B IJ Y O E G S E L
van ZATERDAG 19 DECEMBER 1903.
behoorende bij de
NIEUWE AHERSFOOBTSCHE GOURANT.
De keriuisquaestie.
Donderdagavond vergaderde in de
bovenzaal van »de Keizerskroon" de
werklieden-vereeniging »Ondei linge
Hulp", onder voorzitterschap van dén
heer D. Gerritsen
Er waren, behalve een achttal be
stuursleden, 37 leden aanwezig. Dit
getal (in 't oog van den verslaggever
nog al aardig) werd door den heer
Gerritsen zeer garing geacht, en in
zijn openiugswoord betreurde hij het
dan ook, dat van de 300 leden er
niet meer waren opgekomen.
In zijn inleiding tot de bespreking
der houding welke «Onderlinge Hulp"
had aan te nemen ten opzichte der
kermisquaestie, wees spr. op het be
lang. dat O H. bij de afschalling
heeft, daar toch het fonds aan pa
tiënten moet uitkeeren die tengevolge
van drankmisbruik ziek zijn geworden.
Spr. had als voorzitter dezer ver-
eeniging, de bekende uitnoodiging
van den Kerker aad der Nederl. Herv
Gem. ontvangen en met een der be
stuursleden de vergadering in de
consistoriekamer bijgewoond. Als ge
volg van de besprekingen daar ge
houden, werd een adres aan den Raad
verzonden, dat ook door den vooi-
zitter, echter niet qualitate qua, werd
geteekend, omdat spr. persoonlijk
voorstander was van afschaffing der
kermis.
Vooral omdat O. H. eene werk-
lieden-vereenigirig is, van niet een of
ander bepaalde godsdienstige richting
of politieke kleur, en een nog al
respectabel ledencijfer heeft, meende
de voorzitter dat ook hier de quaestie
ter sprake moest komen, immers als er
een drang uitgaat van de «breede
zoom" voor afschaffing, dan moest
daaraan juist groote waarde worden
gehecht, omdat daar degenen spreken,
aan wien eigenlijk het genot ont
nomen wordt.
De heer Gerritsen deelde mede op
welke gronden hij vóór afschaffing was.
Hij drong er ten slotte op aan, dat
iedereen zonder oogendienai ij viij uit
zijn meening zou zeggen en om een
geheel onbeïnvloed beeld van de ge
dachten der vergadering te verkrijgen,
zou eene geheime stemming gehouden
worden.
De heer Groenestijn nam het eerst
het woord. Spr. verdedigde het on
schuldig vermaak op grond, dat de
kermis een feest is dat van ouder op
ouder is overgegaan, en waar iedereen
wat aan heeft. De een gaal met een
kwartje naar de kermis, de ander met
wat zijn beurs kan lijden. Er woidt
op de kermis gerekend, men spaart
er voor Dat de kermis een gelegen
heid tot drankmisbruik is wil spi wel
erkennen, maar niet in die mate als
wordt gezegd. De kantongerechten
hebben na de kermis niet meer werk
dan op andere lijden.
Ook zijn er heel wat menschen die
met de kermis verdienen, behalve de
kermisreizigers, de koekbakkers, koffie
huishouders enz.
Moet nu de nette werkman, die op
gepaste wijze kermis viert, deze ont
spanning ontnomen worden, omdat
enkelen zich liederlijk gedragen?
De heer Heeie sprak als zijn over
tuiging uit dat de kermisafschaffing
in ieders nadeel was. De werkman
moet de centen die hij dan in zijn
zak houdt, aan de huisbazen geven,
die de huur opslaan omdat deze üoor
straatbelasting en dergelijken steeds
meer moeten opbrengen.
De heer De Wilde vond de kermis
een insolide ding, maar zou haar niet
graag afgeschaft zien, want dan kwam
men nog verder van huis. Treurig is
't dat de kermis de eenige uitspan
ning voor den werkman hier in
Amersfoort is. De werkman die zes
van de zeven dagen op een houtje
zit te bijten, (ze noemen dat middag
maal) verlangt naar den Zondag. Is
't nu kei mis, dan gaat 't er mee als
met den Zondag, men beeft eens een
dag, waarop men niet dadelijk na
't eten weer honger heeft, want men
heeft eens wat opvrolijking. Het
drankmisbruik, wil men dat bestrij
den, dan moet men eerst de sociëteiten
sluiten, want daar gebeurt in 't ge
niep wat elders nog in 't openbaar
geschiedt.
De menschen die zich op de kermis
liederlijk aanstellen, doen dat andeis
ook. Moet dat nu een reden zijn om
een ander een fatsoenlijk vei maak te
ontnemen.
De lieer Groenestijn merkte nog
op, dat de moorden bij de laatste
kermissen van invloed kunnen zijn
geweest op de afschaffing, maar die
gebeuren buiten de kermis ook, en bij
de mooi den tijdens de kermis vindt men
nog den dader, wat niet kan gezegd
woiden \an den moord op Kalf,
Maria Kessels en zooveel anderen
De heer Geruisen beantwoordde de
verschillende spiekers met op le mer
ken dat hel karakter der kei mis ge
heel is gewijzigd niet alleen geduiende
de laatste eeuwen, maar zelfs de laatste
jaren. Dat de kantonrechter in die
dagen minder processen-vei baal krijgt
komt eenvoudig omdat men dan veel
door de vingers ziet.
Stilzwijgend kunnen wij aannemen
dat voor de kermis iets anders zal
worden in de plaats gegeven, van
meer opvoedende kracht. Deaibeidei
heelt ook recht op uitspanning.
De heer van Wessum, vice-voorzit-
ter der vereeniging, meent dat èn aan
de zijde van de voorstanders èn aan
de zijde van de tegenstanders over
dreven wordt. Hoe dit echter ook
zij, dit punt van bespreking, de voor
zitter heeft het straks ook uitdruk
kelijk geconstateerd, mag in de
«Vereeniging" nooit aanleiding geven
lot verwijdering tusschen de leden,
daarvoor staat «Onderlinge Hulp" te
hoog.
Treffend was zeker, wat de heer
van Wessum geduiende meer dan
tien jaar directeur der bank van
leening mededeelde, dat de keiu
misdagen de slechtste dagen zijn voo-
de bank van leening. Aan adressen
hecht de heer van Wessum geen
waarde. Wel zou voor hem waarde
hebben en zeer zeker ook vooi
den raad een uitspraak als van
onze vereeniging.
Ook de heer van Wessum gunt
den rustigen werkman gaarne zijn
kennis. De slechten onder u, zoo
zeide hij, zijn oorzaak dat op afschaf
fing-wordt aangedrongen. Strijdt gij
allen tegen drankmisbruik, en men
zal u de kermis niet ontnemen.
Voorts wordt meegedeeld, dat bij
23 kasteleins een onderzoek is inge
steld. Die kasteleins waren over het
algemeen van oordeel, dat 14 dagen
te voren of een week of due na de
kermis hunne inkomsten zooveel
minder waien, dat hun voordeel aan
de kermis werd opgeheven.
De heer Groene»tein merkte op dat
de mooie muziektent op den Hol
niet gebruikt wordt. De Amersl.
muziekvereeniging krijgt i 2ü0 sub
sidie en daarvoor geelt ze 5 concei-
ten. Voor zulk een concert f 40 te
betalen vindt hij duur.
Laat men dan voor dat geld andere
corpsen laten komen. Een en andei
doet spr. vreezen, dat van die andere
volksvermaken niet veel terecht komt.
De heer de Wilde zou ook wel eens
infanterie-muziek op den Hof willen
hooren. De heeren officieren hebben
zoo graag, dat voor hen de pet wordt
afgenomen, laten ze dan ook de burgei ij
eens een pleizier doen en «van Aaken'
eens op den Hof laten spelen.
Na nog eenige discussie stelt de heer
Gerritsen voor bij den Raad al of niet
te petitionneeren, welk voorstel blijk
baar door de vergadering niet wordi
begrepen. Het gevolg is dan ook, dat
met 30 tegen 7 stemmen wordt be
sloten niet te petitionneeren.
Vervolgens drong men aan op
stemming over te gaan over het al
of niet vóór de kermis zijn. De voor
zitter was daartoe echter niet te
bewegen.
De heeren Groenestijn en "de Wilde
verzochten toen of de verslaggevers
wilden vermelden, dat alle leden die
gesproken hadden vóór behoud der
kermis waren.
Ten slotte gaven de leden hel op.
langer moeite te doen om eon stem
ruing te krijgen
Na mededèelingen en besprekingen
van huishoudelijken aard werd de ver
gadering omstreeks half elf gesloten.
liet Arbeidscontract.
Gisterenavond hield de Anti-Revolutionaire
Propaganda-club «Groen van Prinsterer" eene
openbare vergadering waarin mr.G. J. Sybrandy
uit Almelo sprak over de wettelijke regeling
van het arbeidscontract.
De zaal was eivol.
Nadat de vergadering met gebed was ge
opend, verleende de voorzitter het woord aan
den heer Sybrandy, daar hij het niet noodig
oordeelde, den spreker, die hier toch geen
vreemdeling en onbekende is, met veel woorden
in te leiden.
Mr. Sybrandy ving zijn rede aan met erop
te wijzen, dat het onderwerp hetwelk hij zou
bespreken niet iets specifiek anti-re*~olutionairs
is, integendeel een quaestie waarvoor alle
partijen zich warm kunnen maken.
Wanneer iemand overeenkomt een ander
arbeid te leveren, dan ontstaat een contract.
En dat geschiedt zoo vaak, dat het arbeids-
contrat feitelijk het voornaamste contract is;
want de arbeidsovereenkomst is de veelvul-
digste van alle contracten die de menschen
sluiten.
Van de arbeid onder contract moeten wij
echter eenigen arbeid uitzonderen: de arbeid
door een kunstenaar uit liefde voor de kunst
in zijn atelier verricht; de werkzaamheden
van den geleerdo voor de wetenschap; ver
plegingsdiensten diensten die men in 't huis
gezin of uit vriendschap verricht.
Evengoed nu als het contract dat ontstaat
bij koop en verkoop civielrechtelijk is ge
regeld, moet het arbeidscontract wettelijk
worden geregeld.
Doch deze arbeid is slechts een klein deel
van den maatschappelijken arbeid. De maat
schappelijke arbeid strekt duizenden contrac
tanten ten grondslag, zoodat het arbeidscontract
zelfs vóór hei koopcontract staat in belangrijk
heid.
Ten opzichte van het contract doen zich
enkele eigenaardigheden voor. De eerste eigen
aardigheid ligt in de veelvuldigheid van het
contract, de tweede het eigenaardig karakter
van 't contract, waarbij arbeid wordt geleverd
tegen vergoeding. Bij koop wordt een voor
werp uit het vermorjen van den één in eigen
dom overgebracht op den ander, tegen betaling
van geld. Bij huur ontvangt men ook diensten
van de eigendom van den een voor geld van
den ander.
Bij het arbeidscontract is er een andere ver
houding.
Dan is er geen voorwerp dat over gaat in
't bezit van den ander, maar het wezen is
arbeid leveren en 't object is de arbeid. De
arbeider geelt dus niet iets wat hij heeftmaar
hij stelt zijn bestaanzijn wezenzijn zijn in
dienst.
De persoon is dan de inzet, de arbeid zoowel
doel als middel, welke arbeid is saamgevloch-
ten met het leven van zijn arbeiden en het
welk daardoor vol gevaren en risico is.
Vandaar dat het arbeidscontract nog zoo veel
belangrijker is, als de koop-of huurcontracten.
Daar de Rechtsorde zich moet aanpassen
aan het leven, moest het arbeidscontract het
voornaamste deel van ons concractrecht zijn.
Zoo zou men verwachten, doch dit is niet het
geval.
De omvang en het gewicht der zaak zijn niet
in overeenstemming met wat in de wet is vast
gelegd.
De schuld daarvan moet gezocht worden in de
ontwikkeling der industrie onder het liberalisme.
Wel werden koop en huur geregeld doch eerst
sedert de ontwikkeling der moderne industrie,
die de arbeiders samendrong in massa's werd
er op aangedrongen om de contracten ineer tot
ontwikkeling te brengen.
De arbeider werd meer dan ooit afhankelijk
van de productiewijze, zoodat de behoefte drin
gender werd. De liberale leer van vrijheid, vrije
concurrentie, die ten slotte de oorzaak der ellende
was, met haar uit individualisme voortspruitende
laisser-faire politiek, eischte in naam der vooruit
gang grenzelooze vrijheid voor den eigenaar,
liet den eigendom onaantastbaar en verklaarde
tegenover de wereld der stoffelijke dingen ieder
een souverein, absoluut heerscher.
De vrijheid alles te mogen doen wat een
ander niet hindert, was de eenige grens.
De zedelijke grondstellingen waaraan ook de
producenten gebonden zijn, bestonden niet, men
kon de rente zoo hoog mogelijk, het loon zoo
laag mogelijk en de levensmiddelen zoo duur
mogelijk stellen. Men zag voorbij dat de mensch
is een deel der gemeenschap, en dat men wat
aan de gemeenschap onttrekt, zichzelf onttrekt.
Het absolutisme, dat de solidariteit miskende
werd echter af en toe opgeschrikt door geweldige
stakingen of contractbreuk.
De gevolgen bleven niet uit.
In plaats van vrijheid en gelijkheid bracht
het liberalisme feitelijke knechtschap en
schreeuwende ongelijkheid.
De slaaf der oudheid verkocht zich éénmaal
de moderne slaaf iederen dag en deze slavernij
was slimmer, omdat ze gepaard ging met d«
leugenleuze van vrijheid.
Het arbeidscontract staat zonder bescherming,
zoogenaamd vrij.
Nog altijd zijn er aanhangers dier liberale
leer ofschoon hun aantal volgens spreker
gelukkig verminderd die met beslistheid
opkomen tegen elke binding van het arbeids
contract aan de wet, die oordeelen dat alle
contractsluiting vrij moet blijven, die meenen
dat de wettelijke regeling van het arbeids
contract eene belemmering zou zijn in de
uitoefening van de vrijheid voor de vrije
burger, die oordeelen alsof de wettelijke
regeling een nieuw beginsel in onze wetgeving
zou binnenvoeren. Men ging uit van het
volgende: contract is de overeenkomst tusschen
2 personen naar vrije keuze.
Niemand is gehouden overeen te komen wat
hem niet aanstaat. Het eigenbelang vormt
immers de beste waarborg tegen bedenkelijke
contracten.
De drang om den staat te doen ingrijpen
in de arbeidersverhoudingen, wordt steeds
grooter en gaat niet uitsluitend uit van een
ot ander bepaalde politieke partij. De voor
standers zijn vooruitstrevenden zoowel van
links als rechts.
Heden ten dage predomineert, ook bij de
huidige Regeering, dat aan het ai beidscontract
bindende bepalingen worden gesteld, opdat de
verhouding tusschen patroon en arbeider meer
binnen de grenzen der Staatszorg worde
gelrokken.
't Is bekend, dat wetteiijke regeling van het
arbeidscontract, bij de eerste troonrede is aan
gekondigd en nog dit jaar zal worden aan
geboden.
Reeds herhaaldelijk was vóór dien tijd bij
de St. Gen. op wettelijke regeling aangedrongen.
De Ned. Juristenvereeniging noemde die
regeling in 1894 reeds een «onafwijsbare eisch
des Tyds."
Op uitnoodiging van den M. v. Just. Schmidt
bood prof. Drucker in 1894 een schets aan,
toen minister Schmidt aftrad, hernieuwde
minister Cort van der Linden de opdracht en
in 1898 werd een bijgewerkt ontwerp aan
geboden.
Min. Cort v. d. Linden had 't ontwerp klaar
hetwelk 7 Mei 1901 door het nieuwe ministerie
werd ingetrokken, dit ontwerp was een copie
van 't ontwerp Drucker.
Spoedig zal echter een nieuw ontwerp wor
den ingediend.
De quaestie is dus actueel, óók omdat de
woelingen van 't voorjaar opnieuw wezen op
de noodzakelijkheid om wederzijdsche rechten
en verplichtingen van den werkman vast te
leggen. Dat is een partij-, doch vooral een
publiek belang.
De Nederlandsche wet geeft in deze veel
vuldig voorkomende zaak niet veel. Ons B. W.
bevat d. a. g. slechts 3 artikelen 1637—1639,
waarin wordt gesproken over huur en diensten.
Dit kan niet beschouwd worden als een rege
ling van het arb. contract, en bovendien zijn
de artikelen duister. Wat heeft men te ver
staan onder het begrip dHuui- en diensten,"
welke personen zijn aan die bepalingen onder
worpen
't Zit 'm hierin, dat deze artikelen de Recht
spraak niet den aard der Rechtspraak betreffen.
Vooral de arbeids-enquéte van 1890 bracht
de noodzakelijkheid van wettelijke regeling aan
't licht, toen overal bleek, dat nergens een
behoorlijke regeling (part.) was getroffen.
Andere meer gebruikelijke overeenkomsten
zijn in opze wet nauwkeuiig gevolgd, zoo b.v.
huur, verkoopzelfs dateert ons wetboek van
koophandel alreeds van 1838.
Dat komt omdat het product, dat reeds lang
vóór de sociale quaestie bestond, voor handel
etc. moest worden geregeld. Maar ook de
speciale rechtsverhoudingen als zeerecht. Daar
door was dus de vrije burger niet vrij, rege
ling van 't arbeidscontract is dus niet een nieuw
beginsel in onze wetgeving.
Het zeecontract is een voorbeeld van een
arbeidscontract voor zekere categorie, want het
zegt dat er een schriftelijk contract moet zijn,
hoe het tot stand moet komen, wie van over
heidswege daartoe meewerkt, en wat er in staat.
Dit alles is uit den aard der zaak aan contrac-
teerende partijen onttrokken.
Op dit beginsel moet worden voortgebouwd,
natuurlijk moet men niet tot dezelfde bepalingen
komen, dat zou ongerijmd zijn. De arbeid heeft
op het land een andere natuur dan ter zee.
Op zee, zoo redeneert men, mag ter wille
van de veiligheid van personen en goederen
het arbeiderscontract niet vrij zijn.
Daarom bepalingen!
Maar is hel dan te land anders. Toen de
industrie nog eenvoudig was liep alles vanzelf.
Maar sinds een toestand, die ook op dit terrein
allerlei verwarring geeft en nadeel voor partyen
en publiek, moet het contract te lande worden
gebonden aan zoodanige bepalingen als voort
vloeien uit de natuur van den arbeid te lande.
Door het arbeidscontract komen zoowel arbei
der als patroon op voet van gelijkheid en worden
dan gelijkwaardige, gelijkgerechtigde personen.
Wat is eigenlijk het arbeidscontract?
Het is eene overeenkomst, waarbij arbeids
kracht voor zekeren tijd tegen loon wordt be
schikbaar gesteld.
Zij kan zijn voor één dag. maar ook voor
een jaar. Onder haar bereik vallen redacteuren,
adviseuren, secretarissen, enz., klerken, boek
houders, kantoorbedienden, kunstenaars, too-
neelspelers, winkeljuffrouwen, enz.
Voor huis- en dienstboden zag spr. graag
een afzonderlijke regeling.
De openbare ambtenaren vallen er buiten
omdat zij eene publiekrechterlijke, geen privaat
rechterlijke verbintenis aangaan.
Bovendien, als eenmaal is voorgeschreven
wat voor particulieren geldt, dan zal de Over
heid voor haar ambtenaren wel volgen, tenge
volge van de drang der openbare meening.
Het rechtskarakter eener regeling van het
I
arbeidscontract moet zijn deels dwingend, deels
aanvullend.
Dwingend opdat ten opzichte van enkele
belangrijke bepalingen de partijen zich moeten
houden aan de verplichtingen hen door de wet
opgelegd.
Alleen aanvullend of afwijkend recht zou
een arbeidscontract weinig doeltreffend maken.
Immers als de patroon, die in den regel
toch de sterkste is, zich dan niet gebondeil
acht door het arbeidscontract, dan legt de
arbeider zich daar maar bij neer en zijn zijne
rechten en plichten niet behoorlijk gewaarborgd.
Toch mogen de bepalingen niet zoo dwingend
zijn, dat niets wordt overgelaten aan particu
liere regeling, dat zou zelfs verstompend
werken, maar ten aanzien van de hoofd
bepalingen heeft men dwingend recht noodig,
voor bijzaken aanvullend.
Een andere eigenaardigheid moet deze zijn,
dat niet te veel mag worden geregeld. Geen
détailregeling dus. Door te veel tc regelen
regelt men niets. Daarom niet treden in de
bijzondere eigenaardigheden van het bedrijf;
alleen slechts .tlgemeene regels stellen die
overal en altijd in practijk kunnen worden
gebracht.
Het ontwerp van prof. Drucker bevatte 78
artikelen, wel een bewijs dat deze kundige
rechtsgeleerde zoo min mogelijk, en zoo al
gemeen mogelijk regelt.
Drie punten moeten vooral in zoo'n wet tot
regeling van het arbeidscontract worden
gebracht.
a. aanvang en einde van het contract.
b. bepalingen omtrent uitkeering van het
loon.
c. boete of loonaftrek als bestraffing.
a. Ten opzichte van het einde van he tcontract
moet de opzeggingstermijn worden geregeld.
Spr. wil geen uniforme opzeggingstermijn, daar
de eigenaardige eischen van elk bedrijf zulks
niet gedoogen.
Zoo hangt in het landbouwbedrijf het huren
van personeel samen met zaaitijd, herfst of wat
dan ook.
De verbreking van het contract moet dan plaats
hebben op een t\jd in overeenstemming met de
belangen van het bedrijf.
Men kan dus zeggen, het contract, datschriftelijk
tusschen werkgever en werknemer wordt aan
gegaan moet eene regeling bevatten waar lij
bepaald is hoe het contract wordt opgeheven.
Dit geldt niet ten opzichte van arbeiders, die
op proef werken.
De proeftijd is geen diensttijd en valt als zoo
danig niet onder het contract.
Maar voor den arbeider in dienst van den
patroon moet worden omschreven op welke wijze
hij uit het bedrijf kan treden, doch ook op welke
wijze de patroon hem kan lichten.
Er moet rechtsgelijkheid zijn.
Nu zijn er twee wijzen waarop het contract
kan worden te niet gedaan en wel billijkerwijze
en redelijkerwijze.
Billijkerwijze wordt het contract opgeheven
door omstandigheden als volgt: een zoon, wiens
vader overlijdt waardoor hij moet optreden als
leider van een zaak om in 'l onderhoud van
'tgozin te voorzien: een patroon die zijn inrich
ting voor gevaar van faillissement of groote
schade moet sluiten.
Begrijpelijkerwijze, wanneer gehandeld wordt
in strijd met de dringendste belangen van een
van beide partijen zoo bijv. een fabrikant die
uit hygiënisch oogpunt onhoudbare toestanden
doet voortduren, een arbeider die het fabrieks
geheim schendt^ die gereedschap vernield, ont
vreemd, buitengewoon slecht gedrag, schrome
lijk plichtsverzaking, insubordinatie enz.
Billijk zal het iedereen aankomen dat een
patroon de bevoegdheid heeft een arbeider die
voortdurend lichamelijk ongeschikt blijkt te
ontslaan, hoe hard 'took is, maar daarom
moeten wij ook hebben eene in val id iteits- en
ouderdomsverzekering, die als dit ministerie
in 1905 blijft, in de volgende periode zeker
tot stand komt.
Redelijk zal men het moeten achten dat
iemand, die op een of andere sluwe manier
een contract weet te sluiten en later totaal
onbruikbaar blijkt kan worden ontslagen.
Wordt ontijdig ontslag genomen en daardoor
schade veroorzaakt dan moet die schade worden
vergoed. Heeft bijv. de patroon groote schade
door contractbreuk, dan moet hij strafrechtelijk
de aadgehrachte schade kunnen verhalen, om
gekeerd de weikman als hij onrechtvaardig
wordt behandeld.
Ook voor den werkman kan redelijkerwijze
het contract vernietigd worden als bijv. de
patroon den werkman heeft misleid, mishandeld,
zijn loon in houd, geen kost heeft, geen grond
stof verkrijgbaar stelt.
Al deze dingen moet de wet bij den naam
noemen anders worden naast deze redenen
tot verbreking andere gezocht en voert wille
keur scepter.
Contractbreuk is eene onrechtmatige daad en
de schade die uit die onrechtmatige daad voort
vloeit moet worden vergoed door hem die ze
aanricht.
Ten opzichte der schadevergoeding moet het
volgende worden opgemerkt:
De p..ti oon als «bezitter" kan door den werk
man bij deurwaarders-exploit zijn door den
rechter billijk geachte eisch tot schadevergoe
ding laten uitvoeren.
Maar omgekeerd kan de patroon wel eischen
maar wanneer de deurwaar in 't huis van een
arbeider komt, waarin een blind paard geen
geen schade kan inrichten, dan kan die patroon
zijn eischen niet ingewillicht zien hoeveel
kosten hij ook maakt. Vandaar dat men bijv.
in Zwitserland den pendog of staangeld heft.
D. w. z. van het weekloon wordt een klein
deel bijv. 10 ets. of 25 ets. ingehouden, tot
een zekere som is bereikt. Wordt iemand nu
tot schadevergoeding veroordeeld dan kan de
patroon van het staangeld zijn geëischt geld
afnemen.