NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. Moed. FEUILLETON. Juffrouw Kregel. No. 64. Zaterdag 11 Augustus 1900. Negen-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 1.Franco per post door liet geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Dezer dagen hebben wij gelezen van een Japanschen soldaat, die bij den aanval van de troepen der verbondenen op Tientsin door het offer van zijn leven bet wélslagen van de onderneming ver zekerde. Om binnen het ommuurde gedeelte dei- stad, de oude, uitsluitend door Chineezen bewoonde, goed versterkte en krachtig verdedigde wijken te kunnen doordringen, was het noodig een zware poort te doen springen. Ren mijn van dynamiet was aangebracht, de lont was aangestoken, en met kokend ongeduld, steeds blootgesteld aan het vernielend vuur der Chineezen, wachtte men, natuurlijk op eenigen atstand van de poort, de ontploffing. Doch deze kwam niet Reeds waren vele mi nuten voorbijgegaan sinds die waarop, naar juiste berekening, de slag moest gehoord worden. Nog bleet hy uit, en steeds floten de kogels uit de goed ge richte geweren der Chineezen. Waar schijnlijk was de lont in de buis uitgegaan. Toen snelde een Japanner naar voren greep een bundel licht brandbare stoffen, draaide ze ineen tot een fakkel, stak die aan, en liep toen naar de plek waar de lontpijp de dynamietlading raakte. Eén donderende knal, uren ver hoorbaar: brokken muurwerk vliegen op te midden van stof en vlam, en ploffen daarna weer neder op de fragmenten van mensehen- lichamen, bedekken als met een vreeselyk mausoléum de uiteengerukte leden van het lyk des dapperen Japanners. Nog weinige oogenblikken, en de aanvallers stormen door de gemaakte bres de overwinning is aan hun zijde. Ik heb een onbegrensden afkeer van de bloederigheden van den oorlog, vooral van den modernen oorlog, die gevoerd wordt met al de hulpmiddelen van de „beschaving'' en juist daarom zoo ont zettend barbaarsch is. In de zeer oude tyden, toen men geen ander middel tot opheffing van geschillen kende dan een strijd, dikwyls man tegen man, waarbij de partyen met volkomen zekerheid wisten dat de overwonnene, zoo hy er het leven afbracht, geheel ter beschik king van den overwinnaar zou bly'ven, die hem naar welgevallen zou maken tot zijn slaaf of lot zyn slachtdier, toen raag de woede van den oorlog in even redigheid geweest zyn met den bescha vingstoestand, nu is hy bet geheel en al niet meer. Hij vloekt er tegen, hy is een luid uitgeschreeuwd protest, En nu, by die massale aanvallen waarbjj de mensch de met denkvermogen en gevoel be gaafde! optreedt als onderdeel van een zeer ingewikkelde vernielingsmachine en bet alleen hierop aankomt, dat de toegebrachte schade aan die machine grooter zy dan de geleden schade, nu worden zelfs die gevallen van persoon lijken moed, die nog wel voorkomen maar in het algemeen geweld en gedrang en gewoel vaak onopgemerkt bly'ven, anders getaxeerd dan voorheen 1 Ten onrechte, geloof ik. Zie onzen Japanner. Op één oogenblik wordt het hem duidelijk, dat de poort niet springen zal, dat dus nog vele menschenlevens verloren zullen gaan, als niet een der aanvallers den moed bezit, zyn leven niet te wagen, neen, te geven, zonder de geringste kans van behoud. Over dit laatste maakt hy zich geen illusie. De zekerheid is absoluut, niet minder dan zy het wezen zou van een koe op haar kaatsten tocht, indien hier bewustheid bestond. Bovendien ware er in dat geval nog maar een passieve toestand, aan welken het niet mogelijk zou wezen zich te onttrekken, en die berustend zou worden aanvaard. Bij den Japanner een met volle zekerheid maar ook met eigen wil verrichte vrye daad hy weet dat in de eerstvolgende minuut zyn lichaamsdeelen als vlokken door de lucht zullen stuiven, en het hem dan niet meer zal interessceren of honderd dan wel duizend van zijn strydgenooten geveld zullen zyn. Toch gaat hy. Ik vind dat een handeling die getuigt van grooten moed. Men heeft daar nog een andere uitdrukking voor, blijkbaar van latere samenstelling. Het heet doods verachting. Ik haat dat woord, omdat het eigenlijk niets zegt. Wanneer m(j in een rapport over de oorlogsgebeurtenissen in Atjeh verteld wordt dat onze dapperen van het Indisch leger streden met groote enz., dan weet ik niet waaraan ik daarby' denken moet, niet wat de uitwendige handeling aangaat, maar wat betreft de zedelijke motieven. Deze zyn van oneindig hoogere beteekenis dan menigeen denkt. Het kunnen wel erg onverschillige I mannen zyn, zooals men in de gelederen van ieder en ook van het Indische leger ontmoet, en naar wiens herhaaldelijk uitgesproken overtuiging het leven „geen pijp tabak" waard is. Deels uit baloorig- iieid, deels uit gebrek aan nadenken, ver richten zy soms daden die de bekroning met de liooge militaire onderscheiding, de "Willemsorde, waard zouden zyn. Den dood verachten beteekent dan Er niet om geven. Doch er is nog een andere opvatting, namelijk den dood niet vreezen, hem minachten, zich niet door beducht heid voor zyn greep laten terughouden van een daad, die grooten moed ver- eischt. Eerst indien ik zeker was, dat er nooit iets anders in het spel kwam dan laatstgenoemd gevoel, en er ook geen andere bedoeling lag in bet gebruik van het woord, zou ik het met minder wan trouwen in de courant zien staan. In het algemeen is moed een eigen schap van hoogere orde. Doch men be hoort goed te weten wat er onder ver staan, wat er by vereischt wordt. En dan dient gelet te worden op twee dingen vooreerst op het doel eener handeling of eencr reeks van handelingen, ten tweede op den aard van den drang, die ze doet verrichten. Bovendien is er nog een soort van moed, die minder in het oog valt, althans waarover niet zooveel wordt ge sproken, omdat hy is van passieven aard, en meer bestaat in dulden dan in doen. De werkzame moed plaatst zich tegen over een gevaar. Naarmate dit grooter is en meer zekerheid aanbiedt, is aan de zedelyke hoedanigheid meer waarde toe te kennen. Toch nog niet in elk geval en zonder voorbehoud. Een knaap valt te water op een plaats waar de kans van verdrinken zeer groot is Een voorbijganger voelt zich aange grepen door een plotselingen, onweer- staanbaren drang, gooit zyn jas uit, springt op de plaats waar de jongen worstelt om zich boven te houden en zinkt als een baksteen. Redders komen opdagen met ladders cn dreg en touwen, om bei den aan den dood te ontrukken, en de „redder", die niet zwemmen kan, had er hyna bet leven by ingeschoten. Een moedig man? Neen, een by uitstek onbedachtzaam man, misschien een zwakke die zich liet beheerschen, door zyn zenuwen. Hy bad bet recht niet, zich aan gevaar bloot te stellen, omdat hy niet de middelen bezat om het te boven te komen. Ook kan hy weten, dat hy den drenkeling nadeel toebracht door zyn kansen op redding te verminderen. Het is, naar bet my voorkomt, zeer moeielyk, daden van dezen aard met juistheid te beoordeelen. Laat my nog een voorbeeld noemen. Er is een feilen brand. De bewoners van het huis zyn naar buiten gekomen, maar met achter lating van alles. Een dezer lieden zou nog zoo gaarne eenige gelden of kost baarheden halen, welker verlies hem diep zou smarten, en hy snelt naar de bran dende massa, bereikt het vertrek waar hy wezen wil, helaas! de vlammen slaan overal uit, de rook verstikt hem byna. Een der brandweermannen, die hem heeft zien gaan en door zyn weg blijven ongerust wordt, wil hem achter na vliegen, hem ontrukken aan den vuur dood. De anderen houden hem tegen; hy mag niet, zy' zullen het zoo noodig met geweld beletten Welnu, die anderen hebben in dit geval volmaakt gelyk het levensgevaar isgeen kans meer, er is nagenoeg zekerheid van levensverlies. En als nu die moedige brandweerman nog is echtgenoot en va der, zoodat zyn dood zyn gezin aan ellende zou blootstellen, dan noem ik het meer dan roekeloos, dan zou ik het zelfs een misdaad heeten, toe te geven aan een impulsie, misschien door mede lijden gewekt, stellig niet door het ver stand bestuurd. In het gewone leven is men licht ge neigd een certificaat van „moed" uit te reiken aan wie „wat durft." Ook hierbij is eenige omzichtigheid niet ongepast. Onlangs ben ik in een vergadering ge weest, waar een wat heet gebakerd mensch zich in krasse bewoordingen uit liet over zekere instellingen en personen, zoolang tot de voorzitter hem eerst tot de orde riep, daarna hem het woord ontnam, en hy „onder protest verder van het woord afzag." Sommige lieden noem den hem „moedig". Ik vond hem bru taal. Het eerste zou hij hebben kunnen zyn, als er aan zyn spreken eenig ge vaar voor straf was verbonden. In ons land kan men heel veel zeggen zonder dat. Het bezigen van bezadigde woorden mag dus geenszins gelden voor gemis an moed. Hetzelfde valt op te merken by het uitdrukken zyner, gedachten met de pen. Het wordt een soort van mode dit te doen zoo scherp mogelyk, met de noodige verdachtmaking en op bet kantje van smaadschrift af, en wie dat met eenig talent kan doen, mag er op reke ken dat hy zal gelezen worden. Niemand verbeelde zich pchter, dat zulk optreden een bewys is van moed; in het vrye Nederland kan men ongeloofelijk veel schrijven in volmaakte veiligheid; men moet het, om zich deswegen een, ver volging op den hals te halen, al erg bont gemaakt hebben. Er is ik heb er reeds op gezinspeeld een moed dien wy allen aan den dag kunnen leggen, zonder een bijzondere gelegenheid af te wachten, en over welks beoordeeling eenstemmigheid bestaat, Hy neemt, als zedelijke eigenschap, een hooge plaats in. Voor niet allen echter zyn de omstandigheden, waarin hij zyn steun geeft, dezelfde maar die steun zelf is af doende. Vrouwen en mannen, door den dood berooid van wie hun onmisbaar was om het huisgezin in welstand op te kweeken, en die, volkomen beseffende hoe zwaar de wachtende taak is, die toch met vast beradenheid op zich neinenmannen en vrouwen die, geplaatst in een omgeving van plichtverzuim en gebrek aan ernst, niet hun karakter wegwerpen en zich liever smadelijke bejegeningen laten wel gevallen dan eenig beginsel van eerlijk heid prijsgeven; mensehen van allerlei slag, die pal staan voor hetgeen hun nuttig en noodig toeschijnt voor het maatschappelijk welzijn en met kracht daarvoor ijveren, moedig dragende de tegenwerking van velen, maar ook we tende dat geen stoomboot vooruit zou komen als het water geen weerstand boodal die honderden en duizenden, die uitzaaien met vlytige hand, het zaad waarvan zij een ruime oogst verwachten in een toekomst, die hun sterlelyk oog wellicht niet meer zien zalDie allen hebben wy te begroeten als de dragers van iets schoons, als de strijders voor een ideaal, maar tevens als de mannen en vrouwen van moed, door wie het heden- daagsch geslacht er voor bewaard wordt, weg te zinken in een poel van onbe duidendheid. W. F. Humoristische Novelle, door Aknold van Raalte Jzn. 11) Het laatst was Yan Keilen aan de beurt-, "nu,» dacht ze, "dat zal wel hee'lemaal niets zijn; voor 'n vriend staat er in den brief't is toch treurig en ongelukkig, dat een fatsoenlijk meisje als ik ben O Als ik alles na ga, dan ligt de heele schuld van al die narigheid aan dien Komers; daar door is eigenlijk de heele ruzie ontstaan.» Onder deze overdenkingen was zij aan het huis van Van Rellen genaderd en schelde aan, met niet veel hoop in 't hart. "Hm, Vrijster,» zei ze tot de haar opendoende dienstmeid, «is menheer ook te spreken?» en op een bevestigend antwoord van de zijde der gedienstige geest, vervolgde ze: »wilt u dan zoo goed zijn om te zeggen, dat de juffrouw er is van de advertentie!» O! komt u boven, juffrouw,» klonk de stem van Van Rellen, die haar op dht uur ver wachtende óók aan de trap was gekomen. Juffrouw Kregel gaf gevolg aan die uitnoo- digiug. «Ziet u eens, juffrouw,» begon Van Rellen, nadat beiden gezeten waren, en hij haar met een vluehtigen blik gemonsterd had, »zooals ik u schreef is 't niet voor m ij want ik ben gehuwd maar voor een vriend van me, die voor eenige weken op reis moest; vandaar dat ik z'n belangen in dezen nu behartig!» »0! zoo!» klonk het schuchter van juffrouw Kregel's mond. Het gesprek haperde. Na een kleine pauze hervatte Van Rellen «Is u al méér in betrekking geweest?» En voor den zevenden maal herhaalde juf frouw Kregel »Neen, ziet u, ik ben eigenlijk nog nooit in betrekking geweestik heb altijd met m'n broer samen gewoond, en het huishouden be stierd maar door bijzondere omstandigheden zie ik mij genoodzaakten» voegde ze er bij, als wilde ze daarmêe lokken, »ik zal nu meer letten op een goeie behandeling, dan op hoog salaris!» •Hm!» was het eenige bescheid van Van Rellen. «Wacht,» dacht ze, «daar zal je 't weer hebbeninformatiënEn dan krijg ik den bons «Hm!» herhaalde Van Rellen, «dan kan ik ook bezwaarlijk informatiën omtrent U inwin nen hoe is Uw naam eigenlijk, als ik vragen mag?» «Juffrouw Kregel; Johanna Kregel» ant woordde ze bijna vroolijk, want zóóver was ze nog nergens gekomen. »Hé! Juffrouw Kregel?? Is U soms familie van Gerrit Kregel, den pianostemmer?» »Dilt is m'n broêr, m'nheer! kent U 'm?» »Of ik hem ken? eeD oude-schoolkameraad van me Zoo zoomaar waarom zoekt U dan nu zoo op eens een betrekking? Is Uw broêr bijgeval overleden? »Neen m'nheer, ddt gelukkig niet; maar ziet U, we konden ons niet al te best met elkaar verdragen, en daarom »Maar U hebt toch lang met hem samen gewoond, meen ik?» «Jawel, maar in den laatsten tijd, ziet U hm «Enfin, dkt kan me ook eigenlijk minder schelen!.... Zoo, zoo! juffrouw Kregel!?!» herhaalde van Rellen in gedachten enfin, dan zijn informatiën overbodig, vind ik.» Hoorde ze goed? informatiën «overbodig?» Eindelijk, eindelijk dan »En hoe zijn Uw conditiën?» hernam van Rellen. «O! die laat ik geheel aan U over!» «Hoe zoudt U dan denken van voorloopig f200.'sjaars. »Ol heel best m'nheer als de behandeling maar goed is!» «Dat zal grootendeels van U-zelf afhangen als Uw humeur aangenaam is, dan zal de behandeling niets te wenschen overlaten I »0! Wat ddt betreft; al zeg ik 't zelf, m'n humeur is zoo zacht als zijik ben soms wel een beetje te goed.... En tegen wanneer zou ik »Ja, tegen den eersten der volgende maand; komt U dat gelegen?» «O! ja al moest 't direct zijn.» »Nu dan zullen we 't zooals afgesproken houden «Maar» viel ze hem eenigzins augstig in de rede «vindt Uw vriend dan alles goed, wat U »Ja, ja! hij laat alles aan mij over! Zoodra hij in de stad is, zal ik U een briefje schrijven dan wilt U wel zoo goed zijn om weer even hier te komen, ter kennismaking hè?» «Welzelfer m'nheer.» »Nu, dan valt er niets verder te bepraten, voorloopig, het overige moet U dan maar met hem zelfs behandelen» en opstaande gaf hij het sein dat het gesprek als geëindigd was te beschouwen, zoodat juffrouw Kregel eveneens opstond. (Wordt vervolyd.J

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1900 | | pagina 1