NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
BINNENLAND.
No. 95.
Woensdag 30 November 1898.
Zeven-en-twiutigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
FEUILJLETQN.
Mijn eerste Cliënt.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Yrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
AD VERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Financiën
Bij het afdeelingsonderzoek der
begrooting van Financiën, in de Tweede
Kamer, gaven verschillende leden
uiting aan hun teleurstelling en be
vreemding dat tot op heden geen
gevolg is gegeven aan 's Ministers
toezegging omtrent een herziening
van de vermogens- en de bedrijfsbe
lasting. De verplichting tot het moli-
veeren van verhooging van eigen
aangiften van belastingschuldigen
wenschto men alsnog in beide wetten
opgenomen te zien. Oolc werd aan
gedrongen op een bepaling betref
fende liet ter kennis brengen, met
redenen omkleed, van de belasting
schuldigen der beschikkingen van de
Raden van beroep, voor zoover die
afwijken van de aangiften der in be
roep gekomen belastingschuldigen.
Andere leden bestreden dien aan
drang, uit vrees voor practische
bezwaren. Deze leden wezen op de.
noodzakelijkheid van strenge con
trole, die zij hoopten dat van regee-
ringswege zou worden bevorderd.
Op de noodzakelijkheid werd ge
wezen van wijziging der bedrijfsbelas
ting in dien zin, dat niet langer
mede aan de belasting onderworpen
zijn de inkomsten uit bedrijven door
hier te lande gevestigden in het bui
tenland uitgeoefend. Voorts trachtte
men de buitenlandsche schippers in
de bedrijfsbelasting te treffen. Vroeg
men of ook van coöperatieve en
bouwvereenigingen belasting kan en
moet geheven worden werd ander
maal geklaagd over de late uitreiking
der aanslagbiljetten, waardoor o.a.
zij, wier het in eens betalen der
geheele belastingsom moeielijk valt,
gevaar loopen hun kiesbevoegdheid
te verliezen, werd de noodzakelijk
heid beoogd van aanvulling van arl.
7 der wet op het personeel, door
voor den aftrek van kinderen een
maximum-percentage b.v. 50 of
60 pCt. der belastingsom vast te
stellen; drong men aan, betrekkelijk
het personeel, op zoo spoedig moge
lijke veranderingen in de classificatie
der gemeenten, waarbij ook werd
gewezen op het betreurd verband
tusschen die classificatie en de kies
bevoegdheid, hetwelk wijziging van
de een bemoeielijktwerd aangedron
gen op verhooging der voor de ver
schillende klassen vastgestelde mi
nima van belastbaie huurwaarde, op
opheffing van den grondslag mobilair
en verhooging, als equivalent, van
het percentage der heffing naar den
grondslag huurwaarde.
Tegen de wijze van uitvoering der
wet op 't personeel werden opnieuw
verschillende bedenkingen ingebracht,
ook wat het personeel betreft werd
andermaal ernstig geklaagd over de
late uitreiking der belasting-biljetten.
Van verschillende zijden werd ge
wezen op bet meermalen voorkomende
geval dat de beslissingen van een
directeur der directe-belastingen en
zelfs van een raad van beroep, waarbij
de oorspronkelijke aanslag van een
in beroep gekomen belastingschuldige
was verlaagd, voor een volgend jaar
weer illusoir werd gemaakt door den
inspecteur en het college van zetters,
niettegenstaande de toestand onver
anderd was gebleven.
Het publiek mag niet het slacht
offer worden van het in deze vast
houden aan eigen meening van rijks
ambtenaren.
Men vroeg wanneer een wetsont
werp ter herziening van de belastbare
opbrengst der gebouwde eigendom
men mag worden tegemoet gezien.
In overweging werd gegeven den
ontvangers op te dragen, zooveel
mogelijk te bevorderen dat, vóór het
uitreiken van waarschuwingen, de
belastingschuldige op andere wijze er
van in kennis worde gesteld dat bij
niet betaling tot vervolging zal worden
overgegaan.
Is indiening van een wetsontwerp
tot regeling van de weduwen- en
weezenpensioenen van openbare onder
wijzers spoedig te. verwachten?
Verschillende leden waren van oor
deel dat ook dit hoofdstuk derSlaats-
begrooiing allerminst de sporen draagt
van een ernstig streven naar een zui
nig beheer; anderen achtten die klacht
ongegrond.
Naar aanleiding van bet adres van
het bestuur van den Bond van kom-
miezen-verificateurs, waarin geklaagd
wordt over geringe promotie, werd
op verbetering der promotie krachtig
aangedrongen. Door anderen werd
deze wensch niet ondersteund
Van verschillende zijden werd aan
gedrongen op een betere regeling van
de toelagen der kommiezen.
Gevraagd werd of naar 's Ministers
oordeel van liet verhandelde op het
te Utrecht gehouden Visscherij-Con-
gres partij getrokken worden kan
voor de regeling der vissctierijen.
Behoud der rijkssubsidie voor bij
zondere scholen
Dr. Schaepman spoort in liet jaar
verslag der »Vereeniging tot bevor
dering van Katholiek bijzonder onder
wijs in het aartsbisdom Utrecht" aan
tot meer steun, ten einde dien scholen
het Rijkssubsidie te doen behouden.
Zooals men weet, eisclit de wet, dat
1 Januari 1899 het personeel der
scholen voltallig moet zijn.
Het was mijn voornemen, zegt dr.
Schaepman, van het recht van initiatief
gebruik te maken en aan de Regeering
voor te stellen, in overleg met de
Staten-Generaal den fatalen termijn
te verschuiven, op de eene of andere
wijze. Ook had ik een uitbreiding van
de wet Lobman overwogen. Met goede
of kwade kans viel het te wagen en
het mislukken was op zijn ergst een
teleurstelling, nooit een nederlaag.
Maar ik ben anders te rade geworden.
Bij do grondwets herziening van '87
zeide de leidende staatsman dier dagen,
dat liet verlcenen van subsidie aan
de bijzondere scholen zou doen zeggen
«het mooie is eraf." Men noemde dat
een gevleugeld woord, liet ligt nu
zoo plat op den grond, dat men mag
betwijfelen of het ooit meer dan een
pad is geweest.
In het wooid ligt echter een waar
schuwing. Tot heden bleef liet onwaar,
want de voorstanders van het bijzonder
onderwijs hebben steeds gezorgd dat
bet mooie er bleef. Maar nu bij den
laatste termijn moeten zij toonen dat
zij kunnen volharden. Voor de be
zoldigingen van de ontbrekende onder
wijzers moet het geld er zijn. Deze
eisch moet bij ons allen als de eerste
en hoogste eisch gelden. Het is een
eisch van eere en een eisch van wijsheid.
Van wijsheid ook en vooral. Wanneer
het blijkt dat niet in het ontbreken
der bezoldigingen de oorzaak van het
ontbreken der onderwijzers ligt, dan
wordt de toestand anders. Dan zal
men tot een wetswijziging moeten
besluiten. En indien van Regeerings-
wege daartoe niet besloten wordt, dan
zal men meer kracht en klem van
van redenen kunnen vorderen, dat
niet als onwil worde gestraft wat on
macht is. Op den duur vindt zulk
een eisch van recht en billijkheid in
een Nederlandsche Kamer altijd weer
klank.
Ons leger op Atjeh I
De Sumatra Ct. schrijft
»Ons Atjehseh legertje is niet log
en loom meer, kruipt niet meer lang
zaam en angstvallig eenige kilometers
ver buiten de geconcentreerde stelling
die, Goddank, niet eens meer be
slaat om dan bij het minste on
raad zich gelijk een slak in haar
buisje binnen die stolling terug te
trekken. Men heeft moeite om te
gelooven, dat men nu in Atjeh nog
met hetzelfde leger van '73 en '74
doende is, waarmee men geen stap
durfde te doen alvorens met groole
angstvalligheid over dien stap gedeli
bereerd te hebben, dat vijf-en-
veertig dagen noodig bad om van
Kwala Gighen in den zoogenaamden
Kraton te komen. En voor zoo'n
kunststuk moest, nota bene, nog wel
een generaal uit Holland komen,
zoo oordeelde men ten minste in de
hoogste kringen.
«Dat leger schijnt nu en ge
lukkig! een soort van verjongings
kuur doorgemaakt te hebben. Met
één bataljon, soms met meer, met
hulpwapens en diensten er bij, vliegt
en huppelt men als 't ware in een
vloek en een zucht overal heen. Men
wint 't den katachtig gebouwden
Atjeher bijna in vlugheid af. gunt
hem in ieder geval geen tijd en voor
sprongen meer. Hierbij komt nog,
dat men zeer gelukkig blijkt geweest
te zijn bij de keuze van een nieuw
geweer
«Wanneer hier de vergelijking zoo
ongunstig uitvalt voor den tijd, die
nog maar een drietal jaren nog
niet eens zoo heel lang! achter
ons ligt, dan mag hieruit niet ver
staan worden dat lint individu, dat
de soldaten, als op zichzelf staande
personen beschouwd vroeger niet
deugden voor hun werk. Dit te be
weren zou een absurditeit zijn. Waar
heid is dat er altijd heel veel flinke
kerels en maar een weinigje lamlen-
digen geweest zijn, en dat die ver
houding precies dezelfde is gebleven.
Docli van bovenaf werkt nu een kloe-
kere geest, die uit de menschen weet
te halen wat er in zit, terwijl het
vroeger nogal eens andersom het
geval was."
Van Wormerveer is gevankelijk
naar Haarlem vervoerd zekere V.,
werkzaam als los werkman aan een
der fabrieken daar, verdacht de schrij
ver te zijn van den dreigbrief aan
den heer C. Laan. Het had de aan
dacht getrokken, dat het schrift van
zijn weekbriefje veel overeenkomst
vertoonde met liet schrift van den
brief. Toen hem verzocht werd, op
't kantoor te komen, moet hij zicht
baar verbluft, en in het verhoor, dat
men hem deed ondergaan, moeten
zijne antwoorden zeer verward zijn
geweest. V. is vroeger werkzaam ge-
(Verhaal van een Prokureur.)
Naar het Engelseh
VAN
7) HUGH CONWAT.
De klok sloeg half twaalf. Ik sloeg
mijn boek toe, en overlegde of ik naar
bed zou gaan of wel nog een versche
pijp stoppen, toen ik op de huisdeur
hoorde kloppen." Eén van Robinson
's vrienden komt laat, «dacht ik." Zij
schijnen er nacht werk van te willen
maken." Ik hoorde de huisdeur ont
sluiten, en kort daarna ging mijn'
kamerdeur open en trad, tot mijn'
verbazing of liever gezegd tot mijn
ontzetting Mr. Brownlow binnen.
Ik verbeeldde mij dat ik droomde
zoo onmogelijk scheen mij de zaak
toe. Mr. Brownlow, de man, die eer
gisterenavond nauwelijks in staat was
de trap af te waggelen wiens
doodstrekken mij sinds steeds bijge
bleven waren hier, in mijn' kamer
zoo ongeveer gekleed als toen ik
hem de laatste maal zag I Hij zag er
even ziek en doodsbleek uit als toen
ik hem in zijn' eigene eetkamer zag,
maar zijn gang was niet zoo zwak.
Het onverwachte gezicht benam mij
de spraak en deed mij roerloos staan
de eenige aandoening, waarvoor ik vat
baar bleek, was verbazing verbazing,
hoe het hem mogelijk was geweest
mijn woning te bereiken. Het was mij
een raadsel, maar blijkbaar niet on
mogelijk, want daar stond hij vóór mij.
Eindelijk kwam ik tot mijzelven en
bood ik hem een stoel aan. Hij liet
er zich uitgeput op neervallen.
«M'n waarde Heer," zeide ik, «dit
is bepaald hoogst onvoorzichtig van u!"
Hij draaide het hoofd naar mij om
en keek mij aan.
Wat was er in dien blik, dat mijn
bloed deed verstijven dat mijne
haren te berge deed rijzen dat
allerlei ontzettende gedachten in mijn
brein deed opkomen? Tot op dit
oogenblik zou ik op die vraag geen
antwoord weten te geven; maar er
sprak iets onbeschrijfelijks uit, iets,
dat verbazing deed overgaan in loute
ren angst een angst, welke een
oogenblik van dien aard was, dat ik
neiging gevoelde uit de kamer te
loopen en me te verschuilen.
«Ik moet heden avond dat aanhang
sel teekenen," zeide hij.
Ofschoon zijn' stem vreemd klonk,
deed zij mij toch tot bezinning komen.
Het moest mijn' schuld niet zijn,
zoo de gelegenheid verloren ging. Ik
haalde het stuk uit mijn zak en legde
het open vóór hem.
«Wacht een oogenblik," zeide ik,
«ik moet getuigen halen."
«Gij moet haast maken," antwoordde
hij, en zijne oogen ontmoetten we
derom de mijne. Ik ontweek ze, maar
toen ik de kamer verliet voelde ik,
dat ik over al mijne leden sidderde.
Buiten de deur was ik in staat om
mijn angst te lachen. Robinson's
partijtje was een gelukkig toeval.
Twee van het gezelschap konden als
getuigen dienen. Eerst moest het
aanhangsel geteekend en bekrachtigd
worden, daarna kon ik Mr. Brow ulo w
vragen, hoe hij het aangelegd had,
om mijn huis te bereiken.
Robinson en zijne vrienden heetten
mij vroolijk welkom, toen ik de kamer
binnentrad. Ik kende bijna al de
aanwezigen, waaronder zich twee
advocaten bevonden.
't Spijt me, dat ik jelui moet sto
ren," zeide ik verontschuldigend, «maar
zouden twee van jelui niet even met
me meê willen gaan, om als getuigen
dienst te doen bij het lezen en tee
kenen van een testament. Misschien
voelen Thomas en Hieks" dit waren
mijne rechtsgeleerde vrienden «zich
wel geneigd me een oogenblik ter
wille te zijn."
Thomas en Hicks legden onmiddel
lijk de kaarten neder en volgden mij
naar de deur. Dóór kwam er eens
klaps een' gedachte in mij op. De
omstandigheden der zaak waren zoo
buitengewoon: een man, die laat in
den avond zijn bed verlaat, waarvan
men gezegd had, dat het zijn sterf
bed zou worden, om een' gewichtige
verandering in zijn testament te
maken. Zoo hij morgen of binnen
weinige dagen kwam te sterven, zou
de rechtsgeldigheid van het aanhang
sel hoogst waarschijnlijk betwist wor
den. Hier waren negen mannen bij
een. Als ik die allen het stuk liet
teekenen, zou zulk een getuigenis
zeker nog al iets beteekenen. Ik
draaide mij derhalve om en zeide
«Bij nader overleg, daar de zaak vrij
zeker een proces zal uitlokken, zou
ik jelui allen wel willen verzoeken,
met me naar m'n kamer te gaan."
«Men kan niet te voorzichtig zijn,"
zeide Hicks goedkeurend, terwijl het
geheele gezelschap opstond en mij
volgde.
«O, 't is de oude Brownlow I" hoorde
ik Thomas fluisteren, toen wij de
kamer binnentraden.
«Ja, werkelijk," hernam Hicks. «Men
vertelde me, dat de arme oude man
op sterven lag."
Ik gaf mijn cliënt een' pen. Toen
ik dit deed, raakte mijn' hand de zijne
aan. Deze was zoo ijskoud, dat mij
een' rilling over het lijf liep. Hij
schreef zijn naam vrij vast. Zijne
handteekening werd behoorlijk be
krachtigd door Thomas en Hicks,
terwijl de andere Heeren nieuwsgierig
over hunne schouders keken.
Mr. Brownlow maakte beleefd een'
buiging voor hen, terwijl ik hen be
dankte voor den bewezen dienst en
mijne verontschuldiging maakte voor
den last, welken ik hun bezorgd had.
Zij wenschten ons goeden nacht en
keerden daarop naar hun spel terug.
Ik borg het testament, en wendde mij