NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. der No. 38. Zaterdag 13 Mei 1899. Acht-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN' ZATERDAG. HET GEHEID VAN DE RONDE KADEE. 8) Amersfoortsche Courant A B O N N E M E NT S P R IJ S Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Als in onzen tijd iemand de ge neeskundige practijk wil uitoefenen, moet er heel wat met hem lof haai) gebeurd zijn. Om te beginnen moet hij een twintigtal jaren geregeld scho len hebben bezocht; matig berekend kunnen wij zeggen6 of 7 jaar de lagere school met uitgebreid leer plan om te kunnen voldoen aan de eisclien van liet toelatingsexamen voor de volgende inrichting, daarna vijf of zes jaren middelbaar of voorbereidend hooger onderwijs, aan hoogere bur gerschool of gymnasium, en ten slotte 6 of 7 jaar academische studiën. Dat belangrijk sluk menschenleven moet hij zich wel degelijk te nutte hebben gemaakt door krachtige inspanning van den geest, want bij den gunstig- sten aanleg zelfs komt de kennis zoo maar niet aanwaaienbehoort een massa wetenschappelijke arbeid te zijn verricht. Af en toe wordt het moeielijke pad versperd door oen stelsel van allesbehalve malsche exa mens, steenen des aanstoots voor de meesten, struikelblokken voor velen, en het komt maar zelden voor, dat de aanstaande priester in den tempel van Aesculapius in dat lang durige tijdperk zijner voorbereiding niet minstens één ongelukje beeft ge had. Eindelijk is bet oogenblik daar, waarop hem door de grootmeesters van de medische faculteit het vurig begeerde stuk papier wordt uitgereikt, hetwelk hem van Staatswege de be voegdheid toekent, zich met hel lichamelijk welzijn van zijn landge- nooten te gaan bemoeien, en hij mag een plekje in Nederland gaan opzoe ken, waar de uitoefening van zijn be roep hem kans geeft op een niet al te bekrompen manier in zijn onder houd te voorzien. De eischeu zijn dus wél boog, doch geen mensch zal ze te boog noemen. Immers, al hetgeen het onderzoek van het voorgeslacht aan hel licht heeft gebracht betreffende de kennis van het lichaam, van de afwijkingen en storende invloeden, van de midde len om ziekte te voorkomen of te genezen, moet worden opgenomen en verwerkt,bovendien moet de practisehe toepassing van de théorie door nauw gezette waarneming tot een voldoende mate van zekerheid in do aanwending der beschikbare middelen hebben ge leid. Verlaging van het wetenschap pelijk peil van onze aanstaande medici wordt stellig door niemand gevvensclit integendeel, hoe meer vorderingen worden gemaakt door het bezigen van te voren niet genoegzaam be kende natuurkrachten, des te zwaar der wordt de last van den studeerenden jongman; en later, om te blijven «op de hoogte van zijn tijd", moet hij blijven werken, blijven kennis nemen van hetgeen door vakgenooten binnen en buiten de grenzen wordt ontdekt. En toch is de wetenschap met hoeveel ijver ook beoefend, in vele gevallen onmachtig. Er zijn storingen van welke men met nagenoeg absolute zekerheid kan zeggen, dat zij opeen noodlottig einde moeten uitloopen. Dat zal wel nooit anders worden, ook al gelukt liet, nog veel meer ziekten, die voorbeen ook beschouwd werden als ongeneeslijk maar thans niet zel den overwonnen zijn, in haar ont wikkeling te stuiten. De medische wetenschap is er iu geslaagd, midde len van voorzorg, welker kennis het gebied uitmaakt van de gezondheids leer, om den algemeenen levens duur aanmerkelijk te verlengen, inaar aan alles hierbeneden is een grens. Tegenover deze, heel gewone be schouwing, is er nog een andere. Wie de personen zijn, die haar zijn toegedaan, wil ik u even doen kennen door hen in hun handelingen gade te slaan. Op een boven-achterkamertje van een eenvoudig huisje in een buurt ven den derden rang eener vrij groote stad bevindt zich een mail van ruim middelbaren leeftijd, gezeten voor een tafel waarop een groot boek, en een pakje waarin eenige guldens. Achter lietn nog een waarop een zeker aantal potjes, llescbjes, doosjes met gebeim- zinnigen inbond. luist is de kamer deur opengegaan, en trad een schamel gekleed vrouwtje binnen, met een kind op den arm. liet kleine stak kertje ziet er vrij treurig uit, een van die rampzalige wezentjes, die slechts te redden zouden zijn door zorgvuldige verpleging, maar bij ge breke daarvan langzaam wegkwijnen. «Dokter, weet u geen raad mijn kind, het wil maar niet beter worden." «Ben je er al mee bij een anderen dokter geweest?" »0, ja, bij twee al. Ze zeggen bijna precies hetzelfde, ze praten van versterkend voedsel, van leel de lucht in, van om den anderen dag baden van in een open ledekantje sla pen, en dan geven ze soms een drankje, maar dat helpt niemendal. En die andere dingen, dat is allemaal gekheid, een ziek kind stop je zoo maar niet in 't water, dan ging het lieelemaal dood. Daarom heb ik mijn stoute schoenen maar eens aan getrokken en kom ik bij u. U hebt er al zooveel genezen, u zal voor dat kindje ook wel raad weten." De «dokter" antwoordt niet op dat compliment, maar slaat op het kind een heel vluclitigcn blik. «Hm, ja, gekheid allemaal, wormen in de lever." Daarna slaat bij zijn boek, een scliunnigen bijna versleten foliant van 't jaar nul, en, open zegt ja, wat hij nu zei wil ik niet navertellen, bij noemde eenige ingrediënten met barbaarscbe namen en eindelijk Kijk, als ik een kind had dat zooiets mankeerde, zou ik dat geven. Of de dokter het even op wil schrijven Neen dat doet de dokter nooit. Als de vrouw het niet kan onthouden, wil hij het zelf haar wol geven. Op een hartelijk »als je blieft" gaat hij naar zijn potjeskraam, neemt bier en daar een schepje uit, doet bet in een doosje, roert liet dooreen, en zegt«ziedaar, geef daarvan om de drie uren een eierlepel met melk er bij, en kom «Ie volgende week terug «Dank. Wat ben ik u schuldig? «Niets. Ik werk a'leen om de men- schen te helpen. Als je wat geven wilt voor de armen, daar staat een bakje, doe het daar maar bij." In bet bakje liggen niets dan gul dens. De arme ziel baalt er ook een voor den dag. Zij, of baar man, heeft heel wat moeten sjouwen om dien gulden te besparen, maar zij is toch blij dat do «wonderdokter" haar geholpen had. Maar eigen dokter had zij uit een «fonds", maar die had nooit gesproken van wormen in de lever. Daar had hij zeker geen ver stand van. Vol hoop ging het vrouwtje heen In het kamertje dat zij op nieuw door moest, zitten nog wel tien men schel] te wachten, want de roem van den wonderman is ai ver doorge drongen, en ieder heeft gehoord van merkwaardige genezingen, ofschoon de verhalen daarvan alle uit de derde of gierde hand zijn. En wie is nu deze «dokter"? Och, daar duiken er hier en daar op van allerlei slag. Mijn man is toevallig een schoenlappertje uit een naburig dorp, en toen hij daar zijn zaakje erbarmelijk zag verloopen, ging liij in de practijk. Hoe hij aan zijn reputatie is gekomen, weet ik niet, maar nu marcheert het bedrijf buitengewoon. Onnoodig te zeggen dat zijn «wetenschappelijke" kennis niet boven schoenlappers-peil staat. Om te doen zien hoe onze vrind de lui aan zich doet gelooven, ver tel ik u iiet volgende. Ik interes seerde mij een weinig voor een arm meisje, dat niet loopen kan een geheel verstijfd beentje, gevolg van een ziekte op zeer jeugdigen leef tijd ik liet dat kind met een sport wagen tje naar en van school bren gen. Toen ik vernam dat moeder ook met het kind naar den wonder dokter ging, zei ik: Maar vrouw, hoe kunje toch je geld zoo in 't wa ter smijten En het antwoord was, ja ik durf het bijna niet zeggen maar zal het toch maar doen «Och mijnheer, je weet niet wat 'n kracht God aan zoo'n man kan ge geven hebben Redeneer daar nu maar eens tegen De justitie schijnt nu toch tegen die soort van lieden krachtig te willen optreden. Het bekende Stap horster boertje is er ingeloopen voor 3(J0 gulden boete. Dat is voor hem niets, want liet vak is zeer winst gevend, maar bij herhaling zit er hechtenis op, en gedurende den tijd dat iemand Staatskostganger is kan hij geen genezingen verrichten. Het strafwetboek spreekt in deze duidelijk genoeg. Men meent ten onrechte, dat onbevoegde uitoefening van geneeskunde niet strafbaar is als er maar geen geld wordt ge vraagd. Daar is niets van aan. Al gaf men geld toe, dan mocht liet nog niet. Artikel 436 eerste hd, Wetboek van Strafrecht, zegt: Hij die, niet toegelaten tot de uit oefening van een beroep waartoe de wet een toelating vordert, buiten noodzaak dat beroep uitoefent, wordt gestraft met geldboete van ten hoog ste driehonderd gulden. Het derde lid geeft, bij herhaling van de overtreding binnen twee jaren, als maximumstraf twee maan den hechtenis. De moeielijkheid schijnt maar hierin te leggen, dat de wonder dokters niet zoo licht te pakken zijn. Daar moet de politie eens een aparte studie van maken. Als, bij voorbeeld, eens een ambtenaar van elders werd ontboden, ervaren in de kunst van zich voor te doen als een ongelukkigen lijder, beliebt met ja, dat zal de wonderman zelf wel zeggen, want die weet alles, Naar het Engelseli VAN L. F. MEADE EN R. EUSTACE. «Wat scharrelt gij daar beneden vroeg liij, zijn gemeen oud gelaat naar het mijne over- buigende terwijl hij sprak. «Dwaas, die gij zijtIndien gij gevallen waart, zoudt gij ver dronken zijn. Men kan geen slag, zwemmen in die molengoot. En dan hadden wij weêr een nieuw sterfgeval gehad, en opnieuw al die oude drukte gekregenWilt gij daarom de goedheid hebben, sir, deze plaats te verlaten Ik wensch u hier niet langer te houden.» «Ik ben van plan morgenochtend te ver trekken,» antwoordde ik op kalmeerenden toon, «en ik ben u inderdaad zeer verplicht, dat gij mij voor den molen gewaarschuwd hebt.» «Gij deedt het veiligst, zoo gij niet meer in de nabijheid er van kwaamt,» zeide hij op dreigenden toon, en daarop verwijderde hij zich haastig. Ik keek hem na terwijl hij tegen den steilen dijk opklom en uit het gezicht verdween. Hij ging in de tegenovergestelde richting van het huis. Van de gelegenheid van zijn afwezig heid gebruik makende, naderde ik nogmaals de molen. Was het mogelijk, dat Wentworth daarin geworpen was Maar was dit het geval geweest, dan zouden er ook teekenen en schram men aan het lichaam zijn gevonden. Toen ik bij het rad was gekomen, klauterde ik onver saagd naar heneden. Het begon reeds duister te worden, maar ik kon toch zien, dat het verlengde van de as door den muur van den toren liep. Het houtwerk was ook verwonder lijk goed in orde, en het bleek mij, dat de bout, welke het groote rad tegenhield, er een voudig uitgehaald behoefde te worden, om het in beweging te brengen. Dien avond onder het soupé voelde ik mij erg onaangenaam gestemd. Ik bemerkte, dat Bindloss zeer gramstorig was, alsmede dat hij zeer achterdochtig en gejaagd was. Ik zag duidelijk in, dat de eenige weg om tot de ont dekking te komen, wat men Wentworth had aangedaan, was, den ouden woestaard in de gelegenheid te stellen, soortgelijke middelen aan te wenden, om zich van mij te ontdoen. Dit was een gevaarlijke toevlucht, maar ik was wanhopig, en mijn nieuwsgierigheid zoowel als mijn belangstelling waren levendig opgewekt. Toen mijn soupé was afgeloopen, ging ik in den gang met het voornemen, mij naar de keuken te begeven. Ik had vilten pantoffels aan, zoodat mijne voetstappen geen geraas maakten. Toen ik de deur naderde, hoorde ik Bindloss tot zijn vrouw zeggen: «Hij heeft in de buurt van het molenrad rondgesnuffeld; ik wou, dat hij zichzelf van kant hielp «Och, kom, hij kan toch niets ontdekken," klonk het antwoord. «Houd je maar kalm, Bindloss, met den morgen zal hij uit den voeten zijn.« «Dat willen we hopen," was het antwoord, en daarop vernam men een krijschend en zeer onaangenaam gelach. Ik wachtte een oogenblik, en trad toen de keuken binnen. Bindloss was thans alleen, hij zat over het vuur gebogen en rookte. «Ik ben van plan morgen in de vroegte te vertrekken," zeide ik, »heb daarom de goedheid mijn rekening op te maken." Daarop ging ik naast hem zitten, en schoof mij stoel dicht bij het vuur. Hij zette een gezicht alsof hij dit onaangenaam vond, maar zeide niets. «Ik zou dol gaarne wat weten omtrent de sterfgevallen, welke in dit huis hebben plaats gehad,» zeide ik, na een pauze. «Hoeveel zeidet gij ook, dat er waren?» "Dat gaat je niet aan,» antwoordde hij. «We hebben j e volstrekt niet gevraagd hier te komen; je kunt vertrekken als je wilt.» »Ik zal morgenochtend vertrekken, maar ik wensch thans iets te zeggen.» »En wat mag dat wezen?» »Ik hecht geen geloof aan dat praatje, dat het in dit huis spookt.» «Zoo, doe je niet?» Hij liet zijn pijp zakken, en zijne fonkelende oogen keken mij aan met een gemengde uitdrukking van gramschap en kwalijk verborgen onrust. «Neen.» Ik zweeg een oogenblik, daarop zeide ik langzaam en met nadruk, «ik keerde onmiddellijk na uwe waarschuwing naar den molen terug, en »Wat?« riep hij, overeind springende. «Niets,» antwoordde ik; »ik geloof alleen niet aan het spook." Zijn gelaat werd niet alleen bleek, maar zelfs loodkleurig. Ik verliet hem zonder verder iets meer te zeggen. Ik zag, dat zijn achterdocht was versterkt door mijne woorden. Dit was mijn bedoeling. Den deugniet er toe te brengen te doen, wat hij niet laten kon, was de eenige weg om hem zijn geheim te ontwringen. Mijn afgrijselijke kamer zag er volmaakt eender uit als den vorigen avond. Het pot sierlijke patroon op de muren scheen in hoog relief vooruit te springen. Enkele van de leelijke lijnen schenen op dat oogenblik, voor mijn ver beelding schier de menschelijke gedaante aan te nemen, met weerwolfachtige gezichten, welke mij aangrijnsden. Wordl vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1899 | | pagina 1