NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. DE SCHIMMELRIJDER. flo. 78. Zaterdag 30 September 1905. Vier-en-dertigsteii jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Bjj ilit mm Moort een Bijvoegsel VAN WEEK TOT WEEK. BINNENLAND. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75; Franco per post door het geheele Rijk f 1. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte Bewondering. Brand en water. Nadat het nieuwe kabinet in plech tige zitting voor de Staten-Generaal is opgetreden, en Dr. A. Kuyper niet meer gezien is onder de ministers maar verre van daar in Tyrol en Zuid-Rusland zich ophoudt, en der halve de val van Kuyper een volstrekt zeker en voldongen feit is, begon de groote pers den afgetreden minister president te huldigen in warm ge schreven artikelen vol waardeering en bewondering. Dr. Kuyper werd geteekend als theoloog, historicus, litterator, rede- daar, docent, journalist, partijhoofd en staatsman. En daarmede was de teekening nog niet voltooid, want hij is evenzeer ervaren in staatsrecht, aesthetiek, natuurwetenschap, zee- en krijgswezen, ja op welk gebied is hij eigenlijk een onbekende? Dat partijgenooten tot dezen man, die zooveel voor hen was en deed, met eerbiedige bewondering opzien, het kan niet anders. Maar het be taamt ook den tegenstander over alle meenings- en beginselverschil heen bewondering en waardeering te koe steren voor groote talenten en ver diensten. Het wordt nu rondweg erkend, dat Dr. Kuyper door niet partijgenooten meer geëerd had kunnen worden, dat het kleinzielig was ergernis te nemen aan zijne persoonlijke eigenaardighe den. Getuigd wordt, dat gebreken «niet kunnen verduisteren de ware grootheid van dezen prins der staats lieden, aan wien ons volk waarlijk veel te danken heeft." Getuigd wordt alzoo van diepe bewondering voor een man zoo zeldzaam begaafd en van zoo buitengemeene beteekenis. Deze bewondering is goed, al wordt zij pas geuit na den strijd in zoo warme woorden, want vooreerst het betaamt de waarachtig groote mannen zijns lands te eeren, en tweedens geen strijd of partijbelang mag tot bewon dering ongeschikt maken. Bewondering is een bewijs van geestelijken welstand. Van Sainte-Beuve is het woord «Zeg mij, wien gij bewondert, en ik zal u zeggen wie ge zijt." Uit uw bewondering is kenbaar uw smaak, uw karakter, uw begaafdheid. Wie kleine zielen eh klein gedoe bewondert, zou hij een grooten geest bezitten? Wie een mensch bewondert om zijn rijkdom of rang, zou hij niet zijn van een slaafschen geest, een pluimstrijker? Omgekeerd, wie een mannelijk, rechtschapen en kloek karakter bewondert, zijn karakter zal allicht dezelfde hoedanigheden ver- toonen. Dat menschen op leeftijd niet zoo spoedig warm loopen maar koud en leuk blijven is te verklaren. Doch wanneer jonge menschen zoo moeielijk kunnen komen tot bewondering van wat waarlijk groot, goed of schoon is, dat is een slecht teeken. Blasé zijn dikwijls onze jongelui. Blasé is iemand wiens smaak door overmatig gebruik bedorven is, wiens geest door zingenot verzwakt en ver stopt is. De blasé kan geen bewon dering hebben, tenzij voor het lage en onedele. Voor alles den neus optrekken, op alles aanmerkingen maken, nooit eens van harte bewonderen; van personen en zaken de leelijke kantjes opspeuren en in de beschouwing daarvan zich verkneukelendat is het werk van kleine zielen. Een slecht teeken wanneer het zoo is bij jongelieden, te meer omdat juist in de jeugd de neiging tot be wonderen liet grootst is, aan de jeugd van zelf het meest eigen is. In dat tijdperk, waarin de karakter vorming plaats heeft en het ge moed zeer ontvankelijk is voor in drukken, moet bewondering gewekt en aangekweekt worden voor groote karakters en heldenfiguren. Wanneer in die jaren het waarachtig groote geen bewondering wekt, wordt licht het minder edele ten voorbeeld ge kozen, want iets bewonderen wil en moet de jeugd. Het gaat met bewondering als met de electrische golvingen bij draad- looze telegraphie, in wijden kring kunnen gelijksoortige toestellen de vonken opvangen. Groote en edele menschen dringen tot bewondering, er straalt een kracht, een gloed van hen uit, er. in anderen wordt gelijke gloed ontstoken, wordt moed, geest drift en toewijding gewekt. Zoo kan bewondering den geest verhefTen, neigingen reiner en verheve ner maken, en tot navolging prikkelen Voorbeelden hiervan zijn er te over, Herodotus kweekte een niet minder groot geschiedschrijver Thucydides, en bewondering voor Callisthenes bracht den redenaar Demosthenes voort. Doch genoeg. Het kunnen bewon deren worde ons door geen partijzin of wat ook benomen. Bewonderen moeten we onze brand weer, dat hij met weinig water een groote brand weet te blusschen en tot twee, drie huizen heeft kunnen beperkon. Aan de mannen zou het niet gele gen hebben indien een stadsbrand was vertoond als waarvan meer dan eens onze Amersfoortsche kroniek ge waagt, uit den tijd toen er meer bout aan de huizen zat en het water met emmertjes geput en gepompt werd. Gelijk met de historie van het kalf en ile put zullen nu wel afdoende maatregelen genomen wordenmeer water moet er zijn, betere organisatie van het brandwezen enz. Wanneer in dit soort waternood voorzien is, konden wij een gebruik uit een Engelsch stadje ovei nemen. Te Tiverton in Devonshire bestaat sedert 700 jaar een eigenaardig gebruik. De stad leed vroeger aan watergebrek, voor de consumptie was er niet en bij brand bleven de spuiten droog. In het jaar 1205 werd echter in de buurt een bron aangeboord, die zoo sterk is, dat zij een klein rivierke voedt. Om de zeven jaar nu trekt de burgerij, met den burgemeester aan het hoofd, naar de bron en langs het rivierke, waarbij de burgers het recht hebben den burgemeester en andere stedelijke overheidspersonen in het water te stooten. Zoo is het voor een paar weken weer gebeurd. In den raad kan tegelijk met de waterkwestie en de reorganisatie van het brandwezen over de invoering van dat gebruik gesproken worden, als een herinnering aan de water voorziening van 1905. De vaststelling van het ceremonieel worde aan B. en W. overgelaten. Na het kei-feest zou dit het grootste zijn. H. M. de Koningin-Moeder stelt zich voor na 12 October een 4 a 5-tal weken in het buitenland te vertoeven en na afloop van dat verblijf niet meer naar Soestdijk, doch rechtstreeks naar 's Graven hage terug te keeren. Staatspensionueering Te Arnhem had een buitengewone algerneene vergadering plaats van den Bond voor Staatspensionneering, ter verdere afhandeling van; de agenda van de algerneene vergadering te Assen op 23 Mei j.l. Volgende motie die aan de regee ring zal worden gezonden werd aangenomen: «De voortgezette algerneene ver gadering van den Bond voor Staats pensionneering, gehouden te Arnhem, den 27 Sept. 1905, met leedwezen kennis genomen heb bende van den inhoud der laatste Troonrede voor wat betreft de mede- deehng omtrent de plannen der regee ring inzake verplichte invaliditeits- en onderdomsverzekering, spree kt als haar overtuiging uit, .dat voorziening bij invaliditeit als gevolg van ziekte be hoort geregeld te worden bij de ziekte wet, zooals de ongevallenwet dit doet bij invaliditeit tengevolge van éen ongeval, voortvloeiend uit het bedrijf; en is van meening dat een goede wet op de ouderdomsverzekering niet door premiebetaling den geldelijken last mag leggen op den aibeidenden, midden- en werkmansstand, (werk gevers en -nemers), doch dat deze last naar draagkracht moet gedragen wér den door allen, zooals ook het evèn- tueel pensioenrecht niet behoort Ge perkt te worden tot een deel der natie (vaste loontrekkenden) met uitsluiting, naar altijd willekeurige grens, van een ander deel o.a. de meeste vrouwen. Wie heeft onze Koningin in Friesland gekapt? «Is Juffrouw Breitsma thuis, of bent u 'tsoras zelve?" Dit tegen een bodaagde Juffrouw, propertjes gekleed, met floddermuts en oorijzer. Neen, ze was de zuster. Die heet nu vermoedelijk ook wel Breitsma. Maar ze begreep wel dat 't niet om haar te doen was, maar om de oude dame, aan wie de zorg is toever trouwd geweest, Koningin Wilhelraina te kleeden en te kappen in Friescb kostuum. Even later zat ik heel knusjes naast die door veel Leeuwardensche vrouwen benijde dame, Zwitserswaltje 8. woont ze. En ze houdt er een naaischool. «Koninginne-naaischool" staat er op het bordje boven de deur, dezer dagen geflankeerd door een W. en een H. met vetpotjes. «Ja meneer ik kan zeggen dat 'k de Koningin heb gezien, hoorEn dat zijn me een paar drukke dagen geweest." We spraken wat over dit, over dat, over het passen en kappen, eveneens door haar in 1897 bewei kstelligd en Kom, ik Iaat haar 't een en ander vertellen. Oorspronkelijke novelle van TH. STORM. 52) Heere God, ja ik beken het," riep hij te midden van den storm plotseling uit: «ik heh mijn ambt slecht waargenomen I" Links van hem, vlak hij de hoeven van zijn paard, raasde de zeevoor hem en nu geheel in de duisternis gehuld, lag de oude polder met zijn terpen en zijne langwerpige, lage huizenhet bleeke licht van den hemel was geheel uitgedoofdslechts op één plaats doorboorde een lichtstraal dien donkeren nacht. En die drong als een troost in de horst van den man: hij moest uit zijn woning komen, het was hem als een groete van vrouw en kind. Goddank, zij zaten veilig op de hooge terpDe anderen, zeker, die waren al in veiligheid in het dorp: hoogerop op de heide, daar branden zooveel lichten, als hij er nog nooit gezien had: ja zelfs hoog uit de lucht, waarschijnlijk wel van de kerktoren, boorde eeen lichtstraal door de duisternis. «Zij zullen allen gered zijn, allen," zeide Hauke bij zich zelf, «wel zal er op menige terp een huis ia puin liggen; wel zullen slechte jaren voor de overstroomde landerijen aanbreken en zal er veel aan duikers en sluizen hersteld moeten worden, maar daarin dienen wij ons te schikken en ik zal zooveel mogelijk de behulpzame hand bieden, ook aan hen die mij hebben gelasterd maar Heere God, wees ons menschen genadig Toen richtte hij zijn oogen op den nieuwen polder: om hem heen schuimde de zee, maar in zee heerschte vrede. Onwillekeurig steeg een jubelkreet uit's ruiters borst op; «de Hauke Haiendijk. die zal het wel uithouden: en over honderd jaar doet hij het nog!" Een donderend geraas aan zijn voeten deed hem nit ziju droom ontwaken: de schimmel wilde niet verder. Wat was dat? Het paard sprong achteruit en hij voelde het duidelijk, voor hem viel een stuk dijk in de diepte. Hij sperde de oogen open en schudde de gedach ten, die hem zooeven bestormden, van zich af hij bevond zich vlak bij den ouden dijk, de schimmel had met de voorpooten al daarop gestaan. Onwillekeurig trok hij het paard achter uit daar werd de laatste wolkensluier voor de maan weggevaagd en het liefelijk schijnsel verlichtte het verschrikkelijk schouwspel en toonde hem de watoren, die schuimend en sis send voor hem in de diepte van den ouden polder neerstortten. Als van zijn zinnen beroofd, stond Hauke het aan te starenhet was een zondvloed, om dieren en menschen te verzwelgen. Daar schit terde hem weer een lichtstraal in de oogen: het was dezelfde, dien hij te voren had opge merkt; nog steeds brandde het licht op zijn terp, en toen hij nu bemoedigd op den polder neerzag, bemerkte hij, dat achter den de zinnen verbijsterenden draaikolk, die zich als razend door de gapende kloof naar binnen stortte, slechts nog een strook lands van ongeveer hon derd voet overstroomd was: daarachter onder scheidde hij duidelijk den weg, die uit den polder naar bovan leidde. En hij zag nog meer; een wagen, neen een kar op twee wielen kwam als dol naar den dijk toerijden: een vrouw,ja ook een kind zaten daarin. En was dat niet het keffende geblaf van een kleinen hond, dat in den storm voorby vloog: Almachtige God! Het waren zijn vrouw, zijn kind reeds kwamen zij dichter bij, en de schui mende watermassa drong op hen aan. Een kreet, een wanhoopskreet ontsnapte de borst des ruiters: «Elke!" gilde hij, «Elke! Terug! Terug Maar de wind en de zee kennen geen barm hartigheid, hun geraas verzwolg zijn woorden slechts had de storm zich van zijn mantel meester gemaakt en het scheelde weinig of hij had hem van het paard gerukt; en het voer tuig vloog zonder op te houden den naar binnen stortenden vloed tegemoed, Daar scheen het hem toe, alsof de vrouw de armen naar hem uitstrekte. Had zij hem herkend? Had het verlangen naar hem, de doodsangst om hem haar uit het huis gedreven En nu riep zij hem een laatsten groet toe? Die vragen doorkruisten zijn brein; zij bleven onbe antwoord van haar tot hem, van hem tot haar gingen alle woorden verlorenslechts een zieden en bruisen, alsof de wereld verging, vulde zijn ooren en liet geen ander geluid daarin door dringen. «Mijn kind! O Elke" gilde Hauke tegen den storm in. Daar zonk opnieuw een groot stuk dijk voor hem in de diepte, en donderend stortte de zee het achterna; nog eens zag hij daar beneden den kop van het paard, de rade ren der kar uit den woesten chaos opduiken, daarop ronddwarrelen en daarin verdwijnen. De starende oogen van den ruiter, die daar zoo eenzaam op den uitkijk bleef staan, zagen verder niets. «Het einde!" mompelde hij zacht, toen reed hij naar den afgrond, waar beneden hem de wateren, spookachtig ruiachende, het dorp, waar hij geboren en getogen was, begon nen te overstrooinennog steeds zag liij het licht in zijn wooing scheuiereu, maar het bracht nu geen troost meer in zijne ziel. (.Slot volgt.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1905 | | pagina 1