NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor do Provincie Utrecht.
Volkskoffiehuizen.
FEUILLETON.
No. 70.
Zaterdag 2 September 1899.
Aeht-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
BUITENLAND.
DE VOLLE WAARHEID.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk. I
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag, j
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN:
Van 1S regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De gedachte om practisch op te
treden tegen de treurige gevolgen
van het meer en meer veldwinnend
drankmisbruik door het oprichten van
goed ingerichte Völkskoffiehuizen is
niet nieuw meer, en op vele plaatsen
ziet men reeds de vruchten dezer
nuttige instelling. Het is nu eenmaal
een feit, dat zelfs de meest kalme en
huiselijke werkman niet altijd in huis
kan zitten, dat er tijden zijn tusschen
de arbeid of op feestdagen, waarop
hij noodig heeft een gezellig rust en
ontspanningslocaal. Als wij nu in onze
stad Amersfoort om ons heen zien
naar de gelegenheden tot rust en ont
spanning voor het volk, dan vinden
wij bijna niets dan ellendige jenever
kroegen, die het geluk, den vrede en
de welvaaart van het volk verslinden,
en ai moede, twist en ellende, ervoor
in de plaats geven.
Helaas ook ten volle toepasselijk op
onze stad is de beschrijving, die men
gaf op het Drankbestiijders-congres
in Utrecht.
«Wanneer inen ziet, dat van het
dikwerf karige loon van den arbeider
de kroegbaas de jeneverschuld ont
vangt, nog vóór om eigen vrouw of
kroost wordt gedacht, die dikwijls in
armoede en ellende hun leven voort
slepen, wanneer men 's Zaterdagavonds
arme vrouwen en kinderen aan de
deurposten dier herbergen ziet staan,
angstig luisterend of zij daarbinnen de
stem van hun echtgenoot of Vader
ook vernemen, die hun levensonder
houd in de lade van den kroegbaas
laat glijden, dan kan men zijn afschuw
voor die huizen niet onderdrukken,
en komt de wensch, neen de bede op
onze lippen: «Moge het toch eenmaal
onzen edelen menscheviienden geluk
ken den arbeiderswijken van die ge
pleisterde graven te verlossen 1"
Is nu de verderfelijke invloed dier
kroegen voornamelijk toe te schrijven
aan de kroegbazen zelve; zijn deze
het, die het ongeluk en de ellende
van het volk beoogen? Volstrekt niet!
Onder hen vindt men dikwerf zeer
goedhartige mannen, die soms veel
voor hun evenmenseh overhebben, of
wel ongelukkigen, die nog dieper dan
hunne klanten door de jenever in liet
ongeluk worden gestort Neen 1 de fout
zit in de inrichting dier kroegen zelve;
de groote fout is dit, dat in die kroegen
jenever schering en inslag is, en de
andere onschadelijke dranken duur en
slecht zijn, en zoodoende die localen,
die moeten dienen tot rust en ont
spanning aan het volk slechts bieden
de onrust van de dronkenschap en de
ziekelijk zenuwspanning van het alco
holisme.
Wat nu is daar tegen te doen?
Tegen de werkman zeggen vet bind
u de gevaarlijke, jenever niet meer te
gebruiken en dan lijdelijk toezien, dat
bij iedere gelegenheid tot ontspanning
en rust hen de verraderlijken jenever-
flesch onder den neus wordt gehouden,
dat is een drankbestrijding die al zeer
weinig succes hebben zal. Neen 1 willen
wij metterdaad hen, die van goeden
wil zijn, beveiligen voor het ongeluk
van het alcohol-misbruik, dan moeten
wij voor hen gelegenheden openstellen,
waar zij wei Lelijk rust en ontspanning
kunnen genieten, zonder bloot te staan
aan de verleiding der sterke dranken,
m. a. vv. dan moeten wij hier in
Amersioort vooral in die wijken, waar
de minder gegoede bevolking woont
en waar men als het ware zijn beenen
breekt over de vele jenever-kroegen,
zien te krijgen goed ingerichte volks
koffiehuizen.
Zulk een volkskoffiehuis moet zijn
een helder en gezellig plekje, waar
de ver-moeide werkman, hetzij in den
korten rusttijd tusschen zijn werk,
hetzij na den arbeid alvorens hij den
verre weg naar zijn afgelegen woning
inslaat, een oogenblik zijne vermoeide
leden bebagelijk kan uitstrekken, waar
hij tegen zeer billijke prijs, datgene kan
krijgen, wat hen werkelijk lafenis en
nieuwe kracht schenkt, een matig
glas bier, versche melk, een goed kop
koffie of thee, een flinke boterham en
verfrisschendolimonades, zonder- dat de
verfo'ëieüjke jeneverlucht de oude be
geerte prikkelt.
In dat huis moet hij vinden een
vriendelijke waard, die geen belang
heeft bij de groote vertering zijner
klanten, maar die er eer instelt, dat
de geregelde bezoekers van zijn koffie
huis mannen zijn of worden, die het
sieraad zijn van hun stand, op wier
naam geen vlek van onmatigheid
kleeft.
In zulk een huis moet de voor een
oogenblik losse of nog niet gevestigde
werkman helder en goedkoop logies
vinden, zoodat hij niet, zooals nu
dikwijls het geval is, zijn toevlucht
moet nemen tot een plaats, waar het
stoffelijk en zedelijk ongedierte welig
tiert.
De oprichting van zulke volks
koffiehuizen in Amersfoort zou in
waarheid een gr oote weldaad zijn voor
onze stad, het zou een behoud zijn
voor vele zwakken, die wel van goede
w il toch herhaaldelijk in hun treurige
drinkgewooten vervallen, omdat zij
thans nog hun toevlucht moeten nemen
tot de Jenever-kroegen.
Voor hen, die het oprecht meenen,
met een ernstige drankbestrijding hier
in Amersfoort, welke richting zij ook
zijn toegedaan, is hot dus van belang
eens ernstig na te denken over dit
waarlijk practisch middel tot drank-
bestijding, wat op den langen duur
onzen geheelen stad ten goede komen
zal.
En mochten er in ons midden soms
mannen gevonden worden, die dat
werkelijk schoone en nuttige werk
van naastenliefde beginnen, die niet
uit winstbejag of concurrenlie-geest,
maar enkel uit volle overtuiging voor
een waarachtig goede en heilzame
zaak zoude overgaan tot de exploi
tatie van een volkskoffiehuis, dan zij
in dit blad de wensch uitgesproken
dat hun onder-neming tot heil van
onze stad moge slagen en de giften
en bijdragen van alle weldenkende
burgers van welke richting ook (want
dit is een zaak van algemeen belang)
hen daarbij niet moge ontbreken.
Een opzienbarende mededeeling
bevat eene Parijsehe correspondentie
in «Politiken":
De pest zou lil. haar intrede in
Parijs hebben gedaan. En het schijnt
niet de eerste de beste te zijn, die
dit meldtde correspondentie is onder-
leekerid met de letters G. B., waar
onder Georg Brandos gewoonlijk in
«Politiken" schrijft, wanneer hij zich
niet voluit teekent. Hij zegt
«Wij hebben de pest te Parijs.
Het is ontwijfelbaar, hoewel de bladen
er over zwijgen Er zijn 0 sterfge
vallen voorgekomen in den «Bon
Marché"; men vermoedt dat de ziekte
voortgeplant is door middel van
Oostersche tapijten, maar het is waar
schijnlijker dal ze uit Portugal is in
gevoerd. De «Bon Marché" heeft
alle bladen hier «gestopt" om hen te
doen zwijgen. Alleen het vrouwen
blad «La Fronde" weigerde geld aan
te nemen, en van de redactie van
dat blad heb ik mijn wetenschap.
Het zal nu moeten blijken of men
hier (evenals een jaar geleden te
Weenen) er in slaagt do pest te
onderdrukken."
Inderdaad een ernstig bericht.
Bevat het waarheid Georg Brandes,
hoewel verre van een nieuwtjesjager,
is als journalist, wal overigens zijne
waarde als literator moge zijn, niet
geheel van sensatie afkeerig En
om zonder eenig voorbehoud aan te
nemen dat alle Parijsehe bladen cp
één na, zich zouden hebben laten
omkoopen, vinden wij toch wel wat
kias.
Bevestiging hiervan dient dus af
gewacht.
Dooi- de Agence Havas werd gisteren
dit bericht als sensatiegerucht dan
ook tegengesproken.
Men herinnert zich dat bij de be
handeling van de Kanaalwetten in
het Pruisische Huis van Afgevaar
digden sommige hooggeplaatste ambte
naren tegen den zin der regeering
tegen de ontwerpen hebben gestemd.
De regeering was daar zeer vertoornd
over en volgens de Straatsburger
Zeitungzullen deze «opposanten" tot
straf dan ook op pensioen worden
gesteld.
De Reichsanzeiger bevat nu een
circulaire der regeering aan de Ober
presidenten, waarin wordt uiteenge
zet, dat niet alleen de hoogere poli
tieke ambtenaren, maar ook de
Landraden, de staatkunde der re-
geering moeten steunen, en onder
geen voorwaarde, op grond van per
soonlijke meeningen, het optreden
der regeering mogen bemoeilijken.
De Staatsregeei ing vertrouwt, dat
het voldoende zal zijn de staatkun
dige ambtenaren hierop ernstig en
vastberaden te wijzen. Zij hoopt,
dat haar niet opnieuw aanleiding
zal gegeven worden, om maatrege
len van verdere strekking te moeten
Sedert eenige dagen is er in de
Belgische Kamer beraadslaagd over
een vooistel-Vandervelde (socialist)
om de Grondwet te herzien, met het
doel het thans vigeerende meervoudig
stemrecht te vervangen door het alge
meen gelijke stemrecht. Dit gaf aan
leiding tot zeer rumoerige vergaderin
gen. De heer Lorand, de eenige
woordvoeder der liberalen in de
Kamer, was er tegen en zeide dat
zijn partij zich nooit op sleeptouw
zou laten nemen door de socialisten.
Dat was olie in het vuur en men
verweet Lorand, dat deze in een
artikel in de Aurore gezegd had, dat
de regeering op liet volk moest
schieten.
Toen Lorand zich daarop wilde
(Verhaal van een Procureur)
Naar het Engelsch
IIUGII CONWAY.
13)
De bijzonderheden hunner liefdesgeschiedenis
waren van ondergeschikt belang. Zij hadden
elkander voor de eerste maal hier in den om
trek op straat ontmoet, want zij wachtte mij
dikwijls heneden v<5ór het huis op, om met
mij naar onze woning te gaan. Hoe zij met
elkander in nauwere betrekking kwamen, welke
kunstgrepen hij aanwendde, weet ik niet. Zij
was eene schoone vrouw, en hij was eene schoone,
galante jongeman. Ontegenzeggelijk is er een
tijd geweest, dat ik even vroolijk en galant
kon zijn dan hij dat was nu voor immer
voorhij. Hij had mij mijn leven ontstolen, en
dit moest hij. mij met zijn leven betalen.
«Den volgenden morgen sloop ik om zijn
huis rond, maar vond geen gelegenheid er
binnen te komen. Zijne levenswijze en zijne
gewoonten waren mij goed bekend, want ik
was dikwijls voor zaken bij hem geweest.
«Morgen, morgen!» fluisterde ik mijne
vrouw toe, die thans sprakeloos en ook bijna
bewusteloos neerlag en «morgen» geschiedde
het ookHet overige weet gij
«Ik ging 's avond naar huis, en mij over
mijn stervende vrouw buigende, fluisterde ik
haar toe: «Hij is dood ik vergeefje!»
«Zij sprak niet meer. Den volgenden dag
stierf zij, en zelfs in den dood toonde haar
gelaat nog de uitdrukking van ontzetting,
welke het aangenomen had, toen ik haar die
woorden van vergiffenis toefluisterde.»
Wilson zweeg.
«Ellendeling riep ik, «voel je dan geen
berouw
«Neen, mij berouwt niets. Mijn leven was
vernietigd, was sinds doelloos, waardeloos.
De liefde was met den dood mijner vrouw
uit mijn hart verdwenen de haat was ge
weken, toen ik het mes in het hart van kaar
verleider had gestoten. Sinds gaf ik niets
meer om het leven niets meer om den dood
«En aan hetgeen je na den dood wacht,
denk je niet?» riep ik in verbazing over die
gevoelloosheid.
Wilson was gaan zitten en had zijn gewoon
masker weder aangenomen. Zijne opgewon
denheid was spoorloos verdwenen; op zijne
lippen lag de oude kalme glimlach.
«Menschen met mijne gevoelens bekomme
ren zich niet om den toekomst aan gindsche
zijde van het graf, en vreezen die nog minder.
In weerwil van mijn ontsteltenis en van
mijn afgrijzen, kon ik toch een zekere nieuws
gierigheid niet bedwingen.
«Maar hoe voorkwam je de ontdekking?»
vroeg ik.
«Eenvoudig daardoor, dat ik me geen moeite
gaf, om ze te ontgaan. Het was me volmaakt
onverschillig, of men mij greep of niet. Een
wonderlijk instinct dreef mij, horloge en ketting
mede te nemen, welke thans als een vorm-
looze massa in een hoek van den kelder van
dit huis liggen. Dat, waarnaar ik verlangde,
was, de gelegenheid om zijne woning binnen
te dringen nadat ik mijn voornemen hem
te dooden, had volvoerd, bekommerde ik mij
er hitter weinig om, of ik betrapt werd.
Toevalligerwijze ontsnapte ik ongezien, ging
onopgemerkt de trap af, en begaf mij zooals
gewoonlijk, herwaarts naar het kantoor. Ik
had mijn handschoen aan, toen ik den stoot
toebracht; hij was vol bloedvlekken en ik
verbrandde hem. Dat was alles. Had men
mij dien dag gegrepen, zooals ik verwachtte
zou ik noch ontkend, noch mij verdedigd,
maar de straf voor mijn misdrijf even gelaten
ondergaan hebben, als ik heden bereid hen
het doen.»
«Maar hoe kon je de onbeschaamdheid heb
ben, je weder aan mij te vertoonen? Hoe
kon je met die vreeselijke misdaad op het ge
weten hierheen komen en kalm je werk ver
richten
»Ik zeide u reeds, Mijnheer Maitland, dat
ik geen berouw gevoelde, en nauwelijks den
wensch koesterde, me aan de handen der ge
rechtigheid te onttrekken. Mijn leven, ten
minste dat, wat ik leven noemde, was aan
zijn einde gekomen. Ik wachtte heel een
voudig, want ik twijfelde geen oogenblik, dat
te eeniger tijd alles aan het licht zou komen.»
Het was ontzettend, dien man over zijn
afgrijselijke misdaad en zijn nabijzijnden sma-
delijken dood zoo onverschillig te hooren
spreken, alsof wij de onbeduidendste ambts
zaak behandelden.
«Gij zult thans hegrijpen, Mijnheer Maitland,
waarom ik voor uw vriendelijk aanbod, uw
compagnon te worden, heb bedankt. Als
nw bediende onder aanklacht van moord ge
grepen wordt, heeft dat voor u weinig of
niets te beduiden maar ware dat uw com
pagnon overkomen, dan zou dat aan uw goeden
naam groot nadeel berokkend hebben.«
Inwendig dankte ik hem voor deze zijne
oplettendheid, maar ik gaf hem geen ant
woord. Ik wilde geen woord meer met hem
spreken.
Wordt vervolgd.)