mieuwi
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
BINNENLAND.
BUITENLAND.
VOOR PLE1Z1ER.
A o. 67.
Woensdag 2U Augustus 18(J8.
Zevcn-en-tw inligste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
FEUILLETON.
Amersfoortsciie Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTEN T115 N
Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De Nederlandscbe vlag is liet
onderwerp van »Van dag tot dag" in
het Handelsblad van 14dezer. Schrijver
wensclit bij de marine de oude »Prin-
ce-vlagh" weer in te voeren, n.l.
oranje, wit en blauw naast de gewone
Statenvlag. Een feit is, dat in de
laatste twintig jaar liet oranje, wit
en blauw boe langer hoe meer door
de nationale kleuren is vervangen.
Als jongen hen inner ik mij nog heel
goed, dat de helft der vlaggen in plaats
van een roode een orarije-baan ver
toonden. Later trachtte men dooi'
een oranje-wimpel aan de nationale
vlag toe te voegen, het onrecht aan
het oranje gepleegd, eenigzins te her
stellen, maar 't was half werk. Een
combinatie in onze vlag zelve van
oranje met de nationale kleuren rood,
wil, blauw, zou het beste zijn en
beterden historischen bandaantoonen,
die Nederland aan het huis van Oranje
bindt. Een oranje dwarsbaan vóór
aan den stok zou misschien het ge-
wenschte effect hebben.
Over de eigenlijke kleuren van
Prince- of Statenvlag is men 't niet
geheel eens. Het ligt voor de hand,
dat de Princevlag oranje was, doch
oude teekeningen vertoonen voor de
Staten Prince-vlag zoowel als de dub
bele Prinse-vlag rood, wit en blauw.
De dubbele Prinse-Geus vertoont
daarop eveneens rood, wit, blauw,
doch in puntige banen, vier maal
iedere kleur, samenkomende in 't mid
den der vlag, de enkele Prinse-Geus
eveneens straalsgewijs, doch slechts
twee maal rood en blauw en vier
maal wit. De Staten-Generaais-Geus
was de dubbele Prinse-Geus met in
het midden op een rood veld de gouden
leeuw, terwijl wij er de vlag van den
Staten-Generaal der Vereenigde Ne
derlanden op vinden, enkel rood met
in 't midden der voorste helft de
gouden leeuw. Oude schrijvers spre
ken weer van een Statenvlag die
oranje, wit en blauw was.
Troonsbeklimming Rogccrings-
aanvaarding Inhuldiging.
Telkens, zoowel uit gesprekken als
uit berichten in dagbladen, blijkt dat
er nog eeri schromelijke verwarring
heerscht omtrent de juiste benamingen
van de gewichtige staatsgebeurtenissen
waaraan wij in deze dagen denken.
Kroning, inhuldiging, troonsbeklim
ming, regeeringsaanvaarding dat
alles warrelt door elkaar, zoodat
menigeen waagt: Wat gebeurt er
nu eigenlijk in September en op 31
Augustus?
Aan de hand van de Grondwet
willen wij dit duidelijk maken.
Allereerst dient nog eens te worden
gezegd daar het een fout betreft
die nog herhaaldelijk wordt gemaakt
dat «Kroning" eer. term is die
voor geen enkele van onze Staats
gebeurtenissen past. Het is wel jam
mer, omdat wij nu ook de sprekende
symboliek der kroningshandeling mis
sen, doch het is en blijft een feit dat
onze Koningin niet gekroond wordt
nocli zichzelf kroont (gelijk de Czaar
doet). De eenige juiste term is dan
ook «inhuldiging," ontleend aan de
vijfde afdeeling van het tweede hoofd
stuk der Grondwet, waarboven te
lezen staat
«Van de inhuldiging des Konings,"
Misschien zou het nog wèl zoo juist
zijn om te spreken van «plechtige
beëediging en inhuldiging." Het eerste
artikel van genoemde afdeeling (ar
tikel 51) zegt ook: «De Koning, de
regeeiing aanvaard hebbende, wordt
zoodra mogelijk plechtig beëedigd en
ingehuldigd."
Een andere fout, die ook herhaal
delijk wordt gemaakt is deze dat
men spreekt van de «troonsbeklim
ming# der Koningin op 31 Augustus
aanstaande. Ook dit is onjuist. Slechts
éénmaal gewaagt de Grondwet van
de «troonsbeklimming» nl. in art. 24
waarin bepaald wordt dat het inkomen
van den Koning, «bij elke troonsbe
klimming door de wet wordt vast
gesteld». Hieiuit is reeds afte leiden
dat do troonsbeklimming plaats heeft
zoodra, bij het overlijden van een
vorst, diens opvolger in zijne rechten
treedt. Immers indien de troonsbe
klimming voor Koningin Wilhclmina
eerst bij hare meerderjarigheid plaats
greep, dan zou daaruit, in vei band
met het voorafgaande citaat uit art.
24, volgen dat zij, als Koningin, dat
tijdens Hare minderjarigheid geen
inkomen uit 's Lands kas kon genie
ten. Dit zou op zichzelf al dwaas
genoeg zijn, maar bovendien zou dit
in strijd komen met art. 46 waarin
wordt gesproken van «de som, die
op het jaarlijksch inkomen van de
Kroon zal worden genomen voor de
kosten van het Regentschap». Dit
gaat dns uit van de veronderstelling
dat ook tijdens de minderjarigheid
van den Vorst het inkomen der Kroon
reeds wordt uitgekeerd. Metterdaad
is dit dan ook zoo opgelat door den
wetgever die hij de wet van 19Febr.
1891 liet inkomen der Kroon heeft
vastgesteld.
De juiste term voor de staatsge
beurtenis welke voor ons op 31
Augustus uit de meerderjarigheid dei-
Koningin voorvloeit, is alweer uit art.
51 af ie leiden. Wij verwijzen naar
het uitdat artikel hiei boven geciteerde;
men zal zien dat op 31 Augustus a.s.
de regeeringsaanvaarding door Ko
ningin Wilhelmina geschiedt.
De troonsbeklimming heeft dus
plaats gehad op 23 November 1890,
bij het overlijden van koning Wil
lem III.
De regeeringsaan vaar ding geschied t
op 31 Aug. a.s
En op C Sept. hebben wij de inhul
diging als men de beëediging
daaronder begrijpt.
De zaak Hogerhuis.
Het volgende adres wordt thans
aan H.M. de Koningin-Regentes ver
zonden
Geven met verschuldigden eerbied
te kennen
J. Van Loenen Martinet, Red. van
De Hervorming, te Amersfoort.
Dr. G. W. Kernkamp, Leeraaraan
het Gymnasium te Utrecht,
Ilenriëtte Van der Mey, Redactrice
van Belang en Recht, te Amsterdam,
Mr. Pit. Falkenburg, Hoofdcom
mies ter gemeente-seci etarie te Am
sterdam en
P. L. Tak, Red. van Da Kroniek
te Amsterdam,
dat zij reeds geruimen tijd veront
rust zijn door hetgeen zoowel in open
bare geschriften ais in de zittingen
van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal is ruchtbaar geworden aan
gaande de inbraak bij Gatze llaitsma
te Dritsuin, voor welk misdrijf bij ar
rest van het Gerechtshof te Leeuwarden
van 5 Aug. '1896 zijn veroordeeld.
Wiebren Hogerhuis tot een gevan-
genistraf van twaalf jaren,
Marten Hogerhuis tot een gevange-
nistraf van elf jaren,
Keimpe Hogerhuis lot een gevan
genisstraf van zes jaren, alle met uit
zetting gedurende vijf jaren boven
bun straftijd van burgerrechten
dat hun onrust is toegenomen en
hun twijfel of de rechter bij hernieuwd
onderzoek in het licht der thans be
schikbare feiten de overtuiging van
de schuld der verooi deelden zou hebben
verkregen, vaste vorm beeft aange
nomen na de lezing van liet openbaar
advies, in «het Paleis van Justitie"
van 15 Juli j.l gegeven door Mr. David
Simon, hoogleeraar in het strafrecht
aan de Rijks-universiteit te Utecht,
dat zij met het oog op het boven
staande Uwe Majesteit eerbiedig ver
zoeken als laatste rechtsmiddel ge
bruik te maken van de bevoegdheid,
Haar verleend bij ai t. 08 der Grondwet,
om door toepassing van het recht
van gratio de straf der veroordeelden
te doen eindigen
dat zij van oordeel zijn, dat Uwe
Majesteit door het inwilligen van hun
verzoek zoowel in dit bijzondere ge
val zou doen wat recht is, als in het
algemeen het vertrouwen op de rechts
zekerheid in Nederland zou bevestigen,
dat zij de eer bovengemeld advies
van den Hoogleeraar Mr. D. Simons
hij dit verzoekschrift over te leggen,
dat zij op het voornemen om tot
Uwe Majesteit een verzoek om gratie
te richten, hebben ontvangen de schrif
telijke betuiging van instemming van
de volgende Nederlandscbe mannen
en vrouwen;
volgen de namen van 203 personen/.
De Spaansche minister-president
Sa'gasta heeft in den ministerraad
verklaard dat de ontruiming van Cuba
zeer zeker lang zou duren. Het pro
tocol toch bepaalde dat de werkzaam
heden der commissie voor de ont
ruiming tien dagen na de onderteeke-
ning zouden beginnen, doch er was
geen tijdstip bepaald waarop die werk
zaamheden zouden moeten zijn ge
ëindigd. Uit deze verklaring volgt
vrij duidelijk, dat Spanje van plan is
de onderhandelingen te rekken om
nog zooveel mogelijk voordeel uit den
faillieten boedel te halen.
In de eerste plaats zal er van
Spaansche zijde vooral de nadruk op
gelegd worden dat liet afstand doen
van de souvoreiniteit over Cuba niet
kan beteekenen afzien van de eigen
domsrechten van den Staat op ge
bouwen, als kazernes, paleizen, ge
vangenissen, landerijen enz.
Verder zal de vraag wat er met
de Spaansche gevangenen moet ge
beuren een bolangrijk punt dor dis
cussies uitmaken. Zullen dezen hun
straf' op Cuba verder ondergaan of
zullen zij worden vrijgelaten of naar
Spanje gevoerd En hoe zal er ge
handeld worden ten opzichte van de
aanhangige processen waarbij Spaan
sche belangen betrokken zijn? Der
gelijke vragen doen zich bij dozijnen
voor, welke nog heel wat gedebatteer
kunnen uitlokken. Ten slotte zal men
van Spaansche zijde pogingen aan
wenden eenige voordeelige bepalingen
te bedingen voor den invoer van
5) (Slot.)
De kaartjes wilde hij dan nemen aan
het eerstvolgende station, want dien
onvrijwilligen last nog verder op zijn
schoot te houden, had hij om alles
ter wereld niet gedaan. Na twee uren
kwam de lang verwachte. Zij klom
men er in, en daar hij Juliusje eerst
een glaasje madeira had laten drinken,
dien hij gelukkig bij zich had, sliep
het schaap zeer spoedig in, en
eindelijk kwamen ze gelukkig in den
Haag aan.
Te interessant om het niet te ver
melden is het, dat de kleine jongen
ergens waar ze van trein moesten
verwisselen, tamelijk in zijn nabijheid
een moschje zag zitten, wat hem de
opmerking in den mond gaf, dat de
musschen daar veel makker waren dan
te Kleef. Nu, hij was een kind, maar
groote menschen plegen ook dergelijke
gevolgtrekkingen te maken, vaak veel
vergezochter, uit welke afleidingen
waarschijnlijk de wonderen in de wereld
zijn gekomen.
Ook is het antwoord treffend, dat
Juliusje zijn geleider gaf, toen deze
hem een verversching had aangeboden
met de vraag: «Nou, wat zeg je nou?«
Meer.
In den Haag aangekomen, nam
Heidenrijk een vigilante, met een be
hoorlijk mager paard, reed naar de
woning van Julius'oom in'tNoodeinde,
droeg de meid op, aan mijnheer en
mevrouw te zeggen, dat hij door on
welzijn verhinderd was, 't kind per
soonlijk af te geven, en reed daarop
met een gevoel van groote verlichting
naar zijn huis in de Parkstraat, waar
hij voor zijn knecht, een ziel vol ge
voel, den eed aflegde, nooit meer de
betrekking van bonne aan te nemen,
't mocht gaan hoe het ook ging. Eerst
toen kwam hij op zijn gemak. Daar
hij nog acht dagen verlof had, wilde
hij die, alvorens zijn bureau-werkzaam
heden te hervatten, te Scheveningen
doorbrengen, wijl een dame waarmede
hij zeer bevriend was, volgens een
ontvangen brief, juist in het Badhuis
logeerde. Hij huurde een gemeubileerde
kamer van een Scheveningster die de
classieke phrase zei: «Mijn man heet
Blok en hij is ook een blok.«
Zij wees hem op het bijzonder-
practische, dat de bedstee naast zekere
plaats was die men nergens ter wereld
de beste kamer eener woning acht;
wat jonkheer Heidenrijk al was hij
een Hollander, minder aangenaam
vond, zoowel uit hygiënisch als zin-
tuigelijk oogpunt.
Maar de oude Noordzee is onver
anderlijk grootsch, en bekommert zich
niet om de bekrompen inrichtingen
der menschen.
En hij zei tot zichzelf want hij
had ook verdriet van zijn dame in
't Badhuis: «Jantje, Jantje, dat alles
was voor je plezier!"
Hij had kunnen wetenzooveel ver
plichting, zooveel genoegen.
Wat Juliusje betreft, die kreeg
«Sumpffieber," evenals de schrijfster
wanneer ze in Holland is, en moest
zoo spoedig mogelijk door zijn oom
naar huis worden gebracht, wat voor
meneer Koekoek v. Royen te Kleef
en gemalin ook weer geen plezier was.
Toen Heidenrijk van de vermoeienis,
ongemakken, lasten, teleurstellingen
en kwellingen wat was uitgerust en
hekomen, bezwoer hij terstond iemand
te Kleef, hem per omgaande een doos
met zes stuks geitenkaasjes te zenden.
Na een paar dagen kwamen ze aan,
en hij zond ze naar de zuster van
mevrouw Mietje Muller. Eenige dagen
te voren was hij reeds bij juffrouw
Van Zou geweest, had haar het onge
luk medegedeeld en de te gronde
gegane hoofdtooisels betaald met de
verlangde ronde som van twintig
gulden. De zes brieven waren nog
te bezorgen. Den volgenden dag
kleedde hij zich nog zorgvuldiger en
fijner dan gewoonlijk, kamde, bor
stelde en draaide haar en snorren
buitengewoon lang, stak een gele roos
in 't knoopsgat, en begaf zich ten
eerste naar de familie, een weduwe
met twee beminnelijke dochters, waar
mee hij reeds lang gewenscht had
kennis te maken. De mama was niet
thuis, maar de dochters wel, schoon
in gezelschap van een bij de post ge
ëmployeerden minnaar der oudste be
minnelijkheid. H. stelde deze den
brief ter hand, en moest veel Kleefsch
nieuws vertellen van de familie. Hij
verhaalde ook van al de eervolle op
drachten die hem te beurt waren ge
vallen, en nadat hij tot bewijs hier
van de vijf andere brieven had getoond
en te kennen gegeven, dat de ge
dachte, zijn schoone vis-a-vis een
brief te mogen overhandigen, hem
over alle wederwaardigheden had ge
troost, stond hij op, salueerde en
vertrok, overtuigd een aangenamen
indruk achter te laten en verrukt
over doch dat hier niet. Met een
vigilante bezorgde hij ook de andere
brieven aan hun adressen, en nu was
al de Kleefsche opdracht volbracht en
hij wederom aangenaam verlicht.
Daar op-eens kreeg hij een citatie
op 't bureau van politie, waar hem
gemeld werd, dat hij op requisitie
van de Kleefsche postdirectie wegens
post-defraudatie de som van 90 mark
had te betalen, wijl hij zes verzegelde
brieven aan de heeren en dames Die
en Die, van Kleef naar elders had
besteld, wat op 15 mark straf per
brief kwam. Wat moest hij doen?
Hij betaalde en vervloekte den post-
1Men gelieve deze toedracht als een kleine
«dichterlijke vrijheid" aan te merken.