nieuwe
Nieuws- en Advertentieblad
0 Provincie 11recSit.
BINNENLAND.
ARTHUR HARRISON.
Woensdag 5 Januari 1898. Zeven-en-twintigste jaargang.
VERSCHUT!1 WOENSDAG M ZATERDAG.
FEUILLETON.
l\o. 1.
ABONiVEilIENTSPRIJS:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers. 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag, eu.Yrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUW E11Amersfoort.
AD VERTEN TI ËN:
Van 1-6 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Nu weldra het wetsontwerp' op
den persoonlijken dienstplicht in de
Tweede Kamer zal behandeld worden,
wordt door de leerlingen der Rijks-
landbouwscliool te Wageningen eene
betooging op het getouw gezet om
de volksvertegenwoordigers gunstig
voor dat ontwerp te stemmen.
Aan alle inrichtingen voor middel
baar en meer uitgebreid lager onder
wijs werd een afschrift van onder
staand adres verzonden met het doel
daarop een zoo groot mogelijk aantal
handteekeningen te verkrijgen van
jongelui in ons vaderland.
Het rekest luidt als volgt
Aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Geven niet verschuldigden eerbied
te kennen, ondergeteekenden, be-
hoorende tot Neèrlands jongelingschap,
die aan de loting voor de Nationale
Militie reeds hébben deelgenomen of
eerlang daaraan zullen deelnemen
dat zij met de meeste ingenomen
heid de toezegging hebben vernomen
van een wetsontwerp tot afschaffing
der dienstvervanging
dat zij het stelsel van afkoop van
dienstplicht verderfelijk achten voor
de belangen van den Staat en van
het individu;
dat bedoelde afkoop, die zelfzucht
stelt boven het Staatsbelang, strijdt
met het eer- en bet plichtgevoel, dat
de jongelingschap moet bezitten en
bezielen
dat zij het hoogst onrechtvaardig
achten dat de, verdediging van den
Vaderlandschen grond op de schou
ders wordt gelegd van de armen,
die de middelen tot afkoop missen,
die bij het behoud van den geboor
tegrond het minst belang hebben en
die den strijd van 't leven op de
moeielijkste wijze moeten voeren;
dat zij gevoelen verplicht te zijn
een goed voorbeeld te geven, door
hun plaats üi de gelederen in te
nemen naast de minder bevoorrechten
en minder ontwikkelden, om waar
ncjódig de rechten en de eer van
't Vaderland, iroon, altaar en huis
gezin'te handliatón en te verdedigen
■tegen vreemd geweld
dat zij overtuigd zijn dat de dienst
in de gelederep weldadig zal werken
op de vorming van het karakter, op
de kracht van dén wil, op het gevoel
van eigen waarde, op de friscliheid
en kracht van lichaam en geest
dat zij diep beseffen hoezeer liet
dienen in de gelederen van liet Leger
door de zonen der invloedrijke en
meer bevoorrechte ingezetenen de
belangstelling in alles wat het leger
betreft zal doen 'stijgen en zoodoende
daaraan een relief geven, dat alge
meen wordt gewenscht;
dat de afkoop" van dienstplicht de
kloof in staiuj houdt, die er bestaat
tusscben zoneii van hetzelfde Vader
land de belangstelling in het Leger
van de zijde der regeerende klassen
ondermijnt, en zoodoende liet zedelijk
bewustzijn van liet beste deel dei-
natie schaadt
dat met allen, die het Leger door
eigen ervaring kennen, zeer zeker
ook de ruim 400 vrijwilligers, die
het Reservekader nu reeds telt, kun
nen getuigen hoe doeltreffend in liet
Leger tucht, ordezin, geest- en
lichaamskracht worden ontwikkeld;
dat. de bezwaren, tegen het per
soonlijk vervullen vari den dienstplicht
aangevoerd, Veelal mogen worden
beschouwd als voorwendsels tot plicht
verzaking
dat zij geheel overeenkomstig
het gevoelen van wijlen professor
Buijs het in volkomen overeen
stemming met onze waardigheid
achten, wanneer Hare Majesteit de
Koningin, bij de troonsbestijging, de
regeering kan aanvaarden over een
volk, dat met het ontmannende, ver
nederende en ontzenuwende stelsel
van afkoop van dienstplicht gebroken
hec-lt.
Redenen waarom zij UEdelmogen-
den eerbiedig verzoeken, in liet be
lang van het ons allen dierbaar
Vaderland, te willen medewerken nm
bedoeld wetsontwerp tol wet te ver
hellen.
't Welk doende,
Volgen de handteekeningen.
Als verklaarde voorstanders <an
het: »elke burger soldaat" betuigen
wij onze warme sympathie met dit
van liefde voor liet Vaderland en
Vorstenhuis getuigende streven der
jongelui en sporen wij de Nedcr-
landsche jongelingschap aan door het
plaatsen hunner liandteekening dit
adres te steunen.
De Hollanders in Atjeh.
Hoe men in Engeland de waarheid
een slag in het gezicht durft geven,
moge blijken uit het volgende aan
BLondon and China Telegraph" ont
leende
De betreurenswaardige toestand van
dit prachtige gedeelte van het eiland
Sumatra, de ruïne van wat jaren ge
leden een land was, geregeerd door
een sultan en radjas van aanmerke
lijke inlandsche beroemdheid, rijk en
van oud geslacht, behoort tegenwoor
dig de meest ernstige aandacht der
Britsclie regeering te trekken. Dit
zou moeten gedaan worden met het
doel om beslist praktische maatrege
len, door middel der diplomatie te
nemen, tot 't doen ophouden van den
eindeloozen oorlog, daar vernieling
en slachting nutteloos volgehouden
worden tegen eene natie, die gedu
rende de laatste vijf-en-twïntig jaren
met onmetelijke 'opoffering van leven,
eigendom en welvaart, weerstand ge
boden heeft aan de overweldigingen
der Hollanders.
Het is hartverscheurend te beden
ken hoeveel er aan levens, rijkdom
en vooruitgang verloren ging door de
ongerechtvaardigde overdracht van
Britschen invloed en connecties, be
staande vóór de dwaze overgave van
deze aan de Hollanders, een kwart
eeuw geledrn, in ruil voor een of
ander belathelijk en vluchtig denk
beeld van je winnen voordeel op de
ongezonde: en absoluut wilde provincie'
ui West-Afïka; feitelijk een hekend
land. met ïmeemsche beschaving over
leverende San een vreemde natie,
een. land jïovendien grenzende aan
onze eigeiïvestiging te Penang, waar
mede sedé t jaren en jaren een ge
regelde eii veelbelovende handel be
staan hadiinderdaad het voornaamste
gedeelte vjn den handel dier haven.
De Britsaie Regeering was sedert
eenigen tjd gewaarschuwd omtrent
de plannju der Hollanders in die
richting, ja toen men zag dat eenige
overgave van rechten overwogen
werd, wilden krachtige en aan
houdende protesten ingediend dooi
de plaatalijke regeering en de koop
lieden vai Penang en Singapore, en
toch,- nicltegeristaande eene absolute
zekerheid! en het bestaan van veel-
en winstgevende belangen,
iling plaats. Onze vrienden,
helovendi
had de r
de Hollai Iers, kozen wijselijk hoewel
zij er nie veel van genoten.
Laat c is terugkeeren tot den tegen
woordige
langs n<
door
treurigen toestand die on
scherp toegelicht werd
eeii nieuw geval van zeeroof
en moord op den Britschen stoomer
Pcgu. Het. is zeer waar dat dit
waarschijnlijk niet gebeurd zou zijri,
zoo kapitein Ross zijn Atjesche pas
sagiers opgesloten 11 ad gehouden,
zooals gewoonlijk geschiedt, doch
hij was .velbekend en gerespecteerd
onder de inlanders en toonde dus
vertrouvwin. Toch verandert dit niet
het minil aan het feit, dat niette
genstaande de zoogenaamde bezetting
van datf gedeelte van Sumatra dooi
de Hollanders, wetteloosheid zeer goed
mogelijk, is. Onder liet Hollandsche
regime 4- als men het zoo mag noe
men zal nooit eene volmaakte
pacificatie, van het land plaats heb
ben, of zullen de inlanders hunne
Nederlandsche overheerschers behoor
lijk eerbiedigen.
Het vooruitzicht voor de toekomst
is nu juist even hopeloos als ooit
te voren gedurende de laatste kwart
eeuw. De Holiah'dsclie administratie
schijnt geheel en al huiten staat de
moeilijkheden van den toestand te
overwinnen, die ongetwijfeld groot
zijn. Zij staan tegenover eene natie
die een ingeboren haat en verachting
voor hen heeft, zoo als vijanden als
in de hoedanigheid van handelaars
deze geest dus steunt en spoort de
inboorlingen aan in een strijd die
waarschijnlijk slechts met hunne uit
roeiing zal eindigen. Waarom zou
deze staat van zaken voortduren?
Gedurende lange jaren, tot de lijd
zaamheid der Brilsche regeermg
(niet der Britsche handelaars) eene
bepaalde politiek tegenover de Atje-
hers aannam; werd van de zijde
dezer inlanders een sterke wensch
te kennen gegeven om onder Britsclie
bescherming te komen, en ware zulk
eene zegening mogelijk geweest dan
zou er riu een enorm contraslinden
toestand 'van het land zijn, met be
houd van tallooze levens aan beide
zijden en groot voordeel voor onze
vestiging te Penang.
De Hollanders hadden, en koesteren
misschien nog, eerzuchtige plannen
omtrent liet trekken van den ge-
heelen Europeeschen handel naar
Poeloe Web, of eenig ander groot
etablissement daaromstreeks te bou
wen. Wat daarvan; moge zijn, het
voorspiegelen van dergelijke voor
uitzichten en de drukte met de
onderhandelingen en voorbereidingen
tot zulk een doel, mengt een weinig
aanmoediging onder de andere vele
groote teleurstellingen, die onder den
tegenwoonligen staat van zaken ge
dragen moeten worden. Veilig mag
voorspeld worden, dat deze optimis
tische plannen voor de toekomst niet
verwezenlijkt zullen worden. De
handel met Penang wordt inmiddels
grootelijks belemmerd door regle
menten, bepalingen omtrent de vlag
en door het instellen, opheffen en
D. H. ENGELBEKTS.
U)
Aan het ontbijt in de gelagkamer
bevond zich ook de andere muzikant,
die zich, zooals wij weten, onmiddellijk
tot hem aangetrokken gevoelde. Deze
was een man van ruim veertig j aren,
wiens voorkomen onmiddellijk ver
trouwen inboezemde. Met verwonde
ring zag de man onzen jongeling aan
en kon zich niet weerhouden tot hem
te zeggen:
Die kleeding staat u uitmuntend.
Gij ziet er mede uit als een echt gent
leman.
Arthur kreeg onwillekeurig bij diej
woorden eene hooge kleur en ant-
woordde verlegen:
«Vindt u dat, Sir?»
«Zeker,» hernam deze, «gij zoudLi
zooals gij er nu uitziet voor een zool
van een lord kunnen doorgaan.i
«Dien ik toch in het geheel nie
ben,« antwoordde Arthur. «Ik heb,«
vervolgde hij, «eene goede opvoeding
genoten, mijne moeder was niet on
vermogend en kon mij daardoor eene
wetenschappelijke opvoeding laten
geven, mijn vader was vroeg gestor
ven. Tot mijn tiende levensjaar heb
ik met mijne ouders onbekrompen
kunnen leven. Toen trof ons het
ongeluk, dat de bankier, waar ons
vermogen belegd was, faillieerde en
wij arm werden. Het was een harde
slag. De twee eerste jaren moesten
wij zeer bekrompen leven, want door
haai- en borduurwerk mijner moeder,
en mijne verdienste als loopjongen
bij een boekverkooper, moesten wij
ons levensonderhoud zoeken. Op vijf
tienjarigen leeftijd gaf ik les op de
viool en in het latijn. Een leermees
ter van vijftien jaren kan geen hoog
loon verlangen. Door spaarzaamheid
en overleg konden wij in onze be
hoeften voorzien. Door «aanbeveling
van een ouden musicus vond ik in
het theater eene betrekking in het
orkest, en door die verdienste verbe
terde zich onze positie. Met hart en
ziel legde ik mij op het vioolspelen
toe, en spoedig speelde ik eerste viool
in het orkest, natuurlijk met verhoogd
salaris, terwijl ook mijne lessen in het
latijn in getal toenamen. Goed was
dit, want de gezondheid mijner moeder
verhinderde haar, om te kunnen wer
ken. Eindelijk moest ik de goede
vrouw verliezen. Zij stierf in mijne
armen. Op aam-aden van den ouden
musicus begaf ik mij naar hier en
hoop, hier beter den kost te kunnen
verdienen. Tot herinnering schonk
hij mij deze echte amati viool, een
waar prachtstuk, niet waar eindigde
Arthur zijne mededeeling.
«Zeker, het is een prachtstuk, van
groote waarde, mijn jongen vriend.
Gij zijt een braaf jongeling en zult
uw weg wel vinden, en wat ik er toe
kan bijdragen, daarop kunt gij vast
rekenen,» en hij bood ter bevestiging
Arthur zijn hand aan.
«Mag ik u een verzoek doen?»
vroeg» Arthur.
«Wel zeker,» antwoordde de man.
«Noem mij dan Arthur, en wees
mijn ouderen vriend en raadgever.
«Hierop mijn hand, Arthur,» zeide
de man met gevoel.
Een gelukkig gevoel ondervond
Arthur's hart. Hij de eenzame, alleen
staande jongeling had zulk eene be
hoefte aan steun en vriendschap, en
hoe dankbaar sloeg zijn hart, dat hij
beide al zoo spoedig gevonden had.
Het eerst bij den advocaat en nu bij
den ouderen musicus.
Zooals hij verwacht had verschenen
in de loge des avonds de beide dames
weder. Door onweerstaanbaren drang
gedreven, om den jongen man, die
zoo sprekend op haar broeder George
geleek, weder te zien bezochten zij
weder het Yictoria-theater.
Onmiddellijk had mistress Dalrijmple
den jongen musicus ontdekt. Nog
meer dan den vorigen avond kwam
de gelijkenis te voorschijn. Zijne
hetere kleeding deed die nog frap
panter uitkomen. Mistress Dalrymple
kon hare oogen niet van hem afwen
den. Het was haar alsof zij haar
broeder George in zijne jongelings
jaren Voor zich zag.
«Zie eens, Yerna, daar is weder de
jonge muzikant van gisteren. Hij
ziet er nu met eene betere kleeding
geheel als^ een gentleman nit. Hoe
sprekend gelijkt hij op Oom George,
toen deze een jongeling was.
«Het valt ook mij nog meer op
dan gisteren, mama,» antwoordde
Yerna en op hetzelfde oogenblik sloeg
Arthur zijn blik op de loge, die hij
Verna eene hevige kleur deed te voor-
schijn komen, die zij achter haar
waaier zocht te verbergen.
Arthur was dit echter niet ontgaan.
Hij moest weten, wie die dames waren,
eene groote belangstelling vervulde
hem. Hoe zou hij dat te weten
komen? In de pauze -vroeg hij aan
zijn nieuwen vriend: «Kent gij die
dames daar in de loge?»
«Gij meent daar, dat beeldschoone
meisje?» vroeg deze hem.
«Ja,» antwoordde Arthur.
«Dit is gemakkelijk te weten te
komen," zeide de musicus. «De loge
waarin zij zitten, behoort aan 'den
eigenaar van hethötel «Prins Albert.»
Zij zijn dus daar logés en behooren
niet hier te huis. De portier van
dat hötel is een kennis van mij, en
indien gij er belang in stelt dit te
weten, zal ik het hem a-ragen.»
Wordt vervolgd