NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
Haar Portret.
RINNENLANI).
No. 96.
Zaterdag; 2 December 1899.
Acht-en-twintigste jaargang;.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Amersfoortsclie Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Woensdagmiddag even voor
drieën kwam de trein, die de Konin
ginnen van het Loo bracht, het sla
tion Vlissingen binnen.
De koningin droeg een donkerblauw
fluweelen robe met zwarten mantel
en een donker blauwen lluweelen
hoed met witte veer. De Koningin-
Moeder was in het zwart. De Ko
ningin onderhield zich minzaam met
verschillende autoriteiten en begaf
zich daarna naar de ponton.
De Keizer en de Keizerin waren
inmiddels reeds aangekomen en had
ken zich ter inspectie naar de Kaiser
Friedrich begeven, van waar zij zich
even over vieren naar de ponton be
gaven, vergezeld door bun beide zoon
tjes en de prins van Sleeswijk Holstein.
minister Van Bülow, benevens de
dames en de heeren van bet gevolg.
De marinekapel speelde het «Heil
dir im Siegerkranz",
De ontmoeting tusschen bet kei
zerlijk paar en onze vorstinnen was
recht hartelijk.
De Keizer liet zich verschillende
autoriteiten voorstellen en reikte mi
nister De Beaufort vriendelijk de band,
waarna het gezelschap, voorafgegaan
door den opper-ceremoniemeester,
graaf Dumonceau, naar het receptie
salon ging. De Keizer ging aan de
linkerhand van de Koningin, met wie
hij zich levendig onderhield. De Kei
zerin ging naast de Koningin-Moeder.
Opgemerkt werd, dat de beide mi
nisters van Buitenlandsche Zaken, de
heeren De Beaufort en Von Billow,
zich druk met elkaar onderhielden.
Na een kort verblijf in de salon,
waar een collation werd gebruikt be
gaf het Duitsche Keizerpaar zich naar
hun trein, vriendelijk afscheid nemend
van onze Koninginnen, De Keizerin
en haar zoontjes spraken voor het
open portier met de Koningin-Moe
der, terwijl de Keizer uit liet portier
leunend zich aldoor met do Koningin
onderhield.
Naar de N. R. Cl. vernam is er
niet over politiek gesproken; de Kei
zer sprak over zijn Engelsche reis,
en de Koninginnen spraken nogeens
haar voldoening uit over haar ver
blijf te Potsdam.
De ongevallenwet en de Dienst
boden.
Onder de maatregelen, die te vor
deren zijn ter verbetering van de
positie onzer dienstboden, behoort
onder tallooze andere, naast een flinke
pensioenregeling ook een verzekering
tegen ongevallen, hun in de uitoefe
ning hunner dienstbetrekking over
komen. Door Mr. E. Fokker is bij
de behandeling der Ongevallenwet in
de Tweede Kamer een loffelijke po
ging gewaagd om aan dezen eisch te
gemoet te komen en ook de dienst
boden onder de bepalingen dier wet
te brengen, maar hij heeft zijn goe
de bedoelingen zien afstuiten op de
weinige sympathie der kamer voor
zijn opzet en op de krachtige bestrij
ding der regeering. De «geachte af
gevaardigde van Alkmaar" had op
art. 11 het volgende amendement
ingediend
«Hij die dienstboden houdt voor
persoonlijken, huiselijken of staldienst,
wordt door de toepassing dezer wet
geacht een bedrijf in art I bedoeld,
uit te oefenen en werkgever te zijn
hij, die in dienst is voor het ver
richten tegen loon van persoonlijken,
huiselijken of staldienst, wordt voor
de toepassing dezer wet geacht werk
man, in de onderneming van den
werkgever werkzaam te zijn.
Reeds tot veel verschil van uitleg
heeft de terminologie: wie dienst-of
werklieden zijn aanleiding gegeven
en ook de wetgever heeft bij de
samenstelling van ons Burg. Wet
boek getoond hieromtrent vage denk
beelden te bezitten. Deze opvatting
moest van zelve haar invloed doen
gelden bij de bezwaren, welke de
tegenstanders tegen het amendement
in het midden brachten, maar ziet
men van welken kant vooral de felle
bestrijding kwam, dan moesten wij
wel tot het besluit komen, dat zij
minder nog haar oorzaak vond in de
technische zijde der kwestie, dan
veeleer voortvloeide uit het beginsel,
dat het amendement aantastte; de
inmenging van den staat in het huis
houden, wat voor den gemiddelden
Nederlander aan heiligschennis gelijk
staat.
De formeele bezwaren, bij de be
raadslagingen aangevoerd tegen de
verplichte verzekering van dienstbo
den krachtens de ongevallenwet,
kunnen wij hier uitteraard ter zijde
laten, van meer belang is voor onze
lezeressen te vernemen, op welke
zakelijke bezwaren de pogingen van
den heer Fokker afstuileh.
Waaiom ook de dienstboden onder
de verzekerden opgenomen Omdat
naar de meening van den voorsteller van
het amendement door hun buitenslui
ting een groote rechtsongelijkheid zal
ontstaan, die dubbel zwaar weegt, waar
zoovelen, die maatschappelijk met
hen gelijk staan, verzekerd worden
en waar tevens het gevaar evengoed
voor hen dreigt als voor de anderen.
Misschien glimlacht een huismoeder,
die dit leest, bij liet spreken over
gevaren, waaraan onze dienstboden
zouden bloot staan. Maar de spr.
heeft er terecht op gewezen, hoe
een stalknecht letsel kan krijgen door
den trap van een paard, een huis
knecht door den val van een trap,
een dienstmeisje door brandwonden
e. a. En waarom hen als dienstboden
niet verzekerd, terwijl diezelfde per
sonen, als zij hun meester in zijn
bedrijf dienen en door een soortge
lijk ongeluk getroffen worden, wel
verzekerd zullen zijn? Terecht merkte
Mr. Fokker op: «Die leclitsongelijk-
heid treft de vrouwelijke dienstboden
dubbel zwaar, omdat haar loon bui
tengewoon laag is in vergelijking met
de ons omringende ianden. Wan
neer wij letten op de rechtspositie,
welke art. 1039 B. W. aan de dienst
en werk boden verschaft, hebben wij
waarlijk geen reden om tot derge
lijke personen te zeggen: troost u
maar met uw betere positie volgens
het B. W. in vergelijking met andere
personen, die in loondienst zijn."
Tot aanbeveling van zijn amen
dement, wees de voorsteller er nog
op, dat het denkbeeld noch nieuw noch
zonder precedent is. In Zwitserland
heeft men de dienstboden ook op
gelijken voet als andere personen in
loondienst in de ziekten- en onge
vallen-verzekeringen opgenomen.
Om aan de moeilijkheden tegemoet
te komen, die door het vele werk
enz. aan de opneming der dienstbo
den in de wet zouden verbonden zijn,
stelde de heer Fokker een termijn
van drie jaren voor de invoering der
dienstboden verzekering. Tot welke
concessies hij echter ook bereid was,
het mocht niet baten het is hem
niet gelukt een bres te schieten
in den tiendubbel steenen muur, die
van doctrinair-liberale en anti-revolu-
tionnaire zijde rond zijn voorstel werd
opgetrokken. Waar moet het heen,
als de staat zich nu ook al in de
huishouding gaat moeien, dit
vooruitzicht bracht de lieer Rastert
danig aan het schrikken, deze zag
reeds een ambtenaar zijn neus steken
in het administratief beheer, resp.
de boekhouding onzer huismoeders 1
Neen, verklaarde hij. van een zoo
danig indringen van den staat in het
huishouden van particuliere personen
is ons volk niet gediend! En het
was de geheele commissie van rap
porteurs, die bij monde van Dr. A.
Kuyper zich aan de zijde van den
heer Bastert schaarde en zulk een
indringen van de overheid in het
huiselijk leven eenvoudig voor on
duldbaar verklaarde. Men stelle zich
eens voor: heel het corps agenten
en ambtenaren van de Bank zou het
recht kiijgen de woning van een
burger, die er ook maar een dienst-
ofloopmeisjo van misschien even 12
jaar op na houdt, binnen te komen.
en als in zulk een gezin, zulk een
inwonend dienstmeisje een klein on
geval kreeg zou het aan den dokter
van de Bank toevertrouwd behooren
te worden en desvereischt zou de
Barik op allerlei manier de vrijheid
van liet huisgezin kunnen binden en
de rust van het gezin kunnen storen.
Ook de heer Kuyper herhaaldedat
nu gaat in Nederland niet!
Waarom dat in Nederland nu niet
gaat en in Zwitserland wel, kan ieder
op zijn vingers narekenen, die weet
hoe individualistisch de Nederlander
van aard is 1
Nadat ten slotte de minister van
waterstaat nog verklaarde, dat aan
neming van het amendement voor
hem de vraag zou doen rijzen, of hij
«dit wetsontwerp nog verder zou
kunnen vededigen," bleef den
voorsteller wel niets anders over dan
zijn amendement in te trekken, wilde
hij hel tot stand komen van de ge
heele wet niet in gevaar brengen.
Heeft de heer Fokker nu niets
bereikt met de indiening van zijn
amendement? Wel is waar is het
hem niet gelukt de categorie van
personen, waarvoor hij in 't veld trad,
in de ongevallenwet te doen opne
men, maar hij heeft dan toch een
verklaring weten uit te lokken van
verschillende zijden, dat men ook
hier overtuigd is van de rechtvaar
digheid van den eisch eer.er verze
kering van de dienstboden tegen on
gevallen, zij het dan bij afzonderlijke
wet. En ook zelfs dit pover resul
taat bevat een goede belofte voor
de toekomst onzer dienstboden, als
ten minste onze wetgevende machten
de volvoering hunner prijzenswaar
dige voornemens niet ad calendas
Graecas verschuiven 1
Op circa 300 M. afstand van
het station Zwolle ontspoorde de
trein die te 9.48 Donderdagmorgen
uit Kampen aldaar moest aankomen.
De locomotief geraakte aan eone zijde
ruim 1 M. diep in het zand en be-
Uit bet Duitsch
VAN
H. YON ZOBELTITZ.
1
Ongeduldig liep ik het breede perron van
het Anhalter-Station op en neer, daar ik met
den exprestrein een vriend verwachtte, dien ik
sedert vijftien lange jaren niet had gezien.
Op een Donderdag, zooals thans, in de maand
December 18G7, was het geweest, dat ik Theo-
door von Horst naar den trein had gebracht.
Toenmaals had ik als arme Luitenant, die zelf
een beetje in schulden stak, Horst, die door
zijne schnldeischers erg in het nauw werd
gebracht, met inspanning een plaats in den
donkeren hoek eener coupé derde klasse be
zorgd; wij vreesden toch, dat de voornaamste
schuldeischer nog op het laatste oogenblik
met een bevel tot inhechtenisneming wegens
schulden in den hoofdingang verschijnen, en
den ontslagen Luitenant de laatste hoop, de
hoop op vrijheid ontnemen zou. ThaDS was
ik een welgesteld stafofficier, en Horst Ja
Horst? Wat was die eigenlijk?
Toen ter tijd was hij schier geheel zonder
middelen buitenslands gevlucht. Wij, intiem
ste vrienden van den lieven, lichtzinnigen
makker, hadden met moeite en de grootste
inspanning van ons geringe crediet een arm
zalig sommetje bijeengebracht, om hem ten
minste over de grenzen te expediëeren; in
den Haag hoopte hij een aanstelling in Ne-
derlandschen Dienst te verkrijgen. Uit den
Haag ontvingen wij dan ook een brief met
de laconische mededeeling, dat hij binnen kort
als Luitenant naar Java zou vertrekken. Uit
den Haag werd ons omstreeks een jaar later,
door tusschenkomst van een Berlijnseh ban
kiershuis, een check ten bedrage van de in
dertijd aan Horst geleende som bezorgd; en
toen ik op zekeren dag toevallig met den
voornaamsten schuldeischer van Horst in aan
raking kwam, merkte deze in zijn vuistje
lachende op, dat de Heer von Horst op eii
top een man van eer was, daar deze hem zijn
gansche schuld met inbegrip van de renten,
had afbetaald. Terwijl wij er ons dus har
telijk over konden verheugen, dat het den
ouden kameraad niet slecht ging, hoorden wij
toch niets naders betreffende hem, en hielden
wij het er ten slotte voor, dat hij vermoede
lijk was overleden.
Groot was derhalve mijne verbazing, toen
ik den jongst verloopen nacht werd opgebeld,
en mijn oppasser mij een depêche op mijn bed
bracht, welke kort en bondig luidde«Morgen
avond 11 uur 15 minuten Anhalter Station.
Al het verdere mondeling. Theodoor von Horst."
Het telegram was in Parijs afgegeven, terwijl
het adres mij nog als kapitein bij mijn vorig
regiment betitelde, zoodat de Rijkspost in deze
weder eens een proetj e van haar schranderheid
had gegeven.
Wie kon het mij ten kwade duiden, dat ik
een weinig ontstemd was, toen ik zóó, in af
wachting van den ouden krijgsmakker op het
perron heen en weêr liep. Eindelijk rolde de
trein het station binnen. De conducteurs rukten
de portieren open, de pakjesdragers wierpen
zich op de uitstappende, die met slaperige
gezichten in het schelle electrische licht staarden
en langzaam hunne bagage te voorschijn
brachten. De trein was zeer lang, heel aan het
einde was de doorgaande wagen van Parijs
aangehaakt. Ik vloog er naar toe. Daar ging
de laatste deur van een gereserveerde coupé
eerste klasse open, en een bediende met een
geelachtig spitsboevengezicht hielp een heer,
die er wat langzaam en onbeholpen uitzag,
in een zware reispels uitstappen. Zou, kon dat
Horst zijn? De vreemdeling hij kwam mij
inderdaad geheel vreemd voor keek schroom
vallig rond, vestigde ten slotte zijn blik op
mij, en onwillekeurig trad ik een schrede nader.
De reiziger nam beleefd den hoed af. «Heb
ik de eer Mijnheer von Wagern?" vroeg
hij met een ietwat uitheemsch accent. Op het
zelfde oogenblik had ik hem evenwel ook her
kend, hoezeer zijn uiterlijk ook veranderd mocht
zijn. «Horst, mijn waarde, oude kameraad!»
meer kon ik er niet uitbrengen.
Hij beantwoordde mijn onstuimigen groet
allerhartelijkst, zij het ook met een zeker,
bepaald Diet kwalijk gemeend flegma. «Ja,"
zeide hij, nadat wij elkander wederkeerig een
oogenblik verbaasd aangekeken hadden, «daar
zijn wij dus. Maar het station is geen zeer
geschikte localiteit voor begroeting; laten wij
naar het hotel rijden!»
Ik had mij eigenlijk voorgenomen, hem voor
te stellen, bij mij zijn intrek te nemen, maar
de gegalonneerde bediende, dien hij thans in
eene mij onbekende taal eenige bevelen gaf,
en geheel het voorkomen van den goeden
Horst zei ven, deden het mij eenigszins twij
felachtig voorkomen, of de bescheidene wo
ning van een ongehuwd officier hem wel bij
zonder zou aanstaan. Horst scheen een der
gelijk voorstel ook volstrekt niet verwacht te
hebben.
Wordt vervolgd.)