dat de werkloosheid moet aankleven, om tegen haar économische gevolgen ver zekerd te kunnen zijn, en in het alge meen het persoonlijke, dat de instel ling steeds zal beheerschen. Wie over de zaak nadenkt, zal ook tallooze bedenkingen zien rijzen, die de verwezelijking van het denkbeeld onmogelijk maken. De wei keloosheid hangt af van velerlei omstandigheden, die niet onder cijfers zijn te brengen, en vaststaande cijfers heeft men juist noodig, want verzekering is een wiskundig vraagstuk. Zelfs de practi- sche nog meest uitvoerbaie methode, vrijwillige assurantie onder beroeps- genooten, biedt nog groote bezwaren aan. Zal men voor allen een gelijke premie vorderen? Maar dat is niet billijk. De meeste kans, om zonder werk te geraken, hebben de minst bekwamen; wie in zijn vak uitmunt, houdt de patroon er het langst bij. Ook zijn er werklieden, die om het minste, wat hun niet bevalt, de eene werkplaats voor de andere verwisselen, en dan dikwijls eenigen tijd moeten rondlooperi eer zij een nieuwe plaat sing vindenkonden dezen nu op een uitkeering uit een verzekeringskas rekenen zoolang zij werkloos zijn, dan zou dit zeker niet strekken om hen minder veeleischend te maken. Men zegge niet, dat het bestuur voorwaar den kan stellen wanneer eigen schuld van den belanghebbende een reden van uitsluiting werd, wie zou dan kunnen uitmaken wdar de grens is? De algemeene overtuiging is, dat Naar het Italiaansch van E. DE AMICIS. 2) «Ah, ja! en 't mijne ook,« zeide de tweede roover, het voorbeeld van zijn chef volgende. «Waarom geef je hem 't jouwe ook niet?» vroeg de kapitein, zich tot den derden roover wendende, die achter aan liep, en jonger scheen dan de anderen. «Ik draag 't mijne liever zelf,« her nam hij; «je weet nooit, hoe je er soms behoefte aan kunt hebben.» «Lafaard,» bromde de chef met minachtenden bliken zich daarop tot den gevangene wendende en de hand op diens schouder leggende, zeide hij «M'n vriend, wil je zoo vriendelijk zijn ons mede te deelen, waarheen je op weg waart, toen we het geluk hadden met je kennis te maken?» Er kwam geen antwoord, en de struikroover, een tak van de heg ruk kende, gaf er den soldaat twee of drie vinnige slagen meê over de vin gers. Dit had evenwel geen uitwer king, en de roover wierp den tak weg en zeide lachende «Ah! je zult spreken vóór je den laatsten adem uitblaast, arme drom mel. Anderen hebben dat vóór jou beproefd, en jij zult vermoedelijk doen zooals zij ten slotte deden. Je bent van vleesch en bloed gemaakt, en als je gepijnigd wordt, zul je wel schreeuwen, vrees niet!« Dit zeggende duwde hij den armen kerel op ruwe manier een pad op, dat langs een stroom liep. Vervol gens gingen zij een' brug over, keer den bij een' grasrijke helling om, en begonnen langs een steil, eng en rot sig pad den berg te beklimmen. De soldaat werd door de riemen der ge weren bijna geword, zijne handen waren op zijn rug gebonden, en zijn' uniform was zoo zwaar, dat hij in zijn zweet baadde. Struikelend besteeg hij de steile hoogte, en dreigde schier elk oogenblik op de knieën te vallen, en telkens sloegen of stompten hem de wreede roovers, schreeuwende: «Vooruit, luie hond! Als jelui bij toeval één onzer te pakken krijgt, bindt je hem aan je paarden; thans is het jou beurt, mijn beste Piemon- tees Halverwege den berg maakten zij halt, daar zij hunne bestemming had den bereikt. Op een zeker punt, wddr de rots insprong, en wéar groote blokken naar beneden waren gevallen en een' soort van natuurlijke vesting vormden, was een' holte, een kamer als het ware, door het rotsachtige gebergte gevormd, en hier hadden de struikroovers zich een' schuilplaats gemaakt. Zij hadden de spleten met groote steenblokken en takken opge vuld. Binnen de ruimte hadden zij nissen in de rots uitgehouwen, tot berging van hun provisie, en ook een trap gemaakt, van welker hoogste trede ze de berghelling konden over zien. De toegang tot dezen schuilhoek was een' nauwe opening, juist groot genoeg om een man door te laten. Uitwendig verraadde niets, dat de plaats bewoond werd, terwijl men, wanneer men er eenmaal binnen was, terstond de overtuiging kreeg, dat het niet alleen een behoorlijk roovershol, maar ook een volkomen versterkte stelling was. In de nissen stonden glazen, tinnen kroezen, kookpannen, messen en brooden; aan de scherpe punten der rots hingen tasschen en liesschen, in een hoek lag een hoop asch en stukken hout, welke nog smeul den, terwijl hier en daar hopen stroo en eenige wollen dekens lagen. Bon- dom, van boven en beneden, aan schouwde men niets, dan rotsen, diepe, steile afgronden, reusachtige massa's, welke in de lucht schenen te hangen, en hier en daar een uit een' spleet groeiende struik. In de verte kon men de groote vlakte en daar achter de andere ber gen zien. Een man, die op de bovenste trede der trap stond, welke de roo vers aan de binnenzijde van het hol gemaakt hadden, keek naar hen uit. Zijne ellebogen rustten op de rots, en zijn gelaat was bijna geheel ver borgen door twee groote steenen, welke een' soort van schietgat vormden. Toen hij den gevangene in het gezicht kreeg, klapte hij van vreugde in de handen, en wachtte hem, die door de twee roovers aan weerszijde met sla gen werd voortgedreven, ongedul dig op. Toen de kleine bende naderde, be gaf de schildwacht zich naar den in gang om hen te begroeten. De soldaat werd woest met zulk een geweld door den nauwen ingang geduwd, dat hij midden in de grot neerviel, terwijl de anderen, vloekende, schreeuwende en geheel buiten adem van hun klim, hem volgden. Zij wierpen hunne hoe den, wapens en zakken neer, gingen op de steenen zitten en begonnen zich het voorhoofd af te wisschen. «We hebben er in elk geval één meêgebracht,» riep de chef, zich tot den makker keerende, die ter bewaking was achtergelaten, uit. «Ja, en je hebt hem levend gevan gen genomen, dat is nog beter. Maar wat is er van zijn paard geworden?» vervolgde hij, naar de sporen van den soldaat kijkende. «Ocb, spreek daar niet van,» ant woordde de chef somber. «Ik trof het beest in plaats van den ruiter,» en met weinige woorden beschreef hij hun aanval. »Maar, och, wat doet 't er toe 't was in alle geval een

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1897 | | pagina 1