NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. IN TWEE DAGEN FEUILLETON. DE SCHIHINIELRIJDER. l\o. 58 Zaterdag 22 Juli 1905 Vier-en-dertigsteii jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. BEROEPSKEUZE. BUITENLAND. Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden met Zondagsblad f 0.75; Franco per post door het geheele Rijk f 1. Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent. Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'/a Cent. Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte Er zijn betrekkelijk woinig menschen op de wereld die niet eenmaal voor de vraag zijn gekomen«Welk be roep moet er gekozen worden 7" En dat menigeen daar lang bij stil staat is niet te verwonderen, want meestal hangt iemands levensgeluk ervan af Nemen wij b.v. een persoon, die in zijne jeugd door zijne ouders een beroep opgedrongen werd, een be roep waarvoor hij niet de minste roeping gevoelde, ja zelfs, waarvan hij een afkeer had. Hoewel de on verstandige ouders duidelijk zagen dat hun zoon geen lust in dat vak had, toch hielden zij voet bij stuk en hij moest gehoorzamen. En de gevolgen? Het geleerde vak kwelde hem iedereu dag des levens, hij werd lusteloos en begreep dat er iets aan zijn levensgeluk knaagde. En dit is vanzelf te beprijpen. Het verschil is groot tusschen hen, die hun dagelijk- sche arbeid met weerzin doen of zij die er n>et volle ijver en ambitie aan werken, met vreugde zien op de resul taten des daags verkregen om den anderen morgen weer met denzelfden ijver te beginnen. Geen gelukkiger mensch in de maatschappij dan hij, die een roeping heeft waarin het zijn lust en zijn leven is te verkeeren. Hij is er van overtuigd, dat hij leeft en hij weet dat hij nuttig leeft, 't Is hier de zaak niet of hij een hooge of lage betrekking vervuld, ieder in zijn stand is gelukkig te rekenen indien hij een beroep heeft mogen en kunnen kiezen, waartoe hij waar achtig roeping gevoelde. Zoo gelukkig als dezen zijn, zoo diep te beklagen zijn diegenen, die door den dwang der ouders zeer zeker welmeenend, doch bepaald kortzichtig onverstandige ouders, een beroep moesten kiezen geheel tegen hun zin. Voor den een is het leven een lust, voor den ander een last. Wij zien dus dat er van de be roepskeuze inderdaad veel van afhangt, dat de beroepskeuze een levens- queastie is en dat het dus een onver geeflijke fout is hierzoo maar losjes over heen te stappen. Bij de keuze van een beroep dient rekening gehouden te worden bij vier belangrijke zaken n.l. aanleg, neiging, wil der ouders en uiterlijke omstandigheden (geld en goed en woonplaats.) Wanneer aan al deze gewichtige zaken voldaan kan worden, heeft men de beroepskeuze natuurlijk de minste moeielijkheden, doch wanneer dit niet zoo is, dan komt de moeielijk- heid. Wij beginnen met aanleg. Wie een beroep kiest, waarvoor hij geen aan leg bezit, blijft zijn geheele leven een achterblijver. Al spant hij zich nog zoo in, hij komt er niet. Heeft men daarentegen aanleg, dan marcheerd alles als van zelf. Wie een beroep kiest, waartoe hij geen neiging gevoelt, handelt heel dwaas, 's Menschen lust is 's menschen leven. Doch hij zal zich zeker zonder neiging in dat beroep niet gelukkig gevoelen. Of zal hij bepaald geen ergenis hebben, displezier heeft hij toch. De wil der ouders legt ook veel gewicht in de schaal, 't Zijn echter verstandige ouders die hunne kinderen leiden bij de beroepskeuze, raad geven, die van alle zijde de keuze beschouwen, maar laten zij hun wil in dezen niet doordrijven. Zij hebben voornamelijk rekening te houden met lichamelijke gesteld heid en zeker met den geestestoe stand en het karakter hunner kinderen. Het is en blijft een der gewichtigste oogenblikken in het leven der ouders, wanneer er consent gegeven wordt voor een gedane beroepskeuze. Ook uiterlijke omstandigheden zijn van grooten invloed op het kiezen van een beroep. Een zoon van een daglooner kan geen docter of predikant worden omdat de studie te veel geld kost. En zoo zijn er vele ambten en be trekkingen die gemakkelijk geleerd kunnen worden in steden, met vela inrichtingen op het gebied van onder wijs, doch waar een platteland be woner geheel van verstoken blijft, hij woont te geïsoleerd en als het ware van de beschaafde wereld ver wijderd. Eenige voorbeelden. Een jongen toont veel aanleg te hebben voor wiskunde en neigen tot den militairen stand, en wil dus gaarne officier worden. Zijne ouders, die bemiddeld zijn, zien er geen bezwaar in, geven den jongen zijnen zin en de maat schappij staat, wannéér er geen an dere oorzaken bij komen, verrijkt te worden met een uitstekend militair. Een ander heeft neiging tot litteraire studiën en wenscht predikant te wor den. De ouders hebben geen bezwaar, zij hebben een klein sommetje over- gegaard, wonen in een academiestad en hun zoon kan zijn roeping volgen. Woonden zij buiten, er zou niets van kunnen komen. Bij beroepskeuze moet er harmonie zijn tusschen de vier genoemde zaken, dat is duidelijk, is er die niet, dan moet zij gezocht worden. Is er die harmonie niet, dan kan men er staat op maken, dat het gekozen beroep niet dat levensgenot, die levensvreugd zal schenken, welke voor ieder mensch zoo gewenscht zijn. Nogmaals beroepskeuze is dikwijls zeer moeilijk, doch hoe groot die moeilijkheid ook is, toch mag er geen keuze gedaan worden niet alleen tegen den zin van het kind maar er moet harmonie gezocht worden tusschen aanleg, neiging, wil der ouders en uiterlijke omstandigheden Heeft het kind geen aanleg voor dit, dan zeker voor dat, voelt het geen neiging voor het eene, dan toch wel voor het andere. Zoekt en blijft zoeken totdat gij de gewenschte harmonie gevonden hebt. Van haar hangt veler levensgeluk af. Een hel op aarde. Een ontzettend verhaal van een Rus sisch officier te velde komt voor in een Petersburgsch blad. Het schelst één der vele verschrikkingen van den rampzalige krijg. Hij vertelt als volgt Het gebeulde 's avonds na een, als gewoonlijk vruchteloos gevecht. Wij waren in het kamp. Rondom treurige gezichten, bedrukte harten, doodelijk gewonde, uitgeputte men schen. Alle mondvoorraad was opge teerd, veldhospitalen waren er niet en ook geen hout voor een kampvuur Een koude van '25 graden deed de huid springen en afschilferen, het bloed scheen in de aderen tot ijsklompen te worden. Stel u voor tienduizend man, uit wier midden het doffe getrap pel van voeten op den hardbevroren bodem opklinkt. Behalve dat getrap pel niets, geen gefluister. Nakomers vertelden, dat zij op het open veld, rechts en links, voor zich en achter zich, hulpgeschrei hadden gehoord, jammeren en weei klagen, steunen en zuchten van al de gewon den, die in de duisternis waren achter gebleven. Wij moesten de verwonden gaan opzoeken, riep ik uit. Wij kunnen niet gedoogen, dat zij zonder hulp sterven. Wie gaat er met mij mede 7 Geen antwoord. Ik wendde mij tot den overste, maar die draaide mij den mg toe Ik sprak erover met den genoraal, maar die ging, zonder een woord te zeggen heen. Een arts van hoogen rang antwoord de mij Wat moeten we met de menschen beginnen 7 Wij hebben geen draag baren geen apotheek, geen instrumen ten Niets hebben wij. I.aat ze daar om met rust. Goeden nacht Ongeveer honderd man sloten zich bij mij aan. De nacht was donker en wij staken fakkels aan. Maar toen wij ongeveer een uur gemarcheerd hadden wees het gesteun der verwonden ons beter den weg dan het licht onzer fakkels. Plotseling voelde ik, dat er iets mij aanvatte en op de plaats vast hield. Twee handen omvatten inijn voeten en tanden drongen in mijn laarzen onder gehuil als van een dollen hond. Ik slaakte een kreet van schrik. Op mijn geroep kwamen eenige mijner lieden naderbij Wij ontdekten voor ons een gekwetste, wien beide beenen van de heupen af waren weggerukt een met bloedoverstroomde meusche- lijke romp. Daar het volkomen onmogelijk was hem van mij los te rukken, maakten mijn mannen den armen kerel met kolfslagen en schoppen op den sche del af Ik was reeds voornemens terug te gaan, toen wij plotseling van rechts geschieeuw hoorden nog doordringen der en wilder dan de wanhopige kre ten om hulp, die van oveial lot ons doordrongen. In het dioeve licht der fakkels zag ik voor mij het was geen beeld mijner fantasie twintig, honderd, misschien tweehonderd man, die geheel omkleed allerlei gebaren maakten, vloeken uitstieten en dansten. Ja, rond dansten Bij een koude van 25 graden dan sten deze naakte, met wonden en DEriEDERLflMDSCHE HflnOElSBflltK Koninklijk goedgekeurd Amsterdam. 2^Lon5MAu^er\ss£r6^elegK572K Oorspronkelijke novelle van TH. STORM. 32) Hauke dacht aan den zonderlingen verkoo- per. «Die kerel was een dwaas of een schurk die het gestolen had 1" monpelde hij bij zich zelf. Al spoedig draaide het paard, wanneer het in den stal slechts zijn stap hoorde, den kop om en begon tegen hem te hinniken nu zag hij ook, dat het, zooals de Arabieren dit verlangen, een mageren, slanken kop had, waarin een paar vurige oogen schitterden. Ein delijk bracht hij het buiten den stal en legde het een licht zadel op, maar nauwelijks zat hij in den zadel, of het paard stiet een gehinnik uit alsof het een vreugdekreet was; en het snelde met hem voort, de terpen af naar den weg en stoof vervolgens den dijk opmaar de ruiter zat vast in den zadel en toen zij een maal bovenop den dijk waren, liep het bedaar der. Hij klopte en streelde den gladden nek: maar deze liefkoozing was al niet meer noo- dig: het paard scheen het geheel eens te zijn met zijn ruiter en nadat deze den dijk een eind in noordelijke richting was opgereden, deed hij bet zonder de minste inspanning omkeeren en kwam weer bij de hofstede terug. De knechten stonden beneden bij den oprit op de terugkomst van hun baas te wachten. «Ziezoo, John", riep deze, terwijl hij er afsprong, «rijd jij er nu mee naar het land, en breng het bij de anderen, je zit er op, als in een wieg." De schimmel schudde den kop en hinnikte luide, terwijl de knecht hem van den zadel ontdeed en de jongen daarmee naar de tuigka mer liepdaarop legde het den kop op den schouder van zijn meester en liet zich gewillig door hem liefkozen. Maar als nu de knecht op zijn rug wilde klimmen, deed het plotseling een zijsprong en bleef toen weer onbeweeglijk stil staan de oogen op zijn meester gericht. «Hoho, Iven," riep hij, terwijl hij den knecht hielp opstaan, «heeft hij je zeer gedaan." Deze wreef deD heup: «Neen, baas het is niet zoo erg, maar de duivel moge dien schim mel rijden!" «En ikvoegde Hauke er lachend aan toe. «Breng hem dan aan den teugel naar het land En terwijl de knecht eenigzins beschaamd gehoorzaamde, liet de schimmel zich rustig door hem leiden. Eenige avonden later stonden knecht en jongen met elkaar voor de staldeurhet avondrood was reedsachter den dijk weggezonken en daarbinnen was de polder al in diepe sche mering gehuldslechts nu en dan vernam men uit de verte het loeien van een opgejaagd rund of den kreet van een leeuwerik, die zijn leven onder de nagels van een wezel of een waterrat eindigde. De knecht leunde tegen den deurpost en rookte uit een korte pijp, waarvan hij den rook raeds niet meer zien kon; gesproken hadden hij en de jongen nog niet met elkaar. Maar de laatste had wel iets op het hart doch wist niet, hoe daarmee bij den weinig spraakzamen knecht aan te komen. «Iven!" zeide hij eindelijk, «weet je nog wel, dat paardengeraamte op Jeverszand!" «Wat is daarmee?" vroeg de knecht. «Ja, Iven wat daarmee is Daar is het niet meer; noch overdag, noch als de maan schijnt; ik ben wel twintig maal den dijk opgeloopen, om er naar te gaan zien «De oude beenderen zijn zeker ineengezakt!" zeide Iven, kalm doorgaande met rooken. «En als de beenderen in eengezakt zijn, zal het ook wel niet meer kunnen opstaan «Maak nu geen gekheid, Iven Ik weet het nu; ik kan je wel zeggen, waar het is!" De knecht draaide zich plotseling naar hem om. «Nu, waar is het dan Waar?" herhaalde de jongen met nadruk. «Het staat in onzen stal; daar staat het,,' niet meer op de hallig is. Het is ook niet zonder reden, dat de baas het altijd zelf voert; dat weet ik wel beter, Iven." De knecht blies den rook driftig uit. «Je bent niet wijs, Carsten," zeide hij vervolgens, «onze schimmel? Wanneer er ooit een paard levend was, dan is het dit. Hoe kan zoo'n duivelsche bengel als jij tot over de ooren in zulke oudewijvenpraatjes zitten!// Maar de jongen was niet van het denkbeeld af te brengen; als de duivel in den schimmel zat, waarom zou hij dan niet levend zijn? Integendeel, juist destemeer! Hij kromp telkens van schrik ineen, wanneer hij tegen den avond den stal betrad, en de schim mel, die daar ook soms 's zomers geplaatst werd, zoo plotseling deD vurigen kop naar hem omwendde. «De duivel mag het halen bromde hij dan; «maar lang blijven wij niet meer bij elkaar.// Hij zag daarom in stilte naar een nieuwen dienst om, zeide den zijnen op en werd met Allerheiligen knecht bij Ole Peters. Hier vond hij aandachtige toehoorders voor zijn geschie denis van het dnivelspaard van den dijkgraaf; de dikke juffrouw Vollina en haar kindsche vader, de vroegere heemraad Jesz Heerders, luisterden dan met een huivering van genot en vertelden het later over aan allen, die een wrok jegens den dijkgraaf koesterden of die in dergelijke dingen smaak vonden. Wordt i ervolydj

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1905 | | pagina 1