NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. Persuonlijke Dienstplicht. ARTHUR HARRISON. No. 16. Zaterdag 26 Februari 1898. Zeven-en-twintigste jaargang. VERSCHIJXT WOENSDAG EiV ZATERDAG FEUILLETON. Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzondert ij ke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENT1ËN: Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Van het uitnemend betoog ter ver dediging van de afschaffing der dienst vervanging bij de militie, hetwelk de Memorie van Toelichting bij het inge diende wetsontwerp aanbiedt, is geen enkel argument ons onbekend, want als er een halven menschenleeftijd over de noodzakelijkheid eener her vorming is geredetwist, dan mag toch wel ondersteld worden dat al hetgeen er vóór of er tegen is aan te voeren, meer dan voldoende is uiteengezet. Nieuws geeft ons dus die Memorie niet; alleen hebben de onderteeke naars, de Minister van Oorlog, van Marine en van Binnenlandsche Zaken, in een kort bestek samengevat al hetgeen ten gunste van den maat regel is te zeggenen zij hebben dit gedaan in een voortreffelijken vorm, met een kracht van overtuiging die vertrouwen wekt. Art. 4 der bestaande militiewet zegt: «Het staat elk vrij, zijn dienst bij de militie, volgens de bepalingen dezer wet, door een ander te doen waarnemen." Het is haast onbegrij pelijk, hoe zulk een «regeling", zoo volkomen in strijd met een gezonde opvatting van de taak der landsver dediging, nog in dezen tijd besliste en hardnekkige voorstanders vindt. Dat zij indertijd gemaakt werd, is verklaarbaar; in 1861, toen de mili tiewet een totale herziening heeft ondergaan, leefde men nog in het idéé, dat ons leger hoofdzakelijk zou worden samengesteld uit vrijwillig dienenden; de militie was maar een aanvulling, en het werd van onder geschikt belang geacht door welke elementen der bevolking het ontbre kende zou worden geleverd. Deze illusie is sinds lang verdwenen; de kracht der deiensie ligt bij de militie en daaraan is niets te veranderen. Bovendien zijn in de wijze van strijd- voeren groote veranderingen gekomen, waardoor aan den soldaat nog andere en veel hoogere eischen zijn gesteld dan dat hij eenvoudig in de gelederen een plaats inneemt. «Verlangt inen, dat het leger steeds in staat zal wezen zijn taak naar behooren te vervullen, dan kunnen daarin de meer ontwikkelde elementen der bevolking niet gemist worden. De noodzakelijkheid van dat middel (afschaffing der bevoegdheid in ait. 4 der wet gegeven) blijkt voldoende uit de wijze van samenstelling der meeste Europeesche legers, aan welke thans het bemiddelde en meest ont wikkelde gedeelte der bevolkingeven- goed zijn contingent levert als de meer behoeftigen en minder ontwik kelden en is dan ook gereedelijk te verklaren uit de veranderde wijze van oorlogvoeren, waarbij, in veel hooger mate dan vroeger, de persoonlijke eigenschappen van den soldaat op den voorgrond treilen." (Memorie v. Toelichting, pag. 2). Nu zou de Regeering kunnen vol staan met het voorstel, om dat arti kel 4 eenvoudig te schrappen, en verder uit de wet te doen verdwijnen al hetgeen op plaatsvervanging en nummerverwisseling betrekking heeft. Zij heeft het echter verkieslijk geacht, het artikel te vervangen door een ander, van dezen inhoud«Een ieder, die tot den dienst bij de militie ver plicht is, is gehouden zijn dienst in persoon waar te nemen." Waarom die vorm wordt gekozen, is mij niet duidelijk; in den considerans staat reeds: «Alzoo wij in overweging ge nomen hebben, dat het noodzakelijk is, als voorbereiding van de hervor ming der levende strijdkrachten, de bevoegdheid tot dienstvervanging bij de militie af te schaffen, zoo is het", enz. Als er dus later stond: Artikel 4 vervalt, dan zou toch geen mensch aan de bedoeling kunnen twijfelen. Nu krijgen wij, wordt het voorstel aangenomen, een wet die iets geheel overbodigs bevat, die het noodig doet schijnen iets vast te stollen dat vanzelf spreekt. Er zal, indien dit ontwerp slaagt, nog maar één vorm van dienstver vanging behouden blijven, en deze heeft met het beginsel niets te maken. Het is dezeWanneer de tijd, voor de eerste oefeningen bestemd, is ver streken, dan gaat bij de troepen te voet een gedeelte van elk bataljon infanterie of van elke compagnie ves ting-artillerie met groot verlof, een ander gedeelte moet nog eenigen tijd onder de wapenen blijven. De grootte vari dat blijvend gedeelte hangt af van de toevallige omstan digheid, of bij dat bataljon en bij die compagnie veel vrijwilligers en veel plaatsvervangers zijn, de laatsten krijgen altijd het maximum-diensttijd Door middel van loting wordt aan gewezen wie gaan moge en wie blij ven moeten, terwijl onderlinge ruiling is toegestaan. De Regeering wil niet alleen deze gewoonte behouden, maar ook de ongelijkheden wegnemen, waar toe de geschetste toepassing aanlei ding geeft, door te bepalen, dat de bedoelde loting niet gaan zal per bataljon infanterie of per compagnie vesting-artillerie, maar over een ge heel corps; de Regeering verwacht daarvan meer gemak voor de uitvoe ring en een lageren prijs voor de gegadigden Zij zegt hiervan o. a.«Het be ginsel van persoonlijken dienstplicht wordt door deze regeling niet aan getast. Door de afschaffing van de dienstvervanging toch wordt bereikt, dat ieder door het lot aangewezen en voor den dienst geschikte loteling wordt voorbereid tot de taak, welke hem bij de verdediging van den vader- landschen grond kan worden opge dragen. Is dat doel bereikt, dan blijft slechts arbeid te doen over een arbeid welke met de eigenlijke oefeningen niets gemeen heeft: het betrekken van wachten, het uitoefe nen van corveeën, enz., zoodat het onverschillig is, wie dien arbeid ver vult, indien hij slechts goed wordt vervuld. Het landsbelang vordert alzoo in geenen deele dat bepaalde personen onder de wapenen blijven." (M. v. T., pag. 5) De quaestie of het wenschelijk is dezen vorm van nummerversseling te bestendigen en zelfs gemakkelijker te maken, zal ik niet bespreken omdat ilit inderdaad van weinig belang schijnt. Iets anders is het, of die scheiding zelve aanbeveling verdient, en dat vindt ik hoogst twijfelachtig. Nu zijn er wellicht redenen, die de Regeering doen besluiten, op dit oogenblik, en in een wetsvoorstel dat alleen de dienstvervanging betreft, in het stel sel zelf geen verandering te brengen, ofschoon het feit, dat zij in de toe passing tot wijziging voorstelt, het tegendeel doet vermoeden, en in dat geval zou een nadere beslissing Eerwacht kunnen Worden bij de in uitzicht gestelde definitieve regeling der levende strijdkrachten. Hoe dit zij, de zaak moet besproken worden, want zij raakt den grondslag van de landsverdediging. Wat is het doel, waarmede de jongelieden voor de eerste oefeningen onder de wapenen worden geroepen Geen ander, dan de noodige be kwaamheid en vaardigheid te verwer ven om, als het van hen geëischt moet worden, deel te nemen aan de landsverdediging; zich die eigenschap pen te verwerven, die in den soldaat niet gemist kunnen worden. Oefening dus, geen dienst in den gewonen zin, al heeft nu ook het woord dienstplicht in onze taal een vaste beteekems gekregen. De tijd, waarin die eerste geoefend heid kan zijn verkregen, zal voor het eene individu wat langer duren dan voor het andere, maar er is toch een algemeene maatstaf, een voor allen geldende periode waarna men kan zeggen dat dit werk af is. Maar dan moeten ook op allen dezelfde bepalingen omtrent verlof worden toegepast. Ware het noodig, verschil te maken, dan zou dit uit te wijzen zijn door den meerderen of minderen graad van geoefendheid, zeker niet door het lot. En nu doet zich het zonderlinge feit voor, gelijk het altijd geweest is, dat de Regeeiing zegt: Komaan, de oefeningen zijn afgeloo- pen, de recruten zijn soldaten ge worden zij zouden allen naar huis kunnen gaan, maar, we hebben er een zeker aantal noodig, niet om meer of beter geoefend te worden dan de anderen, neen, om arbeid te verrich ten, «een arbeid welke met de eigen lijke oefeningen niets gemeen heeft." (M. v T.) Loot dus maar; en als je daarna ruilen wilt, gaat dan je gang en ziet het met elkander eens te worden omtrent de voorwaarden. Maar wat is dat toch voor een systeem? Een overblijfsel van de in ons land sedert lang afgeschafte heerendiensten? Wie geeft aan de Regeering het recht, aan een deel der ingezetenen slecht betaalden arbeid op te leggen, als een soort van be lasting, die op een ander deel niet drukt? Dat men, waar niet alle Ne derlanders op dezelfde wijze in den wapenhandel kunnen geoefend wor den, slechts een gedeelte oproept en dan het lot laat beslissen, het zij zoo, hoewel ik hfet ook een slecht stelsel noemiedereen heeft het recht, tenzij hij ongeschikt mochi zijn, op het onderwijs, dat de Staat doet geven in heigeen voor de landsver dediging noodig is. Maar van de dienstplichtigen te vorderen, dat zij nog eenigen tijd, voor een deel althans, ten behoeve van den Staat bijzondere werkzaamheden verrichten na afloop van den oefeningstijd, dat gaat de perken van hel geoorloofde te buiten. En al heeft dat onrecht altijd bestaan, al bestaat het nog, dan is zulks volstrekt geen reden om niet aan te dringen op opheffing, nu de gelegenheid daartoe gunstig is. D. H. ENGELBERTS. 27) «Laat ons haast maken en de ruïne bezichtigen. Waar mag deze trap heenleiden Zie daarboven staan Verna en Grantly. Op dien weg kunnen wij bij hen komeno, kom toch gauw." Met deze woorden liep Harry haastig eene wenteltrap op. Mr. Pemperton volgde hem en Arthur moest zich met opnieuw hevig ontwaakte ijverzucht bij hen aansluiten. De trap kwam naast een ronden, tachtig voet hoogen en in den buitenmuur nog goed onderhouden toren uit. De steenen vloeren der verschillende ka mers, die hij bevatte, waren al lang afgebroken, alsook het dak; en de blauwe hemel blikte nu ongehinderd tot in de gevangenis naar beneden, waarin in vroegere tijden de gevange nen werden opgesloten. Hier en daar geleidden ingevallene steenen traps gewijze tot op de hoogte der door slingerplanten bijna geheel begroeide muren. Van de zoo eerst beschrevene wenteltrap, geleidde een half ver- ganen weg in een der vertrekken, waar nog een stuk steenen vloer be houden was, dat toestond het in wendige van den toren in oogenschouw te nemen. Van daar liep ter halver hoogte rechts en links eene soort buitengalerij boven naar den toren. In deze galerij bevonden zich Verna en kapitein Saville, waar Harry hen van beneden uit gezien had, en nu naar hen toeging, na eerst nog snel in den toren rondgezien te hebben, terwijl Arthur met zijn metgezel op den platvorm, van waar uit zij door eene opening in den muur naar buiten konden zien, vertoefde. Nauwelijks hadden zij een paar seconden lang naar buiten gezien, toen een angstkeet aan hun oor drong, waarop spoedig een tweede, maar door eene andere stem uitgestooten, volgde. Het scheen als was de ontzettende kreet van boven naar beneden ge drongen, en Arthur, als ook mr. Pemperton liepen haastig naar den uitersten rand der galerij, om rond te zien, van waar de roep gekomen was. Beiden lieten met een blik van ontzetting bij den aanblik, dien'zij te zien kregen, een vreeselijken angst roep hooren. Hoog, boven op een der stijle muren, tegenover den toren, zagen zij twee gestalten in de lucht, die van George Ostwestry en Felix Dalrymple. Er behoorde eene vreeselijke inspanning voor Arthur toe, om onmiddelijk zijne beheersching en koelbloedigheid terug te laten komen. Met een angstigen blik op Verna, die met een bleek gezicht haastig naderde, beduidde hij den vicaris, hem tot aan de nog hooger gaande wentel trap te volgen. Toen hij deze in ademlooze haast opsprong, klonk weder een nieuwe angstkreet aan zijn oor, een kreet, waarin zich de stemmen der beide kinderen mengden. Een oogenblik slechts hield hij op, om hun een bemoedigend woord toe te roepen, daarna sprong hij weder met geweld voorwaarts. Hoe hooger hij boven kwam, des te srnaUer en ge brekkiger werden de treden, en toen hij de laatste achter zich had, stond hij buiten op een klein muur plat, waar hij rondom in een diepen af grond zag. Van deze plaats uit tot aan den top van den muur, waarop de doldrieste knapen stonden, ging het ongeveer nog zeven voeten op afgebrokkeld muurwerk opwaarts. Zichtbaar had hier eens eene wentel trap aan het buitenwerk rond geloo- pen, en op de overgeblevene treden waren de knapen naar boven geklom men, tot zij aan een breuk waren gekomen, die hen niet verder lieten voorwaarts gaan. Zoo smal was echter de plaats, waar zij stonden, dat zij niet in staat waren zich om te wen den. Rechts en links echter gaapte de afgrond. De beide knapen stonden nauwelijks een el van elkander verwijderd. George Ostwestry stond voor aan en scheen de aanleiding van het geheele ramp zalige voorval geweest te zijn. Zicht- I baar bevonden zich de knapen in ge vaar, hoe groot dit was, moest Arthur eerst onderzoeken. Half schreeuwende, om zich verstaanbaar te maken, want hij was nog tamelijk ver van de kna pen verwijderd, maar toch op een ge moedelijken, geruststellenden toon, I teneinde ze gerust te stellen, riep hij hen toe, zij moesten zich niet door angst laten beheerschen. Hij beloofde hun, dat zij gered zouden worden en geen gevaar zouden loopen, zoo lang zij rustig bleven staan, en het ver meden naar beneden te zien. Zijne woorden hadden het gewenschte ge volg. Beide knapen hielden op met schreeuwen, bleven onbeweeglijk staan en zagen recht voor zich uit. Op een kalmen toon ging Arthur voort»Nu, George, zeg mijzonder het hoofd om te draaien, waarom gij niet vooruit gaat." Door de verwarring en de angstkreten, die achter Arthur klon ken, verstomde het antwoord van den knaap. Mr. Pemperton. die Arthur gevolgd was, tot hij een vrij uitzicht kreeg, had zelfbeheersching genoeg bezeten, om iederen angstkreet te onderdrukken. Na hem waren Verna en Harry Dalrymple, kapitein Saville, zijne zuster, mr. Compton en mr. Julian Chesney verschenen, die zich, zonder dat Arthur hen gezien had, in de nabijheid van Verna en Grantly bevonden hadden. Ook zij hadden de angstkreten vernomen, en waren nabij geijld en gaven toen hunne ontzetting door uitroepen lucht, zonder er aan

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1898 | | pagina 1