NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
DE DOCHTER VANIEN BAANWACHTER
BUITENLAND.
tfo. 80.
Zaterdag 5 October 1907.
Zes-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
BomI voor Staatspensionneerinc.
10)
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
BureauLangestraat 77. Telephoou no. 69.
ADVERTENTIÊN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/j Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Ter verduidelijking waarom boven
genoemde Bond strijd voert tegen een
pensioen met premiebetaling, diene
nog het volgende:
1. Verplichte verzekering (dus pre
miebetaling) schept een leger van
nieuwe ambtenaren en kost tiendui
zenden bij tienduizenden aan admi
nistratie (men zie naar de Ongeval
lenwet.)
2. Verplichte verzekering heeft ten
gevolge een onnoodige, maar lastige
inmenging van ambtenaren in parti
culiere zaken.
3. Verplichte verzekering rust altijd
op hoogst onbillijke grens van loon,
waardoor economisch zwakken soms
worden buitengesloten en economisch
sterken beschermd.
4. Verplichte verzekering sluit de
meeste vrouwen uit en ook de arme
oude menschen, die vroeger in betere
doen waren.
5. Verplichte verzekering laat pre
mie betalen door tienduizenden men-
scben, die eenvoudig, door te laag
loon, niets betalen kunnen.
6. Verplichte verzekering geeft
door de koppeling van premie aan
loon en pensioen aan premie, een
laag pensioentje aan hen, die levens
lang buiten eigenschuld een laag loon
genoten.
7. Verplichte verzekering laat de
ongelukkigen betalen voor de ge
lukkigen. Er zijn tal van familiën,
waarvan de leden uooit ouder worden
dan b.v. 50 jaar. Er zijn vele be
roepen (vijlenkappers, arbeiders in
loodwitfabrieken enz.) die door de
ongezondheid van hun beroep nooit
den pensioenleeftijd bereiken, maar
na een hevige en kortstondige ziekte
op betrekkelijk jeugdigen leeftijd be
zwijken.
Het is onrecht zulke menschen iets
van hun loon af te nemen voor het
onderhoud van de gelukkiger mede-
menschen.
8. Verplichte verzekering met Staats-
bijdragen grijpt bij een deel der bur
gers in de wijze, waarop men zijn
loon wil besteden.
De wet moet voor allen gelijk zijn.
9. Verplichte verzekering legt allen
geldelijken last voor de ouderdoms
verzorging op den arbeid (patroons
en werknemers) en ontlast den rijke
van hetgeen hij anders, om welke
reden ook, gaf voor het onderhoud
van arme, oude menschen.
10. Verplichte verzekering leidt er
toe, om, ten einde de concurentie to
kunnen volhouden, meer dan tot nu
toe, kinderen beneden den verzeke
ringsplichten leeftijd in dienst te ne
men.
Daarom: Algemcene Staatspen-
sionneering, waarvoor de kosten
gedragen worden naar draagkracht
door alle Nederlanders, op een na
der door de wet vast te stellen
leeftijd.
Wij wekken het Nederlandsche
Volk op, door lid te worden van den
Bond aan de totstandkoming van zoo
een wet mede te werken. Meldt U
daartoe aan bij
A. VOORBROOD, Alg. Secr
Lid v. d. Gemeenteraad te Arnhem.
Hovenierstraat 37.
Te Parijs ontvangen telegrammen
bevestigen het bericht dat Sultan
Abd-el-Azis zijn legerbevelhebber
Boubta-ben-Bagdadi opgedragen heeft
zich aan het hoofd van een mehalla
naar het gebied der Chauja's te be
geven en daar met de stamhoofden
der nog oproerige stammen onder
handelingen te openen, die een herstel
van rust en orde ten gevolge moeten
hebben. Men verwacht hiervan in
Frankrijk veel, rnaar vreest dat deze
pogingen door Moulay Hafid belem
merd zullen worden.
Misschien zijn het deze verwach
tingen die van Abd-el-Azis pogingen
worden gekoesterd, die generaal Drude
aanleiding hebben gegeven om zijn
strjjdkrachten te verminderen. De
inboorlingen-vrijwilligers, die thans
veldarbeid te verrichten hebben, zijn
althans reeds door hem ontslagen.
Men beschouwt het naar huis zenden
van dit belangrijke deel der troepen
als een bewijs, dat generaal Drude
niet meer van plan is een groote
onderneming op touw te zetten.
Als een van de voornaamste onder
de onafhankelijke stamhoofden geldt
Hakkoe Hamoe van de Zayans. door
wiens gebied de korste weg van
Marakesj naar Fez loopt. Men schrijft
nu Moulay Hafid het plan toe, |dezen
Hakkoe Hamoe voor zich te winnen
om op een gunstig oogenblik naar
Fez te kunnen optrekkeD.
Volgens berichten uit Casablanca
beeft een gezant van den stam der
Oeled-Haris aan generaal Drude en
den consul Malpertuis medegedeeld,
dat de naburige stam der Oeled-Saids
hun gebied dreigde door te trekken
om op Casablanca aan te marcheei en.
De Oeled-Haiis verzochten daartegen
bescherming van de Franschen.
Vredelievend klinken de berichten
uit Marokko dus voorhands nog niet!
De politie te Hannover heeft een
bijzonder gelukkige greep gedaan door
de hand te leggen op den beruchten
inbreker Franz Kirsch en diens zwager
Wilke.
Kirsch was een zeer gevaarlijk in
breker, die door geheel Duitscbland
zijn slag wist te slaan. Hij beschikte
over een groot aantal helpers, die bij
goed betaalde en wien hij de gele
genheden om ergens een groot be
drag machtig te worden aan de hand
deed. Onmiddelijk na een goedgelukte
inbraak verdween de bende, om in
een ander deel van Duitschland weer
bijeen te komen.
Een eigenaardigheid van Kirsch
was dat hij niet een gewone inbreker
maar een fatsoenlijke, zelfs chique
burger leek. Hij bewoog zich in goede
kringen, waar men zijn waar beroep
natuurlijk niet vermoedde, en was
vooral een groot liefhebber van het
spel, waarmee hij dikwijls de groote
sommen die zijn inbraken hem had
den opgebracht in één enkele nacht
weder verloor. Ook van de renbanen
was hij een geregeld bezoeker.
Bij de vroegere malen dat Kirsch
tot gevangenisstraf veroordeeld was
toonde hij zich steeds een meester
lijke simulant, en wist hij te bewer
ken dat hij in een krankzinnigenge
sticht opgesloten werd, waaruit hij
niet minder dan vijf maal heeft weten
te ontvluchten. Men verdacht hem
thans van den diefstal uil de Staats
kas te Dessau.
Een treffend verhaal van schip
breukelingen wordt uit Plymouth
(Ver. St.) bericht. Daar zijri Dinsdag
zes mannen aangekomen, die de
eenig-overgeblevenen waren der be
manning van het Amerikaansche schip
Prussia, dat bij de Zuidpunt van
Zuid-Amerika is vergaan.
De Prussia was dicht bij Kaap
Hoorn, toen een Zuidpoolstorm het
schip ver uit den koers dreef, en
terwijl kapitein Johnson zocht naar
het licht van Nieuwjaarsetland, werd
het schip op de rotsen te pletter ge
slagen. Tijd voor het uitzetten van
booten was er niet. Maar de leden
der bemanning werden allen, op twee
na, door de golven op een klein, on
bewoond eiland geworpen. De meesten
waren toen bewusteloos, en een paar,
die bij bewustzijn bleven, sleepten hen
in de duisternis zoover mogelijk het
strand op. Toen de morgen aanbrak,
bleek dat er twee der bemanning ver
mist werden de Japanscbe kok en een
Amerikaansche matroos. De kapitein
stierf in den loop van den eersten
dag aan de gevolgen der doorgestane
ellende.
De koude was zeer fel, en het eerste
wat de schipbreukelingen deden, was
een vuur aanleggen met stukken van
bet wrak. Daarna begroeven zij den
kapitein en bouwden in allerijl uit
wi akstukken een hut als schuilplaats
voor de koude. Van de levensmiddelen
aan boord konden zij slechts weinig
terugvinden; een vaatje pekelvleesch,
wat beschuiten en eenige blikjes met
het een en ander was al wat zij
vonden.
Zij wisten, dat Nieuwjaarseiland niet
ver af was, en terstond besloten zij
te trachten daar heen te komen. De
timmerman verklaarde een kleine boot
te kunnen bouwen om den tocht te
doen en terstond gingen allen aan het
vergaren van stukken houten planken
voor dat doel.
Een Fransch matroos Porthina, en
een Noor, Haseth, beklommen in-
tusschen een hooge rots, om daar een
vuur aan te leggen en te trachten
door noodseinen de aandacht te trek
ken van voorbijvarende schepen. Maar
na verloop van drie dagen kwam
Haseth alleon terug, kruipend op
banden en knieën. Zijn metgezel was
van koude en uitputting gestorven en
zijne beide voeten waren bevroren,
zoodat hij niet kon loopen.
De levensmiddelen raakten opge
teerd en de schipbreukelingen doodden
robben, om die te eten. Maar de
robben «werden wijs" men kon
ze niet meer dooden en nu moesten
de arme mannen hoofdzakelijk leven
van de vellen der vroeger gedoode
robben, die ze kauwden om toch iets
te eten.
Het maken van de boot was lang
zaam gevorderd en dertig dagen na
de schipbreuk was zij gereed. Stuur
man Hunter, de timmerman Stark en
Herm. Hayne voeren met die boot
heen, om hulp te halen. De tocht was
vol bezwaren, maar zij kwamen veilig
op Nieuwjaarseiland aan en een week
na hun vertrek zagen de achterge
bleven schipbreukelingen een walvisch-
vaarder, met vijf mannen aan boord,
verschijnen om hen te redden.
Maar hunne rampen waren nog niet
ten einde. Door tegenwind kon de
DOOR
DOERI TINGGI.
De man, in wien men dadelijk den ver
stokten misdadiger kon herkennen, had een
zeer terugstootend uiterlijkzijn valsche, loe
rende oogen zagen gluipend om zich heen,
toen hij voor den rechter-commissaris was ge
leid tot het ondergaan van een verhoor.
Deze laatste ondervroeg in tegenwoordig
heid van den griffier, die van alles nauw
keurig aanteekening hield den beschuldigde;
de gevangene, te wel bewust, dat er over
tuigende bewijzen tegen hem gevonden waren
en dat liegen hem dus niet zou baten doch
zijne zaak meer schade dan voordeel zou kun
nen doen, bekende ten laatste de dader te
zijn van den diefstal en de daarop gevolgde
brandstichting.
Toen de rechter daarop bevel gaf den ge
vangene weder naar zijne cel in het Huis van
Bewaring terug te brengen zeide deze
«Mijnheer de Rechter! Nu men mij toch
eindelijk te pakken heeft gekregen en ik zeer
waarschijnlijk een aantal jaren achter slot en
grendel zal gehouden worden, wil ik u nog
eene bekentenis doen van een groot misdrijf)
geruimen tijd geleden door mij gepleegd.
Misschien, dat ik door deze bekentenis een
ander kan helpen, die voor den schuldige
wordt aangezien. Een jaartje meer ot minder
kan mij nu toch niet meer schelen.
Wetende, dat groote misdadigers, als zij
eenmaal iéts bekend hebben, er zeer dikwijls
een eer in stellen al hun misdaden op te
sommen, leende de rechter-commissaris ge
willig het oor aan het verhaal van den brand
stichter:
«Ongeveer vijf jaren geleden," begon de
boosdoener zijne bekentenis, «bevond ik mij,
half uitgehongerd ten einde raad, op een zeer
stormachtigen nacht te Moesbeek, een dorpje
in de nabijheid der Duitsche grens van welk
dorp de huizen zeer verspreid staan en daar
door meer gelegenheid geven om zonder ge
vaar inbraak te plegen, hetwelk dan ook mijn
doel was, als er een goede slag was te slaan.
Niet ver van de bosschen stond geheel een
zaam eene fraaie, doch wel wat ouderwetsche
woning naar ik later hoorde, bewoond door
den heer Heermans Adjunct-Directeur der
Domeinen in die streek."
Bij het hooren van den naam Heermans,
kon de heer De Berkeelen niet nalaten eene
beweging van verwondering te maken, waarop
de gevangene hem verbaasd aankeek.
Toen deze daarop den rechter vroeg of hij
soms alles reeds wist, schudde deze met het
hoofd, waarop de brandstichter zijn verhaal
vervolgde.
«Verscholen achter den breeden stam van
een grooten boom, waar niemand mij kon
zien zelfs al kwam men naar buiten, zag ik
toen het licht in een der kamers werd aan
gestoken, in een hoek niet ver van het raam
aan de voorzijde van het huis een brandkast
staan. Bij het sluiten der vensters merkte ik
op, dat de dame die dit deed vergat de pin
er op te doen, en dat de luiken zeker door
ouderdom niet goed meer sloten, door de
reten toch kon ik het licht der boven de tafel
hangende lamp goed zien. Dit bracht mij
dadelijk op de gedachte dien nacht in die
woning in te breken; het bulderen van den
stormwind toch, zou ingeval ik eenig gedruisch
mocht maken, dit voor de bewoners onhoor
baar maken.
Om tot den nacht door niemand opgemerkt
te worden, verborg ik mij in een klein schuurtje,
dat niet gesloten was en tot het bewaren van
tuingereedschap diende.
Na daar een paar uren gewacht te hebben,
in welken tijd niemand meer het huis uit
kwam, was ik er bijna zeker van, dat alle
bewoners er van in diepe rust waren. Ik ver
liet toen mijne schuilplaats en sloop naar de
woning, waarvan ik het schuifraam gemak
kelijk kon optillen en de blinden openduwen.
Voorzichtig in de kamer klimmende ging
ik regelrecht op de brandkast af, welke ik
vrij goed kon onderscheiden bij het licht van
mijn dievenlantaarntje. Deze kast was van
een ouderwetsch model en kreeg ik gemak
kelijk open met behulp van het inbrekers-
gereedschap, dat ik toen altijd bij mij had.
De kast openende vond ik tot mijn groote
blijdschap een groote geldsom, voornamelijk
bestaande uit goudstukken en banknoten. Ik
stak alles in den zak en verwijderde mij zoo
spoedig mogelijk om niet ontdekt te worden;
daar de nummers misschien opgeteekend
waren, heb ik waar ik nu nog spijl, van heb,
de banknoten dien zeilden nacht nog in kleine
stukjes gescheurd en op eene veilige plaats
in het dichte geboomte verstopt; het goud
geld en de rijksdaalders dat ruim vijftien
honderd gulden bedroeg, hield ik natuurlijk.
Wordt vervolgdJ