NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
no. 7.
Woensdag 24 Januari 1906.
Vijf-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Plaatselijk Nieuws.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk f 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69.
ADVERTENT1ËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/» Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Door de heeren J. H. Moll, F. Rauh,
F. Wesseling, W. N. Coenen, G. J.
Buys, H. J. Reynders, B. D. Best, A.
Smit, S. de Vlies, H. C. v. Eyk van
Voorthuyzen, J M. J. Hoog Pb. H.
Peyrot, A. P. H. J. v. Weezei Errens,
J. M. Thiel, P. K. Lulols, J. C. A.
Havinga en W. v. Scboihoist, allen
leeraren bij het Hooger en Middelbaar
onderwijs alhier is het navolgend adres
gericht tot den Raad dezer gemeente:
Aan den Raad der Gemeente
Amersfoort.
Ondergeteekenden nemen de vrij
heid U hierbij eene Toelichting te doen
toekomen op hel Rekest van 27 Dec.
j.l. waarbij U verzocht werd de behan
deling van het Voorstel van B en W.
in zake hun pensioen uit te stellen,
benevens eene wijziging van hun ver
zoek van 22 Sept. 1905, voor het geval
dat dit niet voor inwilliging vatbaar is
Alvorens hunne bezwaren tegen het
Voorstel van II. en W. uiteen te zetten
gevoelen zij zich gediongeri hunne
erkentelijkheid uit te drukken voor
den mortelen bijval, welke, volgens
het Advies van B. en W., hun deel
achtig is geworden, ten opzichte van
het niet gemakkelijk alternatief, waar
voor de Rijkspensioenwet van 5 Juni
1905 hen heeft geplaatst.
Ondergeteekenden betreuren het
echter, dat in het Advies van B. en W.
wêerlegbare opvattingen en in de prac-
tische uitvoering hunner stelregels
onbillijkheden en bovendien foutieve
becijferingen zijn te constateeren, alle
welke, het zij hier voorshands reeds
aangeduid, in hoofdzaak liet doel van
het Voorstel van B. en VV. (n.l. uit
treding van alle Leeraren) ten eenen-
male voorbij streven.
Op pag. 302 al. 4 drukken B. en
W. hunne meening uit, dat de onder-
werpelijke kwestievoor de Gemeente
van zeer groot belang fisj voor
de Gemeente vooral ook wegens hel
te scheppen precedent.
Ondergeteekenden zijn overtuigd
dat, tenzij men de zaak zou willen
oplossen, alleen volgens een zuinig-
heidsbeginsel, met terzijdestelling van
alle billijkheid, in deze kwestie geen
sprake kan zijn van een (gevaarlijk)
precedent, want erkend moet toch
worden, dat het uittreden van elk
Gemeente-ambtenaar uit eene Ge
meentelijke Pensioenregeling voor de
Gemeente als winst geboekt moet
worden. Wanneer dus eventueel een
maal ook andere Gemeente-ambtena
ren tot het Rijks pensioen over zullen
kunnen gaan (Advies B. en W. pag.
305 al. I), dan zal de Gemeente niet
voor uitgaven komen te staan, die
niet te voorzien zijn (Advies B. en W
pag. 305, al. 2), neen, dan zal de
Gemeente ontslagen worden van veel
aanzienlijker verplichte pensioen-uit-
keeringen.
Waar het nu da aandacht van B.
en W. heeft getroffen, dal het adres
van ondergeteekenden met bijlagen
zeer weinig mededeelt over de voor-
deelen, die voor belanghebbenden aan
het Rijks-pensioen verbonden zijn,
daar meenen ondergeteekenden te
mogen releveeren, dat zij indirect
hierop hebben gewezen, dat eene
directe opsomming dier voordeelen
hun onnoodig voorkwam en ook dat
niet alle leeraren grooter pensioenen
bij het Rijk zouden krijgen dan bij
de Gemeente, ten slotte: dat niet voor
alle leeraien het Weduwen en Wee
zen pensioen aan de Rijksregeling
verbonden een voordeel kan genoemd
worden, daar sommigen reeds op
andere wijze voor hunne eventueels
weduwe en weezen hebben gezorgd.
Wanneer nu B. en W. in hun advies
gewagen van een gevaarlijk precedent
en hiermede in hun voorstel rekening
houden, dan komt het ondergeteeken
den voor, dat men door eene berge
lijke voorstelling te veel op den ach
tergrond schuift de voordeelen voor
de Gemeente aan het uittreden dei
Leeraren uit de Gemeente-regeling
rerbonden. Waar toch volgens zuiver
betekende getallen (Zie Memorie van
Toelichting bij hel adres van 22 Sept
en Bijlagen) de Gemeente bij hel
uittreden van alle leeiaren eene winst
kan noleeren van f39 459 (contant),
stellen B. en W. vuor, de verplich
tingen aan de Gemeente ten opzichte
van de adiessanten af te koopen met
4 x f 823'+ 4 x f542,02* f5462.10
(nominaal).
Aangezien het zeker is, dal dit
voorstel bij aanneming niet alle
adressanten tot uittreding zal bewegen,
zou de Gemeente daardoor een groot
deel van haar winst moeten derven
voor de pensioenen later uil te keeren
aan de «blijvers." Voor diie hunner
b.v. zou dit aan de Gemeente reeds
een verlies berokkenen, waarvan de
contante waarde op dit oogenblik
bedraagt f 12456.
Het zwaartepunt van het advies van
B. en W. tegen hel verzoek der
Leeraren ligt in het feit, dat, wat aan
dit verzoek ten grondslag ligt (n.l. de
terugbetalingspremie), door B. en W.
als geheel onaannemelijk wordt ver
worpen (advies p. 304 al. 7).
Dit betoog van B. en W. richt zich
tegen het begrip pensioen aanspraak,
dat in het verzoek der adressanten
voorkomt.
B. en W. meenen, dat adressanten
de inwilliging van een wettelijk lecht
vroegen, waar adressanten slechts be
doelden de erkenning van een *cde-
lijkheidsbeginsel.
Evenmin als adiessanten recht op
teruggave der premiën kunnen doen
gelden, doch wel eene zekere aan
spraak, (die door B. en W. gesanc-
tionneerd wordt, daar zij zelf die
teiuggave voorstellen) evenmin be
weren zij recht, maar wel eenige aan
spraak te hebben op erkenning van
hel reeds verdiende pensioen. Tusschen
B. en W. en adressanten bestaat te
dien aanzien geen piincipiëel, maar
wel een practisch verschil omtrent de
meest rechtvaardige regeling van de
te verleenen tegemoetkoming.
Dat hei verzoek van adressanten niet
onbillijk of veeleischend mag heeten,
blijkt uit het volgende voorstel door
eenige Rotierdamsche Raadsleden in
de pensioenkwestie gedaan; een voor
stel, dat op hetzelfde neei komt als wat
door adiessanten is gevraagd:
De leden van den raad der gemeente
Rotterdam.de heeren P. Havelaar Jzn.,
W. J. Droogleever Fortuijn, J. Fera-
res Jr., B. J. Geiretson, C. van Dorp
en mr. J. H. D. Schenkenberg van
Mierop, zich niet kunnende vereenigen
met liet voorstel van B. en W. lot
tegemoetkoming van de fungeerende
titularissen der hoogeie burgerscholen
in de voor hun pensionneermg gevor
derde storting, stellen subsidair, in
geval van verwerping van dat voorstel
het volgende voor:
«De Gemeenteraad besluit:
dat de gemeente op zich neemt om
ten behoeve van de op 1 Januari 1906
bij haar in dienst zijnde leeraien en
leeraressen aan de hoogeie burger
scholen en de burgeravondschool, zoo
lang dezen bij haar in dienst zullen
zijn, aan het ryk te voldoen een op
den volgenden voet berekend bedrag
van de bijdragen, die zij als burgerlijke
ambtenaren tot het bekomen van hun
eigen pensioenen aan het Rijk zullen
hebben te voldoen volgens art. 10 en
art. 11 der wet tot regeling van de
pensioenen der burgei lijke ambtenaren,
zooals die laatstelijk is gewijzigd bij
de wet van 5 Juni 1905.
Dat bedrag wordt voor elk hunner,
tot het maximum van het totaal diet
bijdragen van hem/haar bepaald op de
contante waarde op I Januari 1906
vari het pensioen, dat hij/zij eventueel
in zijn/haar tegenwoordige betrekking
olgens de verordening op de pensi
oenen en wachtgelden van 1904 zoude
hebben gekregen, ingeval de wet ran
5 Juni 1905 niet ware lot stand ge
komen, het pensioen berekend over
den tijd, dien elk hunner vóór 1 Januari
1906 in dienst dergemeenteisgeweest.'
Op pag. 303 al 4 v/h advies woidt
door B. en W. beweerd, dal door
adressanten de factor wordt verwaar
loosd, dat de gemeente van af de
instelling der pensionneering ook
reeds risico geioopen heeft eve-itueele
pensioenen te moeten betalen en dal
het moeielijk is deze gedragen risico
onder cijfers te brengen, maar dal ze
beslaat en waarde heeft, is naar hunne
meening voor geen tegenspraak vat
baar. Waar B. en W. zich zoo afkee-
rig toonen van levensverzekering-
wetenschap moeten adressanten toch
opmerken, dat de meest bedenkelijke
wijze om van die wetenschap gebruik
te maken wel is: waarden toe te ken
nen aan geioopen of nog te loopen
risico's, of daarop cooclusiën te bou
wen, zonder deze risico's op statisti
sche gegevens te betekenen. En deze
methode volgen B. en W. De zinsnede
uit de Memorie van Toelichting op
de pensioenveiordöiing, waarin ver
band wordt gebracht tusschen het
niet restitueeren van premiën en ge
ioopen lisico, kan dan ook alleen
dienst doen om te bewijzen, dat die
pensioon-verordening zonder raadple
ging van een deskundige tot stand
gekomen is. Geen deskundige toch
kan die zinsnede zonder hoofdschud
den lezen, laat staan dat hij haar
zou willen bezegelen. Hel komt adres
santen voor, dat er minder verschil
van opvatting tusschen B. en W. en
adiessanten zou beslaan, indien ook
de Gemeente harerzijds zich tot een
deskundige had gewend. Dan zou het
niet noodig zijn om tegenover de
meening van B. en W.oAdressan
ten hebben hier naar onze meening
te veel" gelet op de eigenlijfce pen
sioenverzekering en op de gegevens
waarop de verzekeringmaalschappije
hare berekeningen doen steunen, te
plaatsendat B. en W. naar meening
van adiessanten te weinig hebben
gelet op de pensioenverzekering en
hare gegevens.
Wat overigens de door de gemeente
voor adressanten geioopen risico be
treft. deze kan alleen hebben bestaan
in het eventueel hebben moeten ver
leenen van een invaliditeitspensioen
De kans op invaliditeit in en door
den dienst verkregen, plotselinge ge
welds-invaliditeit zou men haar kunnen
noemen, is voor leeraren vrijwel nihil
Ook met betrekking lot gewone
invaliditeit moet men het risico voor
de Gemeente niet met te zwarte kool
te teekenen in dit verband moeten
adressanten opmerken
f. dat voor 9 der 17 adressanten
de kans, dat de Gemeente aan hen
een invaliditeits-pensioentje zou heb
ben moeten toekennen, totaal afwezig
was, daar zij minder dan 10 jaren in
dienst der Gemeente waren.
2. dat de invaliditeitspensioen be
rekend worden naar den diensttijd
dus opklimmen naareenerekenkundige
reeks Indien dus reeds in het oog
van B. en W. de risico voor een
klein invaliditeitspensioen zoo zwaar
weegt, dan kan deze opblazing van
het geioopen risico niet anders be
werken, dan dat B. en W. daardoor
zelf een des te krachtiger argument
in het leven te roepen om de tege
moetkoming aan de oudere leeraren
aanmerkelijk hooger te stellen. Want
hij het nog te loopen risico vergeleken,
waarbij hoe langer zoo grooter aan
tal dienstjaren in berekening komen,
is het reeds geioopen risico nog rnaar
kinderspel.
Na hunne bezwaren tegen liet ver
zoek der leeiaren te hebben in 't licht
gesteld, erkennen B en W. (advies
305 al. 3) dat, voorzoover dit
billijk en mogelijk is aan het ver
zoek der Leeraren tegemoet moet
gekomen worden. Toen B. en W
de redelijke basis van de verminde
ring op de terugbetalingspremie in
verband met de dienstjaren als on
aannemelijk hadden veroordeeld, was
het begrijpelijkei wijs ontzettend moeie
lijk in dien chaos van belangen dei
erschillende adressanten (Advies p.
304 al. 4) langs lijnen van billijkheid
n mogelijkheid een weg lo vinden,
dien beide belanghebbenden (Gemeente
en Leeraren) zouden kunnen of willen
betreden. B. en W meenen dien te
hebben moeten vinden in de scheiding
van adressanten in twee rubrieken,
zooals te Uwer kennis isgebiachtop
pag 305 en 306.
Zelfs al ware het criierium van B.
en W. piicipieel te verdedigen, wat
ondergeteekenden ontkennen, dan nog
kleeft aan de uitvoer ing de onverklaar
bare fout, dat B en W. de uit te
keeien sommen (kolom E. der bijlage)
hebben verkregen uit de nominale
in plaats van de contante waarden
der betreffende posten in de kolommen
C. en D. der bijlage.
De waarden voorkomende in kolom
C zijn in zoo grove mate onjuist,
dat zij totaal ongeschikt moeten
worden verklaard om er eenige conclu
sie uit te trekken, of wel er eenige
tegemoetkoming uit af te leiden. Waar
toch de getallen in kolom E. betrek
king hebben op den tegenwoordigen
pensioengrondslag van den leeraar,
had kolom C. om consequent te blijven
(wat voor het maken van een aftreksom
toch noodig is), ook op dienzelfden
grondsl g en en niet op den maximum
grondslag moeten gebaseerd zijn.
Om de onjuistheid van kolom C. met
een voorbeeld op te helderen: Voor
den jongsten adressant Dr IV. V.
Schothorst is de tegenwoordige pen
sioengrondslag f 1900. Zijn jaarpremie
bij de Gemeente wordt dus f76.
Volgens tarief B van de Levens
verzekering Mij. v/h Ned. Ond. Genoot
schap kan Dr. V. S. een lijfrente
koopen van f76 voor "lm X 1836=
1 1395. Door dit bedrag te betalen,
koopt hij niet alleen zijn verplichte
stortingen bij de Gemeente, maar
krijgt hij op 65-jarigen leeftijd de f76
viij, bij wijze van extra pensioen.
Wij hebhen dus niet te nemen,
zooalsB.en W.doen f4043.10 1950
i. ..zelfs meer dan f3000" maar
f1395 —f950 d i. zelfs minder dan
f430— want, moge door B en W.
de Levensv-wetenschap al woiden
weggeredeneerd, de levensverzekering
maatschappijen bestaan nu eenmaal on
de larievenboekjes geven ons op solie-
der wijze de waarde van de stortingen
bij de Gemeente aan, dan in liet voor
stel van B. en W. is gedaan, want waar
f 1395 wordt voorgesteld door f 4043.20
spreekt dit boekdeelen voor de waarde
der cijfers in kolom C, voor alle
leeraren. Van waar deze kolossale
mistasiing B. en W. werken met
nominale getallen. Ieder weet, dat
zelfs een wissel, die.over drie maan-
len betaalbaar is, eene kleinere con
tante waaide heeft dan erop uitgedrukt
staat. Naarmate de termijn grooter
wordt, werkt deze verminderende fac
tor sterker Vooral wanneer de maan-
len, jaren en zelfs tientallen van jaren
worden. Men behoeft daartoe niet
eens studie te maken van de leven—
erzekeiings-wetenschap; zelfs eene
eenvoudige Disconto-lafel zegt ons,
lat de tvaaide vari f I, die over 35
jaar betaald moet worden (de laatste
pensioerislorting van den Dr. V. Schot
horst vervalt b. v. over dien tijd) niet
is f 1. maar slechts 30 ets Deze
zaak nog verder uiteen te zotten zou
hier te ver voerenmaar het laatste
voorbeeld ligt toch een tipje op van
den sluier en doet zien, waarom de
getallen van B en W. zoo uil den
koers vallen. Deze moeten dan ook
worden vervangen (als men aan het
principe van het voorstel vasthoudt)
door de getallen in kolom 3 van Bijlage
Zij hebben daar boven, dien betrek
king op denzelfden Pensioengr ondslag
als de getallen in kol L>. (Voorstel
B en W.j voor de Rijksstortingen.
Wordt nu de aftrekking van d-'ze
erdedigbure getallen verricht, dan