NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor do Provincie Utrecht. FEUILLETON. BUITENLAND. BINNENLAND. flo. 12. Zaterdag 10 Februari 1906. Vijf-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. HET KIND DER PRAIRIE. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 0.T5; Franco per post door het geheele Kijk f 1. Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent. Ingezonden stukken intezenden ui ter lij k Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'/» Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte De Spaansche schatgraver gesnapt Het Handelsblad ontving uil Genève van zijn particulieren correspondent het navolgende curieus verhaal. De geschiedenis van den Spaanscben schatgraver is ook in Nederland bekend. Een of meermalen jaarlijks, regelmatig als de bezoeken van een buitenlandsch handelsreiziger, komt de ofierte-brief nu eens aan dit, dan weer aan een ander adres, dat de afzender in Barce lona of Madrid zich door een oude heks en naar de lijnen in een bekken met koffiedik uiteenofander verdwaald adresboek laat aanwijzen. Er zijn altijd millioenen verkrijgbaar of 't maar af gesleten dubbeltjes warenmaar de gerechtskosten, die ontbreken. Geef den gekwelden rijkaard een misei abele paar duizend gulden om zich recht te verschaffen, en per keerende post mis schien arriveert het groote gele couveit met de fondsen, die toereiken voor een villa met jachtterreinen en visch- vijvers, eigen rijtuig en dergelijk speel goed voor rijke menschen. Heeft iedereen in Nederland en ook elders gehoord of gelezen van den Spaanschen schatgraver gezien heeft niemand den geheimzinnigen sinjeur. De »lage landen" liggen wat ver van de Pyreneeën, en datl hebben de na zaten van den veel bezongen don nog altijd meer of minder gure herinne ringen aan het land van Sluis en Brielle. Ik voel daarom iets van den tradi- tioneelen zuidelijken trots over mij, dat ik den fantastischen man van aangezicht tot aangezicht gezien heb. In zijn diep-zwarte oogen, die vonken scholen telkens als hij tot de rechters sprak, heb ik heel het verleden van listige schelmerij gelezen. De krullige lokken, het zwierig opgedraaide kne veltje zeiden mij de rest. Hoe hij ten laatste toch in de val liep, kan de lezer uit het volgende vernemen. In Lausanne woont een smid, met name Jeanrenaud. Aan dezen gilde- knecht van Sint-Eloy richtte de Span jaard in de Meimaand van 1905 de eerste strofen vaD zijn ftnancieelen klaagzang. Dat was dom van Bistagno. Franscli en Spaansch zijn in het geslacht der Latijnsche talen te nauw aan elkaar verwant, dan dat een scholier als hij in de spelling van den smtds-naam al niet een merie-thekel had moeten zien. Jeanrenaud is niet anders dan een aaneen-gegroeide familienaam van Jean Renard of oudtijds Jean Re- nald Jean Renard. De smid heeft zich dan ook inderdaad als een slimme vos ontpopt. Hij vond dien brief wel grappig en de lust bekroop hem den gauwdief in de val te lokken. Een levendige correspondentie ontstond tusschen Barcelona en Lausanne of- te-wel tusschen den smid Jeanrenaud en zijn gekwelden en gekerkerden suiker-oom Don Carlos Jeanrenaud. Deze held lag in boeien ergens in de kelders van de vesting Melhla. Het diefachtige gouvernement had den nobelen oud Zwitser van land verraad of zoo iets beschuldigd, met geep ander doel dan later in het bezit te komen van zijne millioenen. De regeering had echter gerekend buiten de goddelijke voorzienigheid, die hier tusschen beiden trad in den persoon van den ouden dorpspastoor, aan wien door den gekerkerden don. zijn eenig kind een aanminnig- dochtenje, dat spreekt vanzelf was toevertrouwd. De goeie pleegvader bezat echter buiten zijn brevier en het bouwvallige godshuis niemendal. En zonder geld is in Spanje geen recht te krijgen. Als de Zwitsersche ooms en tantes in Lausanne de kleine Pepita maar eens konden hooren, als ze 's avonds en 's morgens voor vader haar Ave's lispelde. Enfin, 't werd een heele roman. Een geïllustreerde roman. Want er kwamen portretten van den don, de borst zwaar en glansend van eere- teekencn 't was n.l. de photo- praphie van een vroegeren minister van oorlog en dan dat snoezige snoetje van die kleine Pepi; verder een heele serie prentbriefkaarten met het landhuis van den don, de kerk- ruïne van den liefdevollen pleegvader, de vesting waar de ongelukkige bloed verwant lag vastgeklonken. Hoofdzaak was echter het hono rarium doch ook daarover werden partyen het ten slotte eens. Met 25.0U0 franken zou men den gevan gene kunnen los koopen, en een ongenoemde had er al vast 13.000 beschikbaar gesteld. Zou het niet be schamend zijn, als de bloed-eigen familie de andere, de kleinste helft weigerde. De smid zag het «beschamende" dan ook in en sloeg een samenkomst voor in Hotel de la Paix te Genève. Na inzage van documenten was hij onmiddelijk bereid het benoodigde geld te verschaffen. Ende zoo ge schiedde het. Up een mooien Juli morgen, daar arriveerde in Hotel de la Paix aan de zonnige quai de Mont-Blanc de Spaan scbe gast Geen giijze zielezorger of droge notaris, maar een allersnoepigste donja met bolero en tudor. In het vreemdelingenboek schreef ze zich in als mile Erminia Salla. De portier moest haar onverwijld inlichten of er al een zekere mr. Jeanrenaud af gestapt was. Zoo goed eu kwaad als 't ging, want de donja kende geen Fransch, werd haar beduid, dat van bedoelden mijnheer een telegram was ontvangen, waarbij zijn komst op den volgenden dag werd aangekondigd. intusschen was ook de echte filou aangekomenmaar bij schreef zich in als bandelaar in auto's met domicilie in Marseille. Tegenover de bekoorlijke donja speelde hij de rol van den grooten onbekende. Ongemerkt spon de politie hare netten, hield dag en nacht het mooie, blanke hotel in het oog. Elke gast werd nagetrippeld, ongemerkt be snuffeld, gekiekt. Den volgenden morgen op het be paalde uur kwam de avontuurlijke smid. Hij liet zich bij de donja aan dienen, die hem namens den ouden pastoor een minzaam schrijven over handigde. Daarop volgde een onder houd tusschen de donja, die geen F ransch endensmiddie geen Spaansch verstond. Niemand twijfelde dan ook aan de verklaringen van dezen laatste voor de rechtbank, dat men hoofd zakelijk door gebaren gediscussi eerd had. 't Kan amusant geweest zijn de schalksche donja met vinger- greepjes aan haar mondje en arm- wiegelingen also! ze een kindje don- dijnde. het bakkesje van de kleine Pepi te zien uitteekenen. Toen waren de documenten voor den dag gekomen Een notarieele akte, een bewijs van overlijden, telegrammen, wissels op Parijs, Londen, alles prachtig ver- valscht. Buiten voor het hotel gingin angstige spanning de onbekende reizigers van gisteren in casu Bistagno op en neer. Op een scheepslengte van den oever zat een visscher, die met zijn bootje dan hier dan daar dobberde om een vischje te verschalken. Niemand merkte hoe hij voeling hield met dien man op de kade, maar tevens met den detectiel op het balkon-hotel, die straks een inval in donja's kamer doen zou. De smid had zich schijnbaar door de innemende gebaren van Erminia laten inpalmen en zjjn portefeuille voor-den dag gehaald. Juist telde hij de lapjes van honderd toen hem een hevige hoestbui overviel. Dat was 't teeken. De detectief drong de Kamer binnen en arresteerde de Spaansche schoone. Heur cavalier, die lont scheen geroken te hebben had zich alvast uit de voeten gemaakt. De nieuwsgierige visscher was hem echter op de hielen gebleven en arresteerde hem eeri half uur later, toen hij uit het Café de la Couronne kwam. Het rechtelijk onderzoek duurde maanden 't zaakje zat fijn in elkaar gesponnen. Op de terechtzitting bleek, dat de donja oen lichtzinnig modistje uit Madrid is. De kleine wereldbur ger, die zich intusschen bij zijn moe der in de gevangenis had aangemeld, was daarvoor een schreeuwend bewijs. Dat zij deel had aan de oplichters- geschiedenis kon uit niets blijken. Zij wist alleen, dat een zekere mijnheer Jeanrenaud haar voor een familie aangelegenheid zooveel duizend fran ken zou overhandigen. Als loon was haar een vaste- som toegezegd, die zij in haar omstandigheden bitter- noodig had. De donja ging vrij uit. Bistago beproefde vergeefs zich los te werken. De experten toonden met photographische vergrootingen aan, dat hij de schrijver der brieven is. Erminia is door hem tijdens heel haar lange reis op den voet gevolgd. Hij had een dames-kostuum, dat der donja worider-wel paste, iri zijn kofier. Tijdens de onderhandelingen op de kamer van mile, liep hij op de kade heen en weer, en hield den over dekten ingang van het hotel steeds scherp in het oog. Verder blijkt, dat hij wegens oplichting en dielstal een respectabel zondenregiiter heeft. 't Slot is, dat de romantische schat graver of althans een ran het berucht Spaansche gilde van St. Escroquiero voorloopig de pen niet meer zal op nemen. Hij kreeg tien maanden vast asyl-recht met gratis mondkost en onderdak. Landweer. De minister van oorlog heeft be paald dat de dienstplichtigen die in de jaren 1903, 1904 en 1905 voor den dienst bij de landweer zijn bestemd, met uitzondering van hen, die tot de hospitaalsoldaten behooren, zullen worden opgeroepen om voor zes dagen onder de wapenen te komen. De data van opkomst loopen tusschen 14 Mei en '2 Juli. FRANZ TRELLER. 36) Hij stak den Indiaan zijne hand toe, die deze nam en schudde. «Zoek naar uw volk in de bloedige prairie, een geluk dat ik u gevonden heb om mij den weg te wijzen." Van waar komt gij "Van de Verdigris, van daar, waar hij door de rots heen boort, ben ik noordwaarts gereden." "Zaagt gij de Cheijennes?" "Ja. Sir zag hen niet ver van de rivier, bleef twee dagen bij hem." "Waar reden zij heen?" "Naar het Oosten, Sir, op de buffeljacht." "Was de Donkere Wolk bij hen?" "God zegene me, hebben genoegen gehad, den waardigen heer te zien." "Waren er veel jagers?" "Ja, nu, ik heb ze niet geteld, maar naar het scheen, waren er zoo twee, drie honderd." Of deze getallen den Indiaan iets te zeggen hadden, was niet te merken, zoo onbeweeglijk waren zijne gelaatstrekken. "Heeft mijn broeder onzen vriend, den Grijzen Beer, die aan de rivier woont, bezocht? vroeg de Indiaan met de- I zelfde onverschillige uitdrukking. Maar Stone was op der gelijke vragen voorbereid, kende den listigen aard der rood huiden wel genoeg en verborg onder zijn open, eerlijk uiterlijk een mooi beetje sluwheid. "Wilde wel, maar vreesde echter bij u te laat te komen om uwe wapenen voor den jachttijd in orde te brengen, ging dus voorbij, zal hem op den terugweg bezoeken." Dit kwam er natuurlijk en ongedrongen uit, dat alle verdenking, zoo die er geweest was, bij den Indiaan moet verdwijnen. Hij sprak dan ook op vriendelijke wijzede geweermaker is welkom." "Zijn wij nog ver van uwe legerplaats' Uil?" "Dat zult ge zien, kom," was het laconieke antwoord. Toen reed hij af naar het noorden en de anderen volgden. Gedurende dit gesprek had Paul, diezich verbaasde over de slimheid van den Kentuckiër, stil op zijn muildier ge zeten en met zoo onverschillig mogelijk gelaat geluisterd. Nu reed bij achter Bill Stone aan. De Kiowa, die zich de Uil genoemd en nu nooit den ge weermaker voortreed, herhaaldDe geweermaker is ons welkom, hij zal in de legerplaats genoeg te doen vinden." "Heb dat wel gedacht," lachte Bill, «ja, de heeren rood huiden gaan wat ruw met hun buksen om. Nu, verheugt het mij, hoe meer werk, hoe meer huiden." «Had de geweermaker bij de Cheijennes ook veel werk?" "Dat ging. Er was voor veertien dagen reeds iemand van mijn ambacht bij ben geweest en had voor mij niet veel te doen overgelaten." "Zaagt ge geen Kiowas op uw weg?" "God zegene me, neen. Ik keek naar lieden van uw volk uit als een jager naar wild, om te vernemen, waar ik al vrienden zag, maar vergeefs. Het was een geluk dat ik u ontmoet heb." Paul werd, naar het scheen, door Je Indianen niet op gemerkt. "Hoe komt het?" vroeg de Indiaan verder, "dat het jon ge bleekgezicbt rijdt op bet dier, dat de werktuigen van den smid draagt "Ja" lachte Bill, «waarom hebben uwe bloedige prairiën zooveel gaten die de prairiehond graaft. Ik had drie muil dieren toen ik uittrok, een brak zijn poot in zoo 'n ver vloekt gat, ik moest het dood schieten en mijn knechtje op het lastdier zetten." Uit al die vragen bleek met hoeveel wantrouwen de Kiowas op al die uiterlijke dingen letten en Paul werd daardoor versterkt in zijn voornemen om de uiterste voor zichtigheid in acht te nemen. »De geweermaker moet veel werk hebben; dat bij een knechtje heeft meegenomen." »Bij mijn ziel, dat is zoo, kwam alleen niet klaar, heb den jongen meegenomen om beter voort te komen." Op des Indiaans onverschillig gezicht was niets te lezen of Bill's verklaringen met zooveel natuurlijke eenvoudigheid gegeven, hem bevredigden. De andere Kiowa, een man van in de veertig jaar, met een bruin e nstig gelaat, reed sedert eenigen tijd naast Paul. Tot nog toe was geen woord over zijn lippen ge komen. De jongeling schrikte daarom op toen de wilde plotseling vroeg; (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1906 | | pagina 1