NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
BINNENLAND.
No. 42.
Zaterdag 26 Mei 1906.
Vijt-en-dertigste jaargang,
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
ZONDAGSRUST.
HET KIND DER PRAIRIE.
Amersfoortsche
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk f 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
BureauLangestraat 77. Telephoon n*. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Advprtentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Wanneer men zes dagen van de
week heeft besteed aan nuttigen ar
beid, heeft men er behoefte aan, den
zevenden dag als rustdag te kunnen
doorbrengen en die behoefte is zoo
groot, dat men recht heeft, iedere
week één dag geheel vrij te hebben.
De boog kan toch niet altijd ge
spannen zijn, op arbeid moet rast
volgen. Eén dag in de week vrij te
zijn is noodzakelijk en de noodzakelijk
heid van dien rustdag doet zich daags
te voren reeds gevoelen. Immers den
laatsten werkdag wordt de taak zeer
gemakkelijk, zeer opgewekt aanvaard,
omdat men weet, dat met het einde
van den dag eene verpoozing komt
van tamelijk langen duur. Een gan-
schen dag heeft men in het vooruit
zicht, gedurende welke men meester
is over zijnen tijd. En de' rustdag
zelf hoe lacbrbij een 'ïëiter niet
toe. Men kan deze zoo gezellig mogelijk
doorbrengen, geen arbeid en zorgen,
niets dan rust en genoegen, liet ligt
voor de hand, dat de Zondag als
rustdag hoogst aangenaam is. Voor
sommigen, die opmerking moeten wij
terloops nog even maken, gaat van
het aangename van den rustdag veel,
zoo niet alles verloren, omdat zij
rast meenen te kunnen vinden in
allerlei uitspattingen, waardoor zij
zicb lichamelijk en geestelijk slopen.
Zij vermoeien zich veel meer dan
gewone arbeid het doen kan en de
Zondag is voor hen eer tot nadeel,
dan tot zegen.
Wanneer we spreken over het aan
gename van den rustdag, dan hebben
we het oog op hen, die aan het aan
gename het nuttige weten te paren
en die geen heil zoeken in losbandige
bacchanaliën.
In betrekking tot den Zondag zijn
de menschen in drie rubrieken te
verdeelen; tot de eerste behooren zij,
die in den uitgebreidsten zin van het
woord van de Zondagsrust kunnen
genieten. Zij weten door ervaring
mee te spreken van het aangename
en noodige van den rustdag. Tot de
tweede rubriek rekenen we hen, die
des Zondags gedeeltelijk vrij zijn en
gedeeltelijk moeten arbeiden. Het is
waarlijk geen wonder dat zij dikwijls
«steen en been" klagen en meer dan
eens den wensch uiten van invoering
van algemeene Zondagsrust. Die
wensch zal voor de meesten wel ijdel
zijn daar in vele takken van dienst
des Zondags arbeid gevergd moet
worden. Men denke om slechts enkele
voorbeelden te noemen aan het spoor
wezen, aan posterijen en telegrafie.
Onder de derde rubriek scharen
we hen, die den ganschen Zondag
gebonden zijn en dan alleen van rust
kunnen genieten, wanneer zij met
gevaar van schade te zullen oploopen,
den arbeid voor een poos neerleggen.
Zij zijn groot in aantal en op slechts
weinigen na vindt men ze onder de
neringdoenden.
Algemeene invoering van Zondags
rust wenschen de meesten. Ieder
kan voor zich zelf wel «vrij af'
nemen op den Zondag, doch zooais
we reeds zeiden, dan loopen ze ge
vaar van schade. Zoolang er lieden
zijn, die des Zondags inkoopen of
bestellingen doen, terwijl ze dat even
goed 'in de week zouden kunnen ver
richten, zoolang kan een neringdoende
zijne zaak op den rustdag niet sluiten;
want als een «Zondagskooper" bij A,
bij wien hij geregeld als klant komt,
niet terecht kan, omdat hij wegens
Zondagsrust niet verkoopt, welnu, dan
gaat hij naar B. En als B den kooper
dan goed bedient, is er veel kans,
dat A. zijn klant verliest. Om deze
schade te voorkomen, besluit A. heel
eenvoudig iederen dag van de week
gereed te staan om zijn afnemers te
bedienen om er zich in te troosten,
nooit, zelf des Zondags niet, van rust
te genieten.
Hieruit volgt dat er in slochts twee
gevallen gedacht kar. worden aan
algemeene invoering van Zondags
rust. Of de klanten moeten zoo ver
standig worden zich van alles, wat
ze noodig hebben, gedurende de werk
dagen te voorzien, of de neringdoenden
moeten de banden ineenslaan, en één
van zin en één van wil besluiten om
des Zondags niet te verkoopen. Het
eerste geval zal zich wel nooit voor
doen.
Doch wanneer alle neriugdoenden
overeenkomen niet meer te verkoopen
zuilen zij de on buigzamen wel dringen
bunne inkoopen op de gewone werk
dagen te doen.
Zondagsrust is dus zeer aan te be
velen, ja dringend noodzakelijk; van
den kant der afnemers is op geen
steun te rekenen, dus er rest niets,
dan een eensgezind optreden der
neringdoenden. Het schijnt dat het
echter nog al voeten in de aarde
heeft om geheele Zondagsrust in te
voeren.
Neringdoenden, slaat allen de han
den ineen, wees eensgezind in uw
streven en rust niet voor ge Zon
dagsrust hebt ingevoerd; waarmede
ge u zeiven de waarde van het leven
verhoogt en de lust tot werken ver
meerdert.
De Lustrumfeesten te Utrecht.
Men meldt uit Utrecht aan 't «Han
delsblad."
Nu we zoo langzamerhand de maand
van de Lustrumfeesten zien naderen,
is het niet van belaDg ontbloot meer
in bijzonderheden te gaan vertellen
wat het publiek op den grooten dag
der maskarade te zien zal krijgen. Wij
werden daartoe in de gelegenheid ge
steld door den heer Cornelis Begeer,
eigenaar van de Stichtsche Zilver-
fabriek, aan wien, zooals vroeger reeds
werd gemeld, de leverantie werd opge
dragen van de benoodigde harnassen,
kostbare kleedingstukken, wapens,
schilden, paardentuigen, enz. enz.
Er nemen aan den optocht over de
■100 studenten deel en ruim 200 ano
nymi, ongerekend den triumfwagen,
de wagens voor buit en allegorische
voorstelling, de tachtig paarden, de
vier witte ossen, enz.
De grootste aantrekkelijkheid van
den stoet wordt gevormd door den
Imperator, staande in zijn pracbtigen
triumfwagen door vier paarden getrok
ken, welker forsche ruggen bedekt
zijn met fijn-geborduurde dekken,
schitterend in hun kleuren van goud,
purper en wit. Een meer rijke versie
ring, volkomen barmonieerend met
al wat tot de directe omgeving van
den Imperator behoort, kan men zich
moeilijk indenken.
Voor den wagen heeft de triumfee-
rende Caesar een speciaal kostuum,
bestaande in een lange witzijden tunica,
kunstig en met veel smaak met goud
draad bestikt, waarombeen een groote
purperen mantel gedragen wordt, die
met zachtgetinte blauwe vierkanten
en veel goud is bewerkt. Op den dag
der wagenrennen zal de Imperator een
zeer kostbaar harnas dragen, voor
welks bewerKing in de ateliers van
den heer Begeer speciale kunstenaars
werkzaam zijn. Het is van verguld
koper en wordt geheel uit de hand
gedreven.
Op het borststuk zijn tal van figuren
en voorstellingen aangebracht, sommi
ge tot in de uiterste finesse doorge
voerd en op enkele plaatsen 3 cM.
hoog uitgedreven. Bij het bezichtigen
van zulk nobel werk herkent men
oogenblikkelijk de machtige hand van
den waren kunstenaar.
Op dezelfde artistieke wijze zijn het
rugstuk, de beenstukken, de schouder
bedekkingen, kortom de geheele uit
rusting bewerkt. Ook de belm is
kunstig geciseleerd met centauren
figuren en mooi gedreven koppen.
Denkt men zich nu het geheel
prachtig verguld, dan krijgt men een
denkbeeld van den indruk, dien de
verschijning van den Imperator maken
zal in deze uitrusting. Behalve de reeds
genoemde, heeft de keizer nog de
I beschikking over vier avondcostuums.
Van deze is ongetwijfeld het mooiste
dat met den blauwen mantel, die
overal met zilverfiguren is bewerkt
en waarbjj de hooge grijze laarzen
met zilver keurig zullen uitkomen.
Na den Imperator zijn de mooiste
costumes die van de acht Legaten,
die te herkennen zijn aan bun
pracb tige harnassen met bijbehoorende
helmen.
Deze harnassen, waarvan enkele ge
dreven, zijn in verschillende metaal
soorten gevoerd en varieeren daar
door in kleuren. De applicaties zijn
wederom in een anderen toon gehouden,
waardoor het geheel schitterend voor
komt.
Bij de Legaten bebooren de Cor-
nicularii, die mantels dragen in de
zelfde kleuren als deze.
Verder noemen we de Germaansche
Lijfwacht bestaande uit 4 officieren
te paard en 4 te voet, welke gekleed
zijn met bonte velkurassen,gemonteerd
met geelkoperen en ijzeren ornamen
ten. Zij dragen helmen met hooge veeren,
voor de ruiters, wit gekleurd, voorde
voetknechten uit groote zware vler
ken bestaande.
De Cenlurio'sacht in getal, zijn even
eens voorname figuren en vormen geen
bepaalde groep, 't Zijn allen op zich
zelf staande personen.
Verder noemen we den Praefectus
Praetorio, den Praefectus Equitum,
den Praefectus Urbi, een groep (van
7) Tribuni Militum, 8 Lictoren, Dru-
sus en Claudius, Drusus de aandacht
trekkend door zijn witte tunika met
zorg bewerkt, en den karmijn-rooden
mantel met zilver geborduurd.
Indrukwekkende figuren zullen ook
zijn: de Germaan Flavus, die een
reusachtige gestalte heeft en niet
minder de gevangen Germaansche vor-
ten wier kollessale lengte 2'/» M. be
draagt.
De gevangen Germaansche vorstin
nen en vooral Thusnelda met haar
zoontje zijn vrouwenfiguren die niet
bet minst de aandacht verdienen.
De heer Begeer heeft hel portret
DOOS
66)
FRANZ TRELLER.
Zij lieten de paarden grazen, en versterkten zich met de
meegenomen voedingsmiddelen. De trapper gaf den buffel
jager gedurenden den maaltijd een kort verslag zijner laatste
avonturen, waarnaar Walker met de grootste verbazing
luisterde.
»God heeft u op mijn weg geleid, Grizzly sprak Walker,
«ik zou anders die schurken in de fuik geloopen zijn. God
helpe ons, de Sioux op het oorlogspad."
Wij hebben de Kiowas en Cheyennes dichter op den hals
dan de roodhuiden verder in het Noorden. Wij moeten wach
ten uitzetten, Puck, want als de Kiowas ons spoor kruiseD
vallen ze als bloedhonden op ons aan. De hoeven van mijn
Donder zeggen hun duidelijk genoeg wie zij voor zich
hebben Ik hoop maar dat onze vrienden de Cheyennes
spoedig van zich zullen laten hooren"
«Goed, oom, ik zal de wacht houden, Paul is doodmoe
en de geweermaker eveneens en gij moet rust nemen na
zoo'n langen rit."
«En jij
O, ik ben niet moe."
«Als Puck naar dezen kant der prairie wil nitzieDj
Grizzly," zeide Walker,'' dan zal ik het oosten verkennen.
Ik ben uitgerust. Ge kunt rustig gaan slapen zoolang Sam
Walker waakt."
«Ge hebt gelijk, man, wij hebben rust noodig. Ik voel
best dat acht dagen geboeid in een hol liggen het lichaam
niet sterkt, kijk gij naar 't oosten uit, Puck waakt hier.
Ik ga eerst een beetje slapen jongen, en dan los ik je af.
Als ge iets verdachts ziet, laat dan het uilengekras hooren."
Walker nam zijn buks en ging aan den Oostelijken rand
van het boschje.
De trapper, Bill en Paul strekten zich uit op het gras
en sliepen spoedig in, Maar Puck nam buks, boog en pijlen
en ging aan den rand van het boschje om uit te zien
naar den kant vanwaar zij gekomen waren.
Hij klom in een boom waar hij tusschen de takken een
goed zitje vond en liet toen zijn blik over de vlakte gaan.
Daar zat de mismaakte jongeling in wiens lichaam zoo'n
zeldzaam reine en schoone ziel woonde en staarde in stilte
over zijn tehuis, zooals hij de eindelooze prairie noemde.
Voor hem bestond de wereld slechts uit de Steppe,
waarin hij, zoo al niet geboren, dan toch lichamelijk en
geestelijk was ontwikkeld en den ouden trapper, wiens
ruwe teederheid hem altijd met zooveel zorgende liefde
had omringd. Alles wat dit rijke hart aan liefde bezat
concentreerde zich op den «oom," die voor hem vader en
moeder beide was,
Hij kende niets anders. Van zijn mismaakt lichaam en
leelijk gezicht had hij weinig leed, daarvan werd hij zich in de
eenzaamheid der Steppe nauwelijks bewust. Het oefende
geen invloed uit op de gezindheid van den trapper en wat
gaf hij om anderen Ja, het deed hem zelfs genoegen als
blanken, maar vooral als Indianen bij zijne verschijning
verschrokken. Ook was hij aan dien indruk zijner persoonlijk
heid van zijn jeugd af gewend. Paul's sierlijke gestalte en
mooi gelaat bewonderde hij zonder jaloerschheid. Hij hield
veel van hem en gunde hem de gunst van den trapper,
wijl Paul niet lang zou bljjven, anders zou hij wel jaloersch
geweest zijn.
De genegenheid van Grizzly wilde hij met niemand deelen.
Puck's gedachtenkring was beperkt. De trapper had hem
Godsdienstonderwijs gegeven en hem leeren gelooven in
God en den Heiland. Met aandacht las hij de Bijbelsche
geschiedenis. Zijn pleegvader had getracht hem wat
natuurkunde enz. te leeren doch bij gebrek aan leermiddelen
zonder gevolg. Omtrent de wereld buiten de Steppe had
hij zijn eigen begrippen. Puck leefde zijn geestelijk leven
voor zichzelf en was daar gelukkig bij. Zorgen kende hij
evenmin als vrees.
De eerste, maar ook geweldige s nart die hem trof was
toen zijn oom was wegge vcerd en in doodsgevaar verkeerde.
Dit was nu voorbij. Beneden hem sliep de oude man nu
rustig door hem bewaakt en Pink voelde zich gelukkig.
Nu hielden zijne gedachten zich weer bezig met de
gevaren die zijn oom konden bedie'.gen en voortdurend
ging zijn oog scherp als dat van den adelaar, over de uit
gestrekte vlakte voor hem waarin slechts op enkele plaatsen
eenig houtgewas de blik belemmerden.
(Wordt vervolgd).