NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Een Koiiut Lear van het ia«.
\o. 16.
Zaterdag 25 Februari 1899.
Acht-en-twiiitigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATEIIDAG.
Door de mazen heen.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonder 1 ijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal bferekend-
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Er is in den laalstcn tijd weer heel
wat strijd gevoerd over de al of
niet wettigheid van het nieuwe
stelsel van plaatsvervanging bij de
nationale militie, uitgevonden dooi
den lieer Coolen te Helmond. Bij de
begrootingsdiscussie in de Eerste
Kamer is er over geredeneerd, en in
de Katholieke pers gaf het aanleiding
tot een merkwaardige gedachtenwis-
seling tusschen den ontwerper en
dr. Schaepman, die, zooals men weet,
in de Tweede Kamer vóór de invoe
ring van den persoonlijken dienstplicht
heeft gestemd. Een paar opmerkingen
over deze zaak mogen hier een plaats
vinden.
De heer Schaepman, antwoordende
op een reeks vragen, door den lieer
Gooien tot hem gericht, heeft aan
het slot van zijn artikel in «Het Cen
trum" de quaestie zoo zuiver mogelijk
gesteld. «Noch gij, noch uwe mede
standers", voert hij den lieer C
tegemoet, «kunnen het verbergen,
dat het wel degelijk om de plaats
vervanging te doen is. Het wordt
een plaatsvervanging voor in plaats
van na de loting Het is geen zaak
van Algemeen Belang, maar een zaak
betreffende de vrijmaking van een
bepaald getal mogelijke dienstplichti
gen. Dit is alles. Om liet leger gaat
het niet."
Indertijd het zoogenaamde plan-
Coolen in deze courant besprekende,
heb ik er van gezegd liet geen hooge
levenskansen toe te schrijven. Er zijn
te veel omstandigheden, die moeten
medewerken, wil liet eenige kans van
slagen hebben. Door «vrijwilligers"
in dienst te stellen, kan men inderdaad
het militie contingent cener gemeenle
tot nul terugbrengen, maar dan moe
ten er ook minstens zooveel zijn als
het aantal in te deelen lotelingen
bedraagt. Hebben nu de ouders van
alle belanghebbenden met elkander
een som bijeengebracht voldoende om
die «vrijwilligers" te betalen, dan gaat
alles goed. Min- en on vermogenden
kunnen daartoe zeer weinig of in het
geheel niet bijdragen, maar dan moe
ten de meer gefortuneeiden het aan
deel van dezen maar overnemen. Is
er slechts één vrijwilliger minder dan
het vereischt getal, en door afkeu
ring van een der verkapte rempla-
ganten kan dat heel goed plaats
hebben, dan moet ook de gemeente
één milicien leveren, en moet er net
zoo goed geloot worden, door allen,
alsof er geen enkele vrijwilliger ware
aangeboden. En dan kan liet heel
goed gebeuren dat liet lot juist diengene
treft, wiens ouders zich de meeste
geldelijke opofleringen hebben getroost
om een zoonlief te vreeselijke ellende
van het kazerneleven te besparen.
liet behoeft geen betoog, dat alleen
in gemeenten, van geringe bevolking,
met een klein militie contingent,
zoodanige regeling mogelijk is. Wer
kelijk is het ook hier en daar met
goed gevolg in toepassing gebracht.
Voor grootere gemeenten is er dit
op gevonden, dat de openbare, kas te
hulp komt Kan men daar slechts
uit putten, om vrijwilligers te koopen,
dan is de zaak gezond en kan ook
op de belangen dor onvermogenden
worden gelet. Dit is beproefd o.a. te
Tilburg, waar een bedrag als subsidie
voor de aldaar, volgens het plan-C.
opgerichte militievefeeniging, op de
gemeentebegrootiiig werd uitgetrok
ken. De uitvoering van dit raadsbesluit
is evenwel door de Regeering geschorst,
in afwachting van de uitkoms't van
een nader onderzoek, betreffende de
wettigheid, tengevolge waarvan
dit jaar de Tilburgsche dienstplichtigen
van de uitvinding van den notaris te
Helmond geen genoegen hebben be
leefd. Bedoeld onderzoek schijnt heel
wat voeten in de aard te hebben
althans op liet oogenblik, dat deze
regelen geschreven worden, is er nog
geen beslissing gevallen.
De quaestie, waarover de strijd
loopt, heeft een geschiedenis. Ik wi
liet volgende
die even nagaan, en gebruik daarbij
als leiddraad de discussion over de
zaak, in de Eerste Kamer gehouden.
lil artikel I der «Wet betrekkelijk
de Nationale Militie" lezen wij: «De
militie wordt zooveel mogelijk uit
vrijwilligers samengesteld. Bij gebrek
aan genoegzame vrijwilligers voor de
militie, wordt zij voltallig gemaakt
door loting uit de ingezetenen, die
voor de lichting van
jaar zijn ingeschreven."
De wet huldigt alzoo nog altijd de
spoedig fictief gebleken opvatting, dat
de kern van het militie-leger zou
bestaan uit vrijwilligers, dat de
dienstplichtigen uit de ingezetenen
door loting aan te wijzen, slechts
aanvulling zouden zijn. Daai hij behoort
ook deze regeling, dat de vrijwilligers
zouden opkomen voor een bepaalde
gemeente, onverschillig waar hun
eigenlijke woonplaats is; zjj strekken
in mindering van liet door die ge
meente te leveren contigent (Al t. 14.)
Bij de wijziging der wet, tot invoering
van den persoonlijken dienstplicht, is
in dit artikel geen veranderinggebracht;
in af-.vachting van een definitieve
regeling der levende strijdkrachten
heeft de Regeering alleen datgene
veranderd wat daartoe noodig «as
Aan liet gebruik, dat van de genoemde
bepaling zou gemaakt kunnen worden
door liet toepassen van een stelsel
van vrijwilligers-aanwerving naar liet
plan-Coolen is klaarblijkelijk niet ge
dacht. Dat dit stelsel echter volstrekt
niet in strijd is met de Militiewet,
wordt niet meer in twijfel getrokken.
Nu zou men kunnen wenselien dat
de Regeering, ziende dat op die wijze
door de mazen der wet heen wordt
gekropen, en de afschaffing der plaats
vervanging in sommige gemeenten
toch niet is tot stand gekomen, spoe
dig een wijziging van art 1 zou
voordragen, ten doel hebbende om
do vrijwilligers geheel af te scheiden
van de eigenlijke militieplichtigen in
afwachting van de groote wetsher-
Iziening welker totstandkoming ik
nog allesbehalve verzekerd acht!
hoeft zij dit vooralsnog niet gedaan.
De geldelijke toelagen uit de ge
meentekas aan vereenigingen, die zich
ten doel stellen vrijwilligers aan te
nemen, werd in de Eerste Kamer
door den heer Van den Biesen vol
komen overeenkomstig de letter en
den geest van Wet en Koninklijke
Besluiten genoemd. Dit werd als volgt
toegelicht
Bij de behandeling der Militiewet
in de Tweede Kamer, in 1861, zeide
de Minister van Oorlog, De Casem-
broot, dat alles, wat gedaan kon
worden om het verkrijgen van vrij
willigers gemakkelijk te maken, dooi
de Regeering ernstig overwogen zou
worden. De heer Betz, lid der Kamer,
drong er op aan dat de noodige hand
gelden door liet Rijk moesten gegeven
woeden; liet meri dat aan de gemeen
ten over, dan zou er niet veel van
komen.
Bij de Schriftelijke Voorbereiding
der Staatsbegrooting voor 1863 komt
in liet Voorloopig Verslag deze opmer
king: Eenige leden vestigden er de
aandacht op, dat thans in onderschei
den gemeenten, met name te Leeuwar
den en Sneek, vrijwilligers bij de
militie worden aangenomen en dat
de Regeering toeliet, dat door de
besturen dier gemeenten daartoe
sommen op de gemeentebegrootiiig
werden gebracht.
De Minister van Binnenlandsclie
Zaken, Thorbecke, beantwoordde die
opmerking met te schrijven»De keus
omtrent de middelen om het door de
gemeente te leveren aandeel in de
lichting uil vrijwilligers samen te
stellen is, zooveel de ondergeteekende
kan zien, aan de gemeenten overge
laten."
In de Kamer was men er nog niet
gerust opweder werd gevraagd of
die handelwijze niet in stiijd was
met de Grondwet, en de lieer Thor
becke beloofde nadere overweging
Daarop volgde bel Kon. Besluit van
17 December 186-2, waarvan art. 8
luidt: «De gemeentebesturen stellen
alle middelen in liet werk, welke hun
geschikt voorkomen, om het door de
gemeente in de jaarlijksche lichting
te leveren aandeel zooveel mogelijk
samen te stellen uit vrijwilligers,"
terwijl art. 9 voorschrijft dat de af
kondiging. waarbij de gemeentebe
sturen jaailijks de vrijwilligers oproe
pen, de voordeelen moeten opgeven
welke in de gemeenten aan het op
treden als vrijwilliger mochten zijn
verbonden.
Ten einde dit Kon. Besl. in over
eenstemming te brengen met de
nieuwe wet, is het gewijzigd op den
26n Sept. 1898 en daar zijn de
art. 8 en 9 onveranderd opgenomen.
Uit deze feiten concludeerde de heer
van den Biesen, dat de Regeering
het verstrekken van geldelijke toelagen
niet in strijd acht met de wet.
De/.en Spibeantwoordende, heeft
de Minister Pierson- de schorsing van
liet Tilburgscho Raadsbesluit verde
digd op grond van liet gewicht der
zaak; omtrent het voorgevallene in
1862 zeide hij
«Het is volkomen waar, dat in
1862 een paar gemeenten, Sneek en
Leeuwarden, ongeveer gedaan hebben
hetgeen Tilburg nu heeft gedaan.
Maar hier geldt de spreuk: als twee
hetzelfde doen, is het niet altijd het
zelfde, omdat de omstandigheden
geheel anders kunnen zijn. Daaren
boven, als men leest wat in 1862
over deze zaak in de Stalen-Generaal
is voorgevallen, dan zal men zien, dat
hevige oppositie is gemaakt tegen
betgeen toen door Sneek en Leeuwar
den is gedaan. Van stonde aan heeft
men gezegd, dat het niet moest ge
beuren. En liet is ook naderhand niet
meer voorgekomenalthans men heeft
in het archief van het departement
van Binnenlandsclie Zaken geen ver
dere voorbeelden van dergelijke han
delingen kunnen vinden."
«Uit een en ander blijkt, dat de
quaestie niet zoo gemakkelijk is op
te lossen als men denken zou. Plaatst
Naar liet Engelsch.
4)
«Wat doet uw vader tegenwoordig, Miss
Loo vraagde ik haar, eensklaps voor hen
blijvende staan.
Zij keek mij eerst verbaasd aan, maar werd
het volgende oogenblik zoo rood als een kal-
koensche haan, sprak stotterend een' veront
schuldiging, en noodigde mij uit meê te eten.
Zij was nog schooner geworden een
prachtstuk van een' vrouwIk moest ten
tweede male naar John vragen. Toen werd
zij bedroefd. «Hij woont niet meer in de hulk.
Mary is met Charley getrouwd, en heeft alles
overgenomen,» zeide zij.
Ik moest onwillekeurig lachen. «Wat heeft
zij overgenomen vroeg?» vroeg ik.
«Onze woning, de hulk, de canot, Snel, in
één woord alles,» antwoordde zij «Vader woont
thans bij m'n oudste zuster Bessy, de visch-
handelaarster, in.»
«Bij Mistr. Cace aan de Fultonmarkt? En
gij, miss. Loo?« vroeg ik belangstellend.
«Mij heeft hij geheel verstooten, omdat ik
met m'n Harry getrouwd ben, en niet met
den rijken likeurhandelaar in de Marretstraat.
Ik heb het niet aan hem verdiend. Ik heb hem
altijd als vader liefgehad en geëerd het
berokkent me veel verdriet Bessy is hard
tegen hem, en vooral haar man wij zijn
arme lui, maar zoo hij bij ons kwam, niet waar,
Harx-y dan zou 't hem aan niets ontbroken.
«Dat zou wat mooi's wezen! Je vader! Met
vier gezonde armen!» zeide deze.
De man beviel mij, maar minder die geschie
denis met John. Hij had blijkbaar een domheid
gedaan, zich geheel en al aan de genade zijner
dochters overgegeven. Van de haven begaf ik
mij regelrecht naar de vischmarkt in de Ful-
tonstraat. Ik vertoef als ik aan wal ben gaarne
op de markt, men ademt er zoo'n heerlijke
zeelucht in, en dat glibberige goedje zelf mag
ik ook graag. Op een hoi-dje las ik den naam
«William Cace,« en in de nabijheid daarvan
meende ik in de kiachtige vrouw, die met
een flikkerend hakmes de koppen der visschen
kloofde, zuster Bessy te herkennen zij had
toch hetzelfde koude, bruine Indianengelaat.
Ik slenterde eenigen tijd rond. De markt werd
druk bezocht, en de voorraad verminderde
zichtbaar. Nu en dan vei-liet zij met toornigen
blik en gefronsde wenkbrauwen haar standplaats
en keek uit, als verwachtte zij iemand.
«Waar blijf je toch, lui vee?» schreeuwde
zij eensklaps.
Een kleine man naderde, luid brommende
op een ander, wiens hoofd onder den last van
een zware mand visch gebogen was. Wat kan
ik het helpen, als de ouwe niet opschiet
verontschuldigde zich de kleine tegenover de
van toorn gloeiende vrouw. Het was Mr. Cace.
De ouwe, over het geheele lichaam bevende,
zette de mand op den grond, en richtte zich
steunend weder op. Het was John. Ik begreep
alles. Ik ging naar hem toe en drukte hem
de hand. Hij was verlegen met het geval en
mompelde iets, dat ter verklaring ervan moest
dienen. «Het was op het oogenblik juist erg
druk in de zaak, daarom had hij een handje
geholpen.
lk vroeg hem naar de hulk, naar Mary, en
of hij geen heimwee had naar het moeras.
Hij onderdrukte eeu zucht en opperde, dat
het nu eenmaal het lot der oude lui was, ruim
baan te maken voor de jongen, dat er nauwe
lijks plaats voor twee was, en dat het in zijne
dagen reeds geen bestaan meer opleverde.
«Mistr. Cace schreeuwde ongeduldig, of hij
niet liever de viseh zou uitpakken, dan met
den eersten den besten leeglooper staan te
kletsen
«Ik nam m'n muts af, om voor het lieve
compliment te bedanken.
John ging onmiddellijk aan den arbeid.
Ik vroeg hem terloops, welke hei-berg hij
gewoonlijk bezocht, met het doel hem daar te
ontmoeten.
Hij lachte pijnlijk. «Dat is voorbij!» zeide
hij, «ik bezit niets meer!» «Waarom ga je
niet naar Loo fluisterde ik hem in het oor.
«Loo! M'n Loo!» Ik zag duidelijk een
traan op de visschen vallen. «Die wil niets
meer van me weten, en ze heeft gelijk ook
«maar Bessy en de andere m'n laatste cent
gaf ik haar; maar «ze meent het zoo kwaad
niet, en werken is geen schandeHij sprak
dit alles voorover gebogen in de mand met
visch graaiende, ieder oogenblik viel een der
gladde dieren weder op den grond. Mistr.
Cace speelde vreeselijk op. Vervolgens pakte
hij een arm vol eu wilde dien naar de bank
sjouwen. Hij gleed op den glibberigen bodem
uit en viel in de afschuwelijke modder der
markt. Rondom hem sprongen en spartelden
de visschen. De vischvrouwen en het domme
volk, dat er om stond, schaterden van lachen
om den ouden stumperd, ook Bessy lachte mede,
zijn wit haar, zijn grijze baard waren bemorst,
heete tranen liepen hem langs de wangen.
Wordt vervolgd.)