NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad i voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. No. 8. Zaterdag 27 Januari 1906. Vyf-en-dertigftte jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Watersnood ii Midden-Java. Officieele Publicatie. BUITENLAND. HET KIND DER PRAIRIE. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad f 0.75; Franco per post door het geheele Rijk f 1. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever O. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langeatraat 77. Teleplioonn». 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent. Ad vertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsrnimte (Angeboden De overstroomingen, die volgens het onlangs uit Indië ontvangen tele gram Java's Noordkust op nieuw teisteren, en de Inlandsche bevolking naar hooger gelegen stieken deden vluchten, brengen over haar veel ellende, waarvan hier te lande slechts weinigen zich een denkbeeld kunnen vormen. Het zijn niet alleen schrik en angst, gepaard aan verlies van have en goed, wanneer het water plotseling met groote kracht komt opzettende Indische landman ziet zich ook ver stoken van zijn te veld slaande of reeds binnengehaalde oogst, van welker opbrengst hij langen tijd met zijn gezin zou hebben moeten leven de handwerksman betreurt zijne in een overhaaste vlucht niet te redden werktuigen en werkloodsen; van de naeesten gaan zelfs de uit lichte materialen opgetrokken huizen en een deel van den veestapel verloren. En wanneer de dessalieden, nadat het water is weggevloeid, terugkeeren naar de plek waar zij woonden, treilen zij alles aan overtrokken met een dikken laag modder, die koortsen en beenwonden doel ontstaan. Vermagerd en ziek, zonder voldoend voedsel, zwerven honderden rond, zoolang de arbeid op de velden niet kan worden hervat; velen sterven Yan koorts en uitputtingen liet duurt maanden, voordal er weer een oogst is en de gebruikelijke voedings middelen langzamerhand onder aller bereik komen. Wat nu nog te wachten is als onmiddellijk gevolg van het gebeurde, staat volgens de orvaring van vroegere jaren vast. Van overdrijving is geen sprake. De vorige maal, vier of vijf jaren geleden, kwam de Regeering te hulp met groote sommen gelds, waarvan blijkens een recente verklaring van den Minister van Koloniën een niet onbelangrijk deel reeds terugbetaald is. De regeering moge ook thans goed vinden de bevolkingtegemoette komen, en zoo mogelijk tevens maatregelen te nemen om herhaling van de over stroomingen te voorkomen. Hare pogingen om de smarten te lenigen, is ook door bijzondere per sonen met zeldzame, bijna ongelooflijke wilskracht gesteund. Er waren velen kinderen overge bleven zonder ouders; ouden van dagen en gebrekkigen zonder be schermers; vrouwen zonder hun vroe geren steun. Toen was het dat Mejuffrouw Jansz. dochter van wijlen den verdienstelijken zendelingleeraar, op de gedachte kwam met een aantal vrouwen en kinderen eene landbouw-kolonie te gaan vormen in het Rjoewana'sche hooglandbijna gelijl tijdig stichtte de heer van Emme rik, met zijne eehtgenoote en schoon zusters en andere medehelpers, zijne Wittekruiskolonie in de nabijheid van Salatiga, waar velen, die huts en hof verloren hadden, een nieuw leven konden beginnen. Met geringe middelen aangevangen slechts af en toe geldelijk gesteund, o. a. uit gelden hier te lande bijeen gebracht en door de Vereeniging «Oost en West" overgemaakt, doorleven én Mejuffrouw Jansz én de familie van Emmerik bange oogenblikken, wan neer het gebrek aan bedrijfskapitaal zich nijpend doet gevoelen, maar zij blijven volharden door alles heen. Geen zorg is te groot voor hen, geen moeite wordt gespaard, en telkens gelukt het hun middelen te vinden om verder vooit te gaan op den weg van onvergetelijk goed doen. Niet alleen aan de sterken wordt gedacht die de handen den uil mouw- kunnen steken, om te arbeiden voor het levensonderhoud, ook voor de zwakken wordt gezorgd, die niet meer zouden kunnen werken, of die door de ziekte voor het oogenblik rust moeten houden, en met genees middelen van Gou vernemen tswege1 verstrekt tot herstel geraken. En dan de kinderen, zij krijgen onderwijs en leeren een ambacht, om later in eigen onderhoud te kunnen vooizien. Zullen Mejuffrouw Jansz en de Heer van Emmerik met de zijnen in staal zijn thans hunne menschlievende hulp ook te brengen tot de nieuwe slacht offers van den watersnood, is het dan niet billijk dat zij dit kunnen doen zonder dat te veel geeischt wordt van hunne geestkracht, die toch reeds zoo buitengewoon groot moet zijn voor hun geheel belangeloos stre ven En mochten ook anderen het edel voorbeeld willen volgen, zouden hun niet de geldelijke zorgen gespaard kunnen blijven? Mochten er zijn, die deze vragen in eigen boezem bevestigend beant woorden, dan zou dit naar buiten kunnen blijken door het bijeenbrengen van gelden, over te maken door tus- schenkomst van de Vereeniging «Oost en West" die vermoedelijk ook thans weder daartoe bereid zal worden gevon den. De dagbladredacties, die genegen mochten zijn door de inonlvangst- nerning van bijdragen hun zeer gewaar deerde hulp te verleenen, zouden door opneming van bovenstaande regelen de belangstelling van hare lezers kun nen opwekken. Den Haag. 22 Jan. 1900. Mr. J. 11. Abendanon. (Oost en West.) die zich na den 3lsten Januari tei inschrijving aanmelden, wordon ge straft met eene boete van ten hoogste f 100.— Brengen, onder verwijzing naar hunne kennisgeving betreffende de aangifte ter inschrijving voor de nationale Militie ter kennis van de jongelingen, die in het vorige jaar den achttienjarigen leeftijd hebben bereikt en derhalve geboren zijn in het jaar 1887, dat, zoo zij ingevolge de bepalingen der Militiewet 1902 voor inschrijving in deze Gemeente in aan merking komen en de aangifte daar toe nog niet hebben gedaan, zij als nog vóór de sluiting van gemeld register behooren te zijn ingeschreven ongeacht of zij redenen tot vrijstel ling van den dienst mochten hebben of zelf reeds in vrijwiliigen militairen dienst zijn. De aangifte ter inschrijving kan alsnog worden gedaan ter gemeente secretarie op werkdagen van des voormiddags 9 tot der nammiddags 4 uren. Amersfoort 25 Januari 1906. Burgemeester en Wethouders voor noemd De Burgemeester WUYT1ERS. De Secretaris: J. G. STENFERT KROESE. Aangifte ter inschrijving van de Nat-Militie Lichting 1907. Burgemeester en Wethouders der gemeente Amersfoort, Overwegende, dat het register van inschrijving van de nationale Militie op den 31sten Januari a. s. des na middags te 4 uren, voorloopig moet worden gesloten en dat de personen, Een inwoner van Moskou die, tijdens de revolutie-dagen, gevangen genomen werd, en eerst koit geleden op vrije voeten gesteld, deed het volgende verhaal aan den Russischen correspondent van de Berliner Lokal Anz «Terwijl soldaten mij door de stra ten voerden, werd ik steeds voor de oogen van het publiek, met nagaika's geslagen. Toen ik eindelijk in degevan- genis kwam een geïmproviseerde vond ik daar de volgende gearre steerden een student Moissajef (wiens broeder den vorigen dag was dood geschoten), een vrijwilliger van het Pernofsche-regiment, Tilaretof, een arbeider, nog twee studenten en een Joodschen tandarts. Niemand durfde een gesprek te beginnen, daar de soldaten dreigden van de bajonetten gebruik te maken. Bij een ontzettende koude, hongerig als wij waren, moes ten wij op den kalen vloer liggen, 's Morgens om vier uur kwam een officier binnen. «Opstaan. Mois6ajef voor I" Uit de vensters konden we zien op het plein, dat verlicht werd door een brandend huis in de buurt. Een salvo klonk Moissajef was dood. Na een paar minuten kwam de officier weer. Thans was Trlaretof aan de beurt, en hij deelde in liet lot van Moissajef. Nog eens kwam de officier terug. Wij werden op straat gebracht, overtuigd dat ons laatste uur geslagen had. Dadelijk vormden de militairen een cordon om ons. «Kozakken met nagaika's treedt voor!" klonk het commando van den officier. Eerst werd de vrijwilliger beetge pakt Met het hoofd in de sneeuw ging het op zijn ontbloote lichaam los. Wij werden zoolang opgesloten in een naburige herberg, vol angst wat er ons boven het hoofd hing. De soldaten vertelden ruwe grappen. Eindelijk kwam de officier weer, schold op de soldaten omdat zij ons gebracht hadden naar een verwarmde plaats en beval ons dadelijk buiten te brengen Wij traden een ander kwar tier binnen in een klein kamertje reeds overvuld met arrestanten. De lucht was er niet om uit te houden. De meeste gearresteerden waren zoo geslagen, dat zij niet konden staan of liggen. Twee dagen lang moesten wij blijven in deze ruimte, wemelden van ongedierte, tot wij eindelijk ge bracht werden onder sterke militaire bewaking naar de Proclierof-fabriek. Toen begon een verhoor, door een overste en een luitenant. Alle gearre steerden werden in drie groepen ver deeld I ter dood veroordeelde, II tot FRANZ TRELLER. 32) "Zal mij verheugen, den ouden beer te zien, zonder u, kleine heer en hem, zou nu mijn gebeente verbleeken in de prairie en kon mijn oude vader lang wachten voor zijn Bill terug kwam. Luister eeDS, hoofdman. Het vorig jaar ontmoette ik eenige bandieten, zooals er hier en daar in de woestijn rondtrekken, spitsboeven en moor denaars, op wien de galg in de nederzettingen wacht lk had behalve mijne werktnige eenigen buksen bij mij om aan de roodhuiden te verkoopen. Toen overvielen mij de bandieten in den slaap om mij te berooven. Ik weerde mij zoo goed ik kon, daar ik enkele dier gauwdieven de tanden uitsloeg, Toen ik op den grond lag, toonden die beeren lust wat grappen met mij uit te halen. Zij kleedden mij totaal nit en bonden met een lasso mijne voeten vast aan den staart van een paard om mij een beetje door de prairie te sleepen. 't Wat een beroerde geschiedenis, ik meende dat mijn laatste uurtje was gekomen. Toen kwamen echter twee heeren aan, de eene forsch en groot als een oude eik, de andere kort en gespierd als een Hickorystam. Daar schiet die eene, God zegene hem, de lasso stuk waarmee die schelmen mijn voeten hadden vastgebonden, juist toen zij mij voortsleepen wilden. En de kleine heer hier schoot dien man neer, die op het paard zat en mij wilde voortsleuren, juist door zijn kop de anderen vlogen weg alsof het helsche vuur hen vervolgde en Bill Stones was gered, hij en zijn eigendom. Ik ben mijn leven nooit blijder geweest dan toen die kleine man zich over mij heenboog en die helsche lasso door sneed. Ik heb het niet vergeten en zal het nooit vergeten. Zoo was het, Sir, waar is nu de Oude Eik?" Puck antwoordde droevig: «de Kiowas hehben hem voort- gesleurd, geweermaker, hij is door die honden gevangen genomen." «Alle duivels!" riep de Kentuckiër uit, «hebben zij den oude weggevoerd, dat ware «Wij zijn nu op hun spoor om hem te bevrijden." «Nu, bij Jezus, dat i9 een treurig nieuws; hebben de Kiowas den vrede verbroken?" Cajugas antwoordde afgemeten: «Zij hebben de krijgsbijl opgegraven, maar het bloed van zeven hunner krijgers kleurt de steppe." Na deze woorden van den Indiaan trok de jonge man een ernstig gezicht en zei toen«God zegene me zijn de roodhuiden met elkaar in krijg Hm, dan is het voor mijns vaders zoon tijd om om te keeren. Ik ben een vreedzaam man, heb met strijd en bloedvergieten niets te doen, vooral niet als de heeren Indianen een kwestie onder elkaar hebben uit te maken. Ik bekommer mij niets om de aan gelegenheden van anderen." Hij zweeg, zooals scheen, zeer bezorgd. Daar geen der anderen het woord opnam, heerschte er onder die vier menschen een droevige stilte. De Indiaan keek op zijn eigenaardige kalme wijze, Puck donker voor zich, terwijl Paul de krachtige ledematen van den jongen Kenentuckiër monsterde. Eindelijk zei Puck: «Toen de geweermaker in de macht der prairieroovers was, heeft de Grijze Beer zoo niet gedacht." Bill Stone krabde zich zijn ruigen kop; «'tis een feit, kleine heer, mijn gebeente verbleekte nu in de steppe, zonder den ouden man. Hm, ja 'tis een feit. Kon ik hem helpen, ik zou bet doen, dat kunt ge gelooren, maar ik ben een vreedzaam menscb en mijn vader, die een zeer ver standig man is, zeide: «houdt je buiten alle twisten, Bill, die de rooden onder elkaar hebben, ze gaan je niets aan" «Waarheen wil de geweermaker zijne schreden richten «Oostwaarts, naar huis, Indiaan, ik heb geen lust mij bier den skalp te laten afstroopen." Op Paul's gelaat verscheen bij deze woorden van den geweermaker eene uitdrukking van diepe verachting, welke hem niet ontging en hem blijkbaar beleedigde. «De jongeheer ziet mij verachtelijk aan' naar het schijnt, wijl ik niet terstond naar mijn buks grijp om op de Kiowas los te trekken. Ik ben geen krijgsmaD, vriend, houdt uwe gedachten voor u." Paul antwoordde hem kalm «de Grijze Beer heeft mij het leven gered, evenals u, Sir, en ik ben bereid de Schuld mijner dankbaarheid af te doen wat het ook moge kosten, wat gij doet, kan mij niets schelen." «Hm, ge behoeft mij niet zoo verachtelijk aan te zien, Bill Stone is voar niemand bang en hm ja, de oude mau en de kleine heer bier, hebben mij bet leven gered, dat is een feit. Hm, ja, maar wat bedoelt ge dan eigenlijk, Sir?" (wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1906 | | pagina 1