NIEUWE Nieuws- eu Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. BINNENLAND. flo. 23. Woensdag 21 Maart 1906. Vyf=en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG BN ZATERDAG. HET KIND DER PRAIRIE. 47> Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75; Franco per post door het geheele Rijk f 1. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langcstraat 77. Telephoonno. 89. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'/» Cent. Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte Bestrijding der vivisectie. Vanwege het hoofdbestuur der Nederl Vereeniging tot Bescherming van Dieren is het volgende adres gericht aan den minister van Binnen- landsche Zaken 's-Gravenhage, den 19en Febr. '00. Bij dezerzijdsch adres d.d. 16 Sep tember 1882 werd tot den toanma- ligen minister van Binnenlandsche Zaken, jhr. Six, een uitvoerig adres met tal van bijlagen en voorzien van 2300 handteekeningen waaronder die van 13 geneesheeren, gericht waarbij aan Zijne Excellentie op aangegeven gronden werd verzocht maatregelen te willen nemen om het misbruik van vivisectie legen te gaan en de toe passing daarvan alleen aan bevoegde personen over te laten. Dit adres, alzoo bescheiden van inboud, werd in handen gesteld van de professoren Heinsius. Stokvis en Koster, allen besliste voorstanders der viviseciie. De strekking van het van hen omtrent genoemd adres ver wachte rapport was daarom al aan stonds gemakkelijk te voorspellen. De bij requesten van 23 Maart en 1 October 1885 en 7 December 1880 herhaalde verzoeken om wetielijke regeling der vivisectie onder verwijzing naar de beperkende bepalingen door de Pruisische. Oostenrijksche en En- gelsche regeeringen uitgevaardigd, hadden geen beter resultaat Een poging door ons hoofdbestuur aangewend bij adres d.d. 21 December 1887 om de toepassing der vivisectie aan de Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht aan beperkende bepalingen te onderwerpen was niet geheel vruch teloos daar krachtens besluit van den toenmaligen minister van Binnen landsche Zaken d d. 7 October 1888 door den directeur van genoemde inrichting verschillende beperkende voorschriften op dat gebied werden vastgesteld. Gedurende een reeks van jaren heeft ons hoofdbestuur zich daarna onthouden van bemoeiingen op bet gebied der vivisectie, aangezien een afzonderlijke vereeniging zich had gevormd welke zich speciaal ter be strijding van de wetenschappelijke dierenmarteling had geconstitueerd. Deze vereeniging, wier methode van actie zich uitsluitend bewoog op bet gebied van propaganda, onthield zich evenwel van oflicieele demarches bij de betrokken autoriteiten. In 1902 week zij echter af van de door haar gevolgde gedragslijn. Zij wendde zich tot de Koningin met een adres d.d. Utrecht 15 November 1902 waarbij zij «ofschoon bij voort during zich plaatsend op het stand punt der algeheele afschaffing eener onderzoekingsmetliode, die de folte ringen van zooveel gevoelende wezens ten gevolge heeft en op den duur verhardend moet werken op beoefe naars en toescnouwers" eerbiedig verzocht de nu schier volkomen vrij heid der personen bij het nemen van pijnlijke proeven op dieren door een wettelijke regeling der vivisectie met strafbepalingen te willen beperken. Door dr. Kuyper werden daarop enkele bepalingen vastgesteld met betrekking tot de uitoefening der vivisectie bij het ondei wijs in de facul teiten der genees-, wis- en natuur kunde. Deze bepalingen weiden aan de Tweede Kamer der Staten-Genei aal medegedeeld bij de Memorie van Ant woord op het Voorloopig Verslag nopens de ontwerp-begrooting van Binnenlandsche Zaken voor 1904. Alle deze bepalingen tiebben even wel nog weinig wijziging m den be- staanden toestand gebi acht. De dieren zijn naar het oordeel van het hoofd bestuur, niet genoegzaam beschermd tegen proeven waarvan het nut in verhouding tot het toegebrachte leed uiterst twijfelachtig mag worden ge noemd. Het kan ook nu niet de taak zijn van ons hoofdbestuur om bij dit adres in tecbnische beschouwingen te treden aangaande het nut van velschillende proefnemingen. Wij veroorloven ons alleen Uwe Excellentie te verwijzen naar de ook veelal aau Uw departe ment toegezonden geschriften van den Anti-Vivisectiebond, waarbij bet nul van onderscheidene pioefnerningei op wetenschappelijke gionden wordt weerlegd. Het zij ons alleen vergund Uwe Excellentie te wijzen op het feit dat met name in Engeland, Duilsch- land en Noord-Ainenka lal van ge neesheeren deels de vivisectie al keuren, deels de toepassing ten zeerste wen- schen te bepeiken. Ten bewijze daar van neem ik de vrijheid hierbij over te leggen een afdruk van een adres met betrekking tot de toepassing van de vivisectie in Duitschland voorzien van tal van handteekeningen waar onder niet minder dan 139 van ge neeskundigen. Ouk bij ons te lande ontbreken geen deskundigen wier gevoelen over eenstemt met dat van dein datadres vermelden. Op verschillende algemeene verga deringen der NeUerlandsclie vereeni ging lot bescherming van dieren is unzerzijdsch de wensch te kennen gegeven dat van regeermgswege een cuuimissie zou worden benoemd, aan gewezen tol het uitbrengen van een rappoit met betrekking tot bet nut der vivisectie en de weiischelijkheid om wat de toepassing betreft, indien zij al niet worde verboden, baar al thans aan streng bindende bepalingen te onderwerpen. Ons hoofdbestuur vleit zich niet dat zoodanig rapport zal overeenstemmen met zijn weiiscben ten opzichte der quaestie, rnaai is toch overtuigd, dal de uitgesproken meening der legen- standeis in menig opzicht zoo over tuigend juist zal blijken, dat van regueringswege daarmede zal worden rekening gehouden. Uit hel antwoord door Uwe Excel lentie gegeven op een desbetreffende vraag van mr. Van Idsinga bij de discussie over de ontwerp begrooting van Uw departement, bleek ons hoofd bestuur dat Zij niet ongeneigd was tot bet benoemen van een commissie gelijk ook onzerzijdsch gaarne zou worden verlangd. Wij veroorloven ons de hoop uit te spreken, dat zoodanige commissie samengesteld uit voor- en tegenstan ders, werkelijk benoemd moge worden, oveituigd dat zij zal leiden tot een regeling waarbij in de toekomst menig onnoodig smartelijk lijden aan de dieren zal worden bespaard. Namens het hoofdbestuur der Nederl. Ver. t. besch. v. d. De Voorzitter (get.) R. A. Klerck. De Secretaris (get.) Ditllinger. Door het Hoofdbestuur van den Nederl. Schutterij-Kaderbond is eene circulaire verspreid van den navolgen den inhoud: Aan alle Koninklijk erkende schietverenigingen en alle Neder landers die lot een weerbaar volk witten behooren. 'h Roem al wie voor het Vaderland als held met eere valF, Maar 't veld van eer} dat ik mij zoek, ik vind het overal. De woorden van een grijsaard, die zijn kennis en zijn kiacht besteedde lot heil der Menscbheid maken wij, waarde lezers, vooi zeker allen tot de onze. Moed te toonen in den voor velen zoo barden strijd om liet bestaan, beleidvol te bandelen bij de opvoeding onzer kindeien, tiouw te blijven ui bel vervullen van den plicht, die op ons rust voor ons gezin, voor de maat schappij, bet is ons aller streven. Bertha von Sütlner, Frederic Passy en val van andere edele vrouwen en mannen, die het «de wapens neêr" in alle werelddeelen doen hooren, zij hebben onze volle sympathie. Doch zoolang beerscffzucbt, eerzucht en hebzucht den meusch bezielen, zoolang moeten we steeds gereed zijn, geweld met geweld te keeren. Het «zoo ge den vrede wilt, bereidt U tot den oorlog", zal vooreerst wel waarheid blijven. In een geschrift, waarin de Vereeni ging Volksweei baarheid baar werken en streven uiteenzet, wordt gezegt «Het voortbestaan van een volk mag men slechts dan verzekerd achten, indien het zellbewust van zijn kracht, niet zal aarzelen, vertrouwende op zijn goed recht, zijn weerkracht geheel te gebruiken, als zulks voor zijne onafhan kelijkheid noodig mocht worden. «Het Nederlandsche volk is tbans in bovenbedoelde zin geen krachtig, zelfbewust volk te noemen. De twijfel, zoo menigwerf uitgesproken, aan de mogelijkheid om ons met vrucht te verdedigen, de kleinmoedigheid van zoovelen te dien opzichte, zijn een gevolg van onze betrekkelijke weerloos heid, van de verslapping van ons volks karakter. Dit kan, noch mag niet ver bloemd worden. Het grootste gedeelte der mannelijke bevolking is buiten staat, als zijnde geheel ongeoefend, om bet vaderland te verdedigen als T noodig mocht worden. «Niemand waarborgt ons, dat dit geval zich niet te eeniger lijd zal vooidoen. Geheel onverwacht kan ons volk plotseling voor de noodzakelijkheid staan, zich te moeten verdedigen. T Doel der Vereeniging Volksweer baarheid is, te trachten dien voor ons Nederlanders onwaardigen toestand te doen ophouden en in het geheele land eene beweging in het leven te roepen, die leidt tol handelen, tot het zicb vrijwillig oefenen van alle lichame lijk geschikten, in al wat noodig is voor hen, die, als 't gevaar dreigt, niet werkeloos mogen blijven. Op hen allen toch, Nederlanders, rust de plicht om aan 's lands verdediging persoonlijk en krachtdadig mede te werken." Ook wij ondergeteekenden, ieden van liet Hoofdbestuur van den Neder- iandschen Schutterijkader-Bond zijn van een en ander doordrongen en DOOK FRANZ TRELLER. Nu stak hij zijn hand naar Bill uit en sprak beleefd: de geweermaker is in de legerplaats der Kiowas welkom." De Kentuckiër nam de toegestoken rechterhand eu ant woordde "Nu, zoo is het goed. Ik denk, Bill Stone is overal bij de roode heeren welkom, waar onbruikbaar geworden wapenen weer hersteld moeten worden. Ik was daarom uiterst verbaasd dat ge mij zoo onvriendelijk ontvingt." "De geweermaker moge het vergeten; er zweefde een wolk om Kraaienveers hoofd." "Alles is in orde, oude roodhuid, ik denk, dat wij het wel eens zullen worden." Kraaienveer stond op en wenkte Bill met hem ter zijde te gaan. Buiten gehoor van de anderen zei de Indiaan met gedempte stem«de geweermaker is een eerlijk man en spreekt slechts met eén tong. «Ge kunt er u op verlaten." "Is hij een vriend der Kiowas?" "Ja, natuurlijk, anders was ik niet tot u gekomen." "Is hij ook een vriend der Cheyennes?" «Zeker, ik ben een vriend van allen die werk voor me hebben en dat behoorlijk met huiden en paarden betalen." «Is hij ook een vriend van den Grijzen Beer?" "Nn, dat spreekt van zelf, hoofdman," antwoordde Bill met zijn heele trouwhartigheid, "ik zeide u immers dat hij mij het leven gered heeft." Nog zachter voer de Indiaan voort: "Kent hij ook zijn medicijnman "Als gij den kleinen, mismaakten mensch daarmee be doelt," antwoordde Stone nu ook met gedempte stem, "die bij hem woont, ja." "Hij kan too veren, nietwaar?" »Hm," zei de sluwe Kentuckiër en keek schuw om "of hij een toovenaar is, weet ik niet, maar een onheilspellende kerel is hij zeker." »Wat bedoelt ge?" vroeg de Indiaan, die de uitdrukking: onheilspellend niet verstond. "Nu, Kraaienveer, in kwaadheid kwam ik met den dwerg niet graag samen, hij is een vreeselijke vent, ge hadt eens moeten zien hoe die prairie-roovers, die mij verleden jaar overvielen, wegvloden toen zij hem zagen." Kraaienveer was onder hen geweest die den trapper en Puck eenige jaren geleden hadden aangevallen en de indruk die de vreemde gedaante van den dwerg toen op hem gemaakt had, werkte nog voort. «Nog zachter voer hij voort: "hij verstaat de dierentalen, nietwaar "Ja, opperhoofd," zei de door die vreemde vraag over blufte Kentuckiër, «dat weet ik niet. Ik ben met hen beiden te kort samen geweest om bijzonderheden te weten. Hij heeft mjj welgedaan, maar een onheilspellende kerel is deze Puck, daar blijf ik bij, hij bezit zoo'n bovennatuurlijke lichaamskracht dat men wel vermoeden kan dat het niet alles recht toegaat, ik geloof dat hij met éen hand een grijzen beer kan worgen." Kraaienveer keek nadenkend' voor zich en zeide toen: «het is goed, ik dank mijn blanken broeder. Hij zal de wapenen der Kiowas voor de jacht in orde maken, hij is welkom." Toen ging hij terug naar zijne krijgslieden, die stil- zwygend het eind van het gesprek hadden afgewacht en riep de oudsten om zich heen. Bill en Paul gingen naaT de Oshonta. Toen zij alleen waren sprak de geweermaker, en zijn andejrs zoo joviaal gezicht stond zeer ernstig: «dat is een bedenkelijke zaak jongen. Ze hebben je in gezelschap van den trapper gezien, dat is een feit. Kraaienveers's verdenking moge voor een oogenblik op zij gezet zijn, maar ze is niet weg. Zij zijn zeer sluw, die roode honden. Wordt zijn verden king zekerheid, dan geef ik voor onze scalpen geen cent. Ik wilde wel, dat ik mij met deze geschiedenis niet had in gelaten en dat ik eenige honderde mijlen van hier ware." "Stone," zei Paul, wien het na het gesprek met Kraaien veer ook niet wel te moede was, op ernstigen toon: «Uw eerlijk, dankbaar hart heeft u aangedreven, hem, die uw leven gered heeft, in den nood niet te verlaten en ik hoop dat God ons ook niet verlaten zal." (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1906 | | pagina 1