B IJ Y O E G S E L van ZATERDAG 19 DECEMBER 1903. behoorende bij de NIEUWE AHERSFOOBTSCHE GOURANT. De keriuisquaestie. Donderdagavond vergaderde in de bovenzaal van »de Keizerskroon" de werklieden-vereeniging »Ondei linge Hulp", onder voorzitterschap van dén heer D. Gerritsen Er waren, behalve een achttal be stuursleden, 37 leden aanwezig. Dit getal (in 't oog van den verslaggever nog al aardig) werd door den heer Gerritsen zeer garing geacht, en in zijn openiugswoord betreurde hij het dan ook, dat van de 300 leden er niet meer waren opgekomen. In zijn inleiding tot de bespreking der houding welke «Onderlinge Hulp" had aan te nemen ten opzichte der kermisquaestie, wees spr. op het be lang. dat O H. bij de afschalling heeft, daar toch het fonds aan pa tiënten moet uitkeeren die tengevolge van drankmisbruik ziek zijn geworden. Spr. had als voorzitter dezer ver- eeniging, de bekende uitnoodiging van den Kerker aad der Nederl. Herv Gem. ontvangen en met een der be stuursleden de vergadering in de consistoriekamer bijgewoond. Als ge volg van de besprekingen daar ge houden, werd een adres aan den Raad verzonden, dat ook door den vooi- zitter, echter niet qualitate qua, werd geteekend, omdat spr. persoonlijk voorstander was van afschaffing der kermis. Vooral omdat O. H. eene werk- lieden-vereenigirig is, van niet een of ander bepaalde godsdienstige richting of politieke kleur, en een nog al respectabel ledencijfer heeft, meende de voorzitter dat ook hier de quaestie ter sprake moest komen, immers als er een drang uitgaat van de «breede zoom" voor afschaffing, dan moest daaraan juist groote waarde worden gehecht, omdat daar degenen spreken, aan wien eigenlijk het genot ont nomen wordt. De heer Gerritsen deelde mede op welke gronden hij vóór afschaffing was. Hij drong er ten slotte op aan, dat iedereen zonder oogendienai ij viij uit zijn meening zou zeggen en om een geheel onbeïnvloed beeld van de ge dachten der vergadering te verkrijgen, zou eene geheime stemming gehouden worden. De heer Groenestijn nam het eerst het woord. Spr. verdedigde het on schuldig vermaak op grond, dat de kermis een feest is dat van ouder op ouder is overgegaan, en waar iedereen wat aan heeft. De een gaal met een kwartje naar de kermis, de ander met wat zijn beurs kan lijden. Er woidt op de kermis gerekend, men spaart er voor Dat de kermis een gelegen heid tot drankmisbruik is wil spi wel erkennen, maar niet in die mate als wordt gezegd. De kantongerechten hebben na de kermis niet meer werk dan op andere lijden. Ook zijn er heel wat menschen die met de kermis verdienen, behalve de kermisreizigers, de koekbakkers, koffie huishouders enz. Moet nu de nette werkman, die op gepaste wijze kermis viert, deze ont spanning ontnomen worden, omdat enkelen zich liederlijk gedragen? De heer Heeie sprak als zijn over tuiging uit dat de kermisafschaffing in ieders nadeel was. De werkman moet de centen die hij dan in zijn zak houdt, aan de huisbazen geven, die de huur opslaan omdat deze üoor straatbelasting en dergelijken steeds meer moeten opbrengen. De heer De Wilde vond de kermis een insolide ding, maar zou haar niet graag afgeschaft zien, want dan kwam men nog verder van huis. Treurig is 't dat de kermis de eenige uitspan ning voor den werkman hier in Amersfoort is. De werkman die zes van de zeven dagen op een houtje zit te bijten, (ze noemen dat middag maal) verlangt naar den Zondag. Is 't nu kei mis, dan gaat 't er mee als met den Zondag, men beeft eens een dag, waarop men niet dadelijk na 't eten weer honger heeft, want men heeft eens wat opvrolijking. Het drankmisbruik, wil men dat bestrij den, dan moet men eerst de sociëteiten sluiten, want daar gebeurt in 't ge niep wat elders nog in 't openbaar geschiedt. De menschen die zich op de kermis liederlijk aanstellen, doen dat andeis ook. Moet dat nu een reden zijn om een ander een fatsoenlijk vei maak te ontnemen. De lieer Groenestijn merkte nog op, dat de moorden bij de laatste kermissen van invloed kunnen zijn geweest op de afschaffing, maar die gebeuren buiten de kermis ook, en bij de mooi den tijdens de kermis vindt men nog den dader, wat niet kan gezegd woiden \an den moord op Kalf, Maria Kessels en zooveel anderen De heer Geruisen beantwoordde de verschillende spiekers met op le mer ken dat hel karakter der kei mis ge heel is gewijzigd niet alleen geduiende de laatste eeuwen, maar zelfs de laatste jaren. Dat de kantonrechter in die dagen minder processen-vei baal krijgt komt eenvoudig omdat men dan veel door de vingers ziet. Stilzwijgend kunnen wij aannemen dat voor de kermis iets anders zal worden in de plaats gegeven, van meer opvoedende kracht. Deaibeidei heelt ook recht op uitspanning. De heer van Wessum, vice-voorzit- ter der vereeniging, meent dat èn aan de zijde van de voorstanders èn aan de zijde van de tegenstanders over dreven wordt. Hoe dit echter ook zij, dit punt van bespreking, de voor zitter heeft het straks ook uitdruk kelijk geconstateerd, mag in de «Vereeniging" nooit aanleiding geven lot verwijdering tusschen de leden, daarvoor staat «Onderlinge Hulp" te hoog. Treffend was zeker, wat de heer van Wessum geduiende meer dan tien jaar directeur der bank van leening mededeelde, dat de keiu misdagen de slechtste dagen zijn voo- de bank van leening. Aan adressen hecht de heer van Wessum geen waarde. Wel zou voor hem waarde hebben en zeer zeker ook vooi den raad een uitspraak als van onze vereeniging. Ook de heer van Wessum gunt den rustigen werkman gaarne zijn kennis. De slechten onder u, zoo zeide hij, zijn oorzaak dat op afschaf fing-wordt aangedrongen. Strijdt gij allen tegen drankmisbruik, en men zal u de kermis niet ontnemen. Voorts wordt meegedeeld, dat bij 23 kasteleins een onderzoek is inge steld. Die kasteleins waren over het algemeen van oordeel, dat 14 dagen te voren of een week of due na de kermis hunne inkomsten zooveel minder waien, dat hun voordeel aan de kermis werd opgeheven. De heer Groene»tein merkte op dat de mooie muziektent op den Hol niet gebruikt wordt. De Amersl. muziekvereeniging krijgt i 2ü0 sub sidie en daarvoor geelt ze 5 concei- ten. Voor zulk een concert f 40 te betalen vindt hij duur. Laat men dan voor dat geld andere corpsen laten komen. Een en andei doet spr. vreezen, dat van die andere volksvermaken niet veel terecht komt. De heer de Wilde zou ook wel eens infanterie-muziek op den Hof willen hooren. De heeren officieren hebben zoo graag, dat voor hen de pet wordt afgenomen, laten ze dan ook de burgei ij eens een pleizier doen en «van Aaken' eens op den Hof laten spelen. Na nog eenige discussie stelt de heer Gerritsen voor bij den Raad al of niet te petitionneeren, welk voorstel blijk baar door de vergadering niet wordi begrepen. Het gevolg is dan ook, dat met 30 tegen 7 stemmen wordt be sloten niet te petitionneeren. Vervolgens drong men aan op stemming over te gaan over het al of niet vóór de kermis zijn. De voor zitter was daartoe echter niet te bewegen. De heeren Groenestijn en "de Wilde verzochten toen of de verslaggevers wilden vermelden, dat alle leden die gesproken hadden vóór behoud der kermis waren. Ten slotte gaven de leden hel op. langer moeite te doen om eon stem ruing te krijgen Na mededèelingen en besprekingen van huishoudelijken aard werd de ver gadering omstreeks half elf gesloten. liet Arbeidscontract. Gisterenavond hield de Anti-Revolutionaire Propaganda-club «Groen van Prinsterer" eene openbare vergadering waarin mr.G. J. Sybrandy uit Almelo sprak over de wettelijke regeling van het arbeidscontract. De zaal was eivol. Nadat de vergadering met gebed was ge opend, verleende de voorzitter het woord aan den heer Sybrandy, daar hij het niet noodig oordeelde, den spreker, die hier toch geen vreemdeling en onbekende is, met veel woorden in te leiden. Mr. Sybrandy ving zijn rede aan met erop te wijzen, dat het onderwerp hetwelk hij zou bespreken niet iets specifiek anti-re*~olutionairs is, integendeel een quaestie waarvoor alle partijen zich warm kunnen maken. Wanneer iemand overeenkomt een ander arbeid te leveren, dan ontstaat een contract. En dat geschiedt zoo vaak, dat het arbeids- contrat feitelijk het voornaamste contract is; want de arbeidsovereenkomst is de veelvul- digste van alle contracten die de menschen sluiten. Van de arbeid onder contract moeten wij echter eenigen arbeid uitzonderen: de arbeid door een kunstenaar uit liefde voor de kunst in zijn atelier verricht; de werkzaamheden van den geleerdo voor de wetenschap; ver plegingsdiensten diensten die men in 't huis gezin of uit vriendschap verricht. Evengoed nu als het contract dat ontstaat bij koop en verkoop civielrechtelijk is ge regeld, moet het arbeidscontract wettelijk worden geregeld. Doch deze arbeid is slechts een klein deel van den maatschappelijken arbeid. De maat schappelijke arbeid strekt duizenden contrac tanten ten grondslag, zoodat het arbeidscontract zelfs vóór hei koopcontract staat in belangrijk heid. Ten opzichte van het contract doen zich enkele eigenaardigheden voor. De eerste eigen aardigheid ligt in de veelvuldigheid van het contract, de tweede het eigenaardig karakter van 't contract, waarbij arbeid wordt geleverd tegen vergoeding. Bij koop wordt een voor werp uit het vermorjen van den één in eigen dom overgebracht op den ander, tegen betaling van geld. Bij huur ontvangt men ook diensten van de eigendom van den een voor geld van den ander. Bij het arbeidscontract is er een andere ver houding. Dan is er geen voorwerp dat over gaat in 't bezit van den ander, maar het wezen is arbeid leveren en 't object is de arbeid. De arbeider geelt dus niet iets wat hij heeftmaar hij stelt zijn bestaanzijn wezenzijn zijn in dienst. De persoon is dan de inzet, de arbeid zoowel doel als middel, welke arbeid is saamgevloch- ten met het leven van zijn arbeiden en het welk daardoor vol gevaren en risico is. Vandaar dat het arbeidscontract nog zoo veel belangrijker is, als de koop-of huurcontracten. Daar de Rechtsorde zich moet aanpassen aan het leven, moest het arbeidscontract het voornaamste deel van ons concractrecht zijn. Zoo zou men verwachten, doch dit is niet het geval. De omvang en het gewicht der zaak zijn niet in overeenstemming met wat in de wet is vast gelegd. De schuld daarvan moet gezocht worden in de ontwikkeling der industrie onder het liberalisme. Wel werden koop en huur geregeld doch eerst sedert de ontwikkeling der moderne industrie, die de arbeiders samendrong in massa's werd er op aangedrongen om de contracten ineer tot ontwikkeling te brengen. De arbeider werd meer dan ooit afhankelijk van de productiewijze, zoodat de behoefte drin gender werd. De liberale leer van vrijheid, vrije concurrentie, die ten slotte de oorzaak der ellende was, met haar uit individualisme voortspruitende laisser-faire politiek, eischte in naam der vooruit gang grenzelooze vrijheid voor den eigenaar, liet den eigendom onaantastbaar en verklaarde tegenover de wereld der stoffelijke dingen ieder een souverein, absoluut heerscher. De vrijheid alles te mogen doen wat een ander niet hindert, was de eenige grens. De zedelijke grondstellingen waaraan ook de producenten gebonden zijn, bestonden niet, men kon de rente zoo hoog mogelijk, het loon zoo laag mogelijk en de levensmiddelen zoo duur mogelijk stellen. Men zag voorbij dat de mensch is een deel der gemeenschap, en dat men wat aan de gemeenschap onttrekt, zichzelf onttrekt. Het absolutisme, dat de solidariteit miskende werd echter af en toe opgeschrikt door geweldige stakingen of contractbreuk. De gevolgen bleven niet uit. In plaats van vrijheid en gelijkheid bracht het liberalisme feitelijke knechtschap en schreeuwende ongelijkheid. De slaaf der oudheid verkocht zich éénmaal de moderne slaaf iederen dag en deze slavernij was slimmer, omdat ze gepaard ging met d« leugenleuze van vrijheid. Het arbeidscontract staat zonder bescherming, zoogenaamd vrij. Nog altijd zijn er aanhangers dier liberale leer ofschoon hun aantal volgens spreker gelukkig verminderd die met beslistheid opkomen tegen elke binding van het arbeids contract aan de wet, die oordeelen dat alle contractsluiting vrij moet blijven, die meenen dat de wettelijke regeling van het arbeids contract eene belemmering zou zijn in de uitoefening van de vrijheid voor de vrije burger, die oordeelen alsof de wettelijke regeling een nieuw beginsel in onze wetgeving zou binnenvoeren. Men ging uit van het volgende: contract is de overeenkomst tusschen 2 personen naar vrije keuze. Niemand is gehouden overeen te komen wat hem niet aanstaat. Het eigenbelang vormt immers de beste waarborg tegen bedenkelijke contracten. De drang om den staat te doen ingrijpen in de arbeidersverhoudingen, wordt steeds grooter en gaat niet uitsluitend uit van een ot ander bepaalde politieke partij. De voor standers zijn vooruitstrevenden zoowel van links als rechts. Heden ten dage predomineert, ook bij de huidige Regeering, dat aan het ai beidscontract bindende bepalingen worden gesteld, opdat de verhouding tusschen patroon en arbeider meer binnen de grenzen der Staatszorg worde gelrokken. 't Is bekend, dat wetteiijke regeling van het arbeidscontract, bij de eerste troonrede is aan gekondigd en nog dit jaar zal worden aan geboden. Reeds herhaaldelijk was vóór dien tijd bij de St. Gen. op wettelijke regeling aangedrongen. De Ned. Juristenvereeniging noemde die regeling in 1894 reeds een «onafwijsbare eisch des Tyds." Op uitnoodiging van den M. v. Just. Schmidt bood prof. Drucker in 1894 een schets aan, toen minister Schmidt aftrad, hernieuwde minister Cort van der Linden de opdracht en in 1898 werd een bijgewerkt ontwerp aan geboden. Min. Cort v. d. Linden had 't ontwerp klaar hetwelk 7 Mei 1901 door het nieuwe ministerie werd ingetrokken, dit ontwerp was een copie van 't ontwerp Drucker. Spoedig zal echter een nieuw ontwerp wor den ingediend. De quaestie is dus actueel, óók omdat de woelingen van 't voorjaar opnieuw wezen op de noodzakelijkheid om wederzijdsche rechten en verplichtingen van den werkman vast te leggen. Dat is een partij-, doch vooral een publiek belang. De Nederlandsche wet geeft in deze veel vuldig voorkomende zaak niet veel. Ons B. W. bevat d. a. g. slechts 3 artikelen 1637—1639, waarin wordt gesproken over huur en diensten. Dit kan niet beschouwd worden als een rege ling van het arb. contract, en bovendien zijn de artikelen duister. Wat heeft men te ver staan onder het begrip dHuui- en diensten," welke personen zijn aan die bepalingen onder worpen 't Zit 'm hierin, dat deze artikelen de Recht spraak niet den aard der Rechtspraak betreffen. Vooral de arbeids-enquéte van 1890 bracht de noodzakelijkheid van wettelijke regeling aan 't licht, toen overal bleek, dat nergens een behoorlijke regeling (part.) was getroffen. Andere meer gebruikelijke overeenkomsten zijn in opze wet nauwkeuiig gevolgd, zoo b.v. huur, verkoopzelfs dateert ons wetboek van koophandel alreeds van 1838. Dat komt omdat het product, dat reeds lang vóór de sociale quaestie bestond, voor handel etc. moest worden geregeld. Maar ook de speciale rechtsverhoudingen als zeerecht. Daar door was dus de vrije burger niet vrij, rege ling van 't arbeidscontract is dus niet een nieuw beginsel in onze wetgeving. Het zeecontract is een voorbeeld van een arbeidscontract voor zekere categorie, want het zegt dat er een schriftelijk contract moet zijn, hoe het tot stand moet komen, wie van over heidswege daartoe meewerkt, en wat er in staat. Dit alles is uit den aard der zaak aan contrac- teerende partijen onttrokken. Op dit beginsel moet worden voortgebouwd, natuurlijk moet men niet tot dezelfde bepalingen komen, dat zou ongerijmd zijn. De arbeid heeft op het land een andere natuur dan ter zee. Op zee, zoo redeneert men, mag ter wille van de veiligheid van personen en goederen het arbeiderscontract niet vrij zijn. Daarom bepalingen! Maar is hel dan te land anders. Toen de industrie nog eenvoudig was liep alles vanzelf. Maar sinds een toestand, die ook op dit terrein allerlei verwarring geeft en nadeel voor partyen en publiek, moet het contract te lande worden gebonden aan zoodanige bepalingen als voort vloeien uit de natuur van den arbeid te lande. Door het arbeidscontract komen zoowel arbei der als patroon op voet van gelijkheid en worden dan gelijkwaardige, gelijkgerechtigde personen. Wat is eigenlijk het arbeidscontract? Het is eene overeenkomst, waarbij arbeids kracht voor zekeren tijd tegen loon wordt be schikbaar gesteld. Zij kan zijn voor één dag. maar ook voor een jaar. Onder haar bereik vallen redacteuren, adviseuren, secretarissen, enz., klerken, boek houders, kantoorbedienden, kunstenaars, too- neelspelers, winkeljuffrouwen, enz. Voor huis- en dienstboden zag spr. graag een afzonderlijke regeling. De openbare ambtenaren vallen er buiten omdat zij eene publiekrechterlijke, geen privaat rechterlijke verbintenis aangaan. Bovendien, als eenmaal is voorgeschreven wat voor particulieren geldt, dan zal de Over heid voor haar ambtenaren wel volgen, tenge volge van de drang der openbare meening. Het rechtskarakter eener regeling van het I arbeidscontract moet zijn deels dwingend, deels aanvullend. Dwingend opdat ten opzichte van enkele belangrijke bepalingen de partijen zich moeten houden aan de verplichtingen hen door de wet opgelegd. Alleen aanvullend of afwijkend recht zou een arbeidscontract weinig doeltreffend maken. Immers als de patroon, die in den regel toch de sterkste is, zich dan niet gebondeil acht door het arbeidscontract, dan legt de arbeider zich daar maar bij neer en zijn zijne rechten en plichten niet behoorlijk gewaarborgd. Toch mogen de bepalingen niet zoo dwingend zijn, dat niets wordt overgelaten aan particu liere regeling, dat zou zelfs verstompend werken, maar ten aanzien van de hoofd bepalingen heeft men dwingend recht noodig, voor bijzaken aanvullend. Een andere eigenaardigheid moet deze zijn, dat niet te veel mag worden geregeld. Geen détailregeling dus. Door te veel tc regelen regelt men niets. Daarom niet treden in de bijzondere eigenaardigheden van het bedrijf; alleen slechts .tlgemeene regels stellen die overal en altijd in practijk kunnen worden gebracht. Het ontwerp van prof. Drucker bevatte 78 artikelen, wel een bewijs dat deze kundige rechtsgeleerde zoo min mogelijk, en zoo al gemeen mogelijk regelt. Drie punten moeten vooral in zoo'n wet tot regeling van het arbeidscontract worden gebracht. a. aanvang en einde van het contract. b. bepalingen omtrent uitkeering van het loon. c. boete of loonaftrek als bestraffing. a. Ten opzichte van het einde van he tcontract moet de opzeggingstermijn worden geregeld. Spr. wil geen uniforme opzeggingstermijn, daar de eigenaardige eischen van elk bedrijf zulks niet gedoogen. Zoo hangt in het landbouwbedrijf het huren van personeel samen met zaaitijd, herfst of wat dan ook. De verbreking van het contract moet dan plaats hebben op een t\jd in overeenstemming met de belangen van het bedrijf. Men kan dus zeggen, het contract, datschriftelijk tusschen werkgever en werknemer wordt aan gegaan moet eene regeling bevatten waar lij bepaald is hoe het contract wordt opgeheven. Dit geldt niet ten opzichte van arbeiders, die op proef werken. De proeftijd is geen diensttijd en valt als zoo danig niet onder het contract. Maar voor den arbeider in dienst van den patroon moet worden omschreven op welke wijze hij uit het bedrijf kan treden, doch ook op welke wijze de patroon hem kan lichten. Er moet rechtsgelijkheid zijn. Nu zijn er twee wijzen waarop het contract kan worden te niet gedaan en wel billijkerwijze en redelijkerwijze. Billijkerwijze wordt het contract opgeheven door omstandigheden als volgt: een zoon, wiens vader overlijdt waardoor hij moet optreden als leider van een zaak om in 'l onderhoud van 'tgozin te voorzien: een patroon die zijn inrich ting voor gevaar van faillissement of groote schade moet sluiten. Begrijpelijkerwijze, wanneer gehandeld wordt in strijd met de dringendste belangen van een van beide partijen zoo bijv. een fabrikant die uit hygiënisch oogpunt onhoudbare toestanden doet voortduren, een arbeider die het fabrieks geheim schendt^ die gereedschap vernield, ont vreemd, buitengewoon slecht gedrag, schrome lijk plichtsverzaking, insubordinatie enz. Billijk zal het iedereen aankomen dat een patroon de bevoegdheid heeft een arbeider die voortdurend lichamelijk ongeschikt blijkt te ontslaan, hoe hard 'took is, maar daarom moeten wij ook hebben eene in val id iteits- en ouderdomsverzekering, die als dit ministerie in 1905 blijft, in de volgende periode zeker tot stand komt. Redelijk zal men het moeten achten dat iemand, die op een of andere sluwe manier een contract weet te sluiten en later totaal onbruikbaar blijkt kan worden ontslagen. Wordt ontijdig ontslag genomen en daardoor schade veroorzaakt dan moet die schade worden vergoed. Heeft bijv. de patroon groote schade door contractbreuk, dan moet hij strafrechtelijk de aadgehrachte schade kunnen verhalen, om gekeerd de weikman als hij onrechtvaardig wordt behandeld. Ook voor den werkman kan redelijkerwijze het contract vernietigd worden als bijv. de patroon den werkman heeft misleid, mishandeld, zijn loon in houd, geen kost heeft, geen grond stof verkrijgbaar stelt. Al deze dingen moet de wet bij den naam noemen anders worden naast deze redenen tot verbreking andere gezocht en voert wille keur scepter. Contractbreuk is eene onrechtmatige daad en de schade die uit die onrechtmatige daad voort vloeit moet worden vergoed door hem die ze aanricht. Ten opzichte der schadevergoeding moet het volgende worden opgemerkt: De p..ti oon als «bezitter" kan door den werk man bij deurwaarders-exploit zijn door den rechter billijk geachte eisch tot schadevergoe ding laten uitvoeren. Maar omgekeerd kan de patroon wel eischen maar wanneer de deurwaar in 't huis van een arbeider komt, waarin een blind paard geen geen schade kan inrichten, dan kan die patroon zijn eischen niet ingewillicht zien hoeveel kosten hij ook maakt. Vandaar dat men bijv. in Zwitserland den pendog of staangeld heft. D. w. z. van het weekloon wordt een klein deel bijv. 10 ets. of 25 ets. ingehouden, tot een zekere som is bereikt. Wordt iemand nu tot schadevergoeding veroordeeld dan kan de patroon van het staangeld zijn geëischt geld afnemen.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1903 | | pagina 5