NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. PETER SABLEWSKY. jMo 34. Zaterdag 25 April 1908 Zevea-en-dertigftte jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Van den Hak op den Tak. BllNNENJLAlNI). Y. D. MULLER MASSIS. 15) Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagiblad 0.75; Franco per post door het geheele Rijk 1. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langestraat 77. Telephoonno.69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent. Advertentiên viermaal geplaatst worden sleohts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte Wij hebben Paschen reeds achter ons en nog wachten we op de Lente, die dit jaar maar niet komen wil. De boer klaagt, de stedeling klaagt, de reiziger en de niet reiziger klaagt, in huis en op kantoor, in den tuin en in bet café, overal is het weer de aanleiding tot, ja vaak zelfs het on derwerp van het discours. In zooverre is liet weer toch maar een uitkomst, dat liet ons steeds, en thans meer dan ooit, stof geeft tot gesprek. Vroeger moet het hier op 't ondermaansclie een saaie boel zijn geweestde aarde bewoners zaten stom tegenover elkaar en gingen allen zwijgend huns weegs. Toevallig kwam het Weer dezen kant eens uit en ontdekte het groote gebrek er was geen conversatie! „Zij moeten praten! 't Gaat zoo niet!" ltiep 't Weer en had het land. „Een onderwerp, dat missiën zij Ik doe 't hun aan de hand." Toen hagelde en stormde het! Het sneeuwde, mistte, goot! Toen scheen de zon weer brandend heet, Dc musschen vielen dood! Nu raakte ieders tong weer los, Nu zweeg er niemand meer. Nu babblen, neurien, praten wij Maar altijd over 't Weer. Ik meence dit historisch feit even in herinnering te moeten brengen om te doen inzien, hoe snood ondankbaar wij ons gedragen ten opzichte van onzen grooten weldoener, het Weer, zonder wien wij in stomme vervaling zouden vei kniezen, 't Is waar, diezelfile weldoener is de oorzaak van vele ver drietelijkhedenmenig mooi plannetje b.v lang te voren gemaakt en stof tot verheuging gevend, wordt door hem wreedelijk verijdeld. Maar welbe sohouwd, is dat alles toch voor ons bestwil, voor onze vorming, ter wille ook van den vooruitgang Om iets te noemen boe zouden onze voorouders, drie eeuwen geleden, gekomen zijn tot de onschatbare uitvinding der trek schuit, indien zij niet met weer en wind te kampen hadden gehad Nooit had men met zoo'n groote vreugde de uitvinding kunnen begroeten van liet heerlijke vei keersmiddel, dat aldus werd bezongen Wie ken de vinding van de trekschuit ooit waardeeren Men zit, als zat men thuis: geen schokken, draagen, keren Ontrust het lichaam, 't zij men vaart bij dag of nacht, Men vindt al slapende zich op zijn plaats gebracht". Al ging het langzaam, dal was in 't oog onzer voorouders een deugd Langzaam gaat zeker. De tijdgeest is nu anders: hoe sneller, hoe liever! Alle uitvindingen zijn daarop gericht Een ingenieur in Brazilië had eens een toestel uitgevonden, waarmee bij een locomotief in den snelsten gang plotseling tot staan kon brengen Keizer Don Pedro besloot een proef rit te maken, nam in een salonwagen plaats en zei tot den ingenieur op een gegeven oogenblik zelf een teeken tot plotseling stoppen te zullen geven. Zij reden in een razend snelle vaart, steeds harder, doch de Keizer gaf geen teeken lot stilhoudende inge nieur meende dat de Vorst was ingedut. Plotseling, bij een scherpe bocht, zag de ingenieur een reusachtig rotsblok vlak voor zich op de rails. Een schok van ontzetting ging door zijn leden, maar bij bezat nog genoeg tegenwoor digheid van geest om met een ener gieken ruk aan de rem te trekken en liet hijgende stoompaard onmiddellijk te doen stilstaan, op een meter afstand van het gevaarlijke rotsblok. Toen slak Don Pedro zijn hoofd door het raampje en vroeg wat er was. Stom van schrik wees de ingenieur naar het zwarte stuk steen. «Gooi het rots blok op zij 1" was het leuke bevel. Langzaam gtng de machine vooruit en het reusachtige blok werd ver guisd tot stof. De Keizer bad namelijk tiet bedt iegelijk nagebootste blok laten maken van stijfsel! De proefrit of liever vuurproef was tot beider voldoening afgeloopen. Te genwoordigheid van geest is toch maar een mooi ding. Dat ondervond eens een Zweedsche gezant, Köntngs- mar, aan het Fransche hof. Lode- wijk XIV ontving hem in zijn eerste audiëntie en naar de gewoonte van dien tijd mocht de gezant de toespraak houden in zijn landstaal ofschoon Z M. daar geen woord van verstond. Könings- marb had de toespraak voor deze zeldzame gelegen head door een beroemd redenaar opgesteld, met moeite van buiten geleerd. Nauwelijks was bij begonnen, of hij geraakte den draad kwijt. Maar wat nood! Zonder een oogenblik in verlegen heid te geraken, zegde hij in het Zweedsch otrverwaard Iret Onze Vader en vervolgens de Tien Geboden op, daarbij diepe buigingen makende en een van toewijding en eerbied getui gend gebarenspel, 't Liep best van Stapel. Niemand van het Hof merkte iets, maar voor het gevolg van den gezant was het een heele toer om zich goed te houden. Tegenwoor drgheid van geest maakt ook slagvaar dig. Aan den Cbineeschen gezant Woe Ting Tang te Washington werd op een diner door een dame, die naast hem zat, gevraagd, hoe het toch kwam, dat de Chineezen aan den diaakzulk een bevoorrechte plaats toekennen. U weet toch, dat dergelijke wezens in 't geheel niet bestaan nietwaar?" vroeg de dame. U hebt er toch zelf nooit een gezien, of «Mijn hoog geeërdedame," antwoord de de Oostersche diplomaat, «hoe komt liet, dat men bij u te lande aan de godin der vrijheid op uw munten zulk een bevoorrechte plaats toekent? U weet toch, dat zulk een dame niet bestaat, niet waar? U hebt haar toch nooit gezien, of Dat was een oolijke Chinees, vindt j ge niet Een oolijkerd is ook Arie Joseph M bjjgenaamd «de canape in Den Haag. Hij heeft zich voor den kantonrechter nog al eens te veiantwoorden vanwege zijn ouwe kwaalonvastheid ter been," zooals hij het noemt Dronken wil hij nooit heeten. Nu eens zijn de straat keien zoo onregelmatig gelegd, dat een mensch wel vallen moet of-te wil of niet," dan weer lijdt hij aan «her- sen opstijging." De vorige week had hij iets heel orgineelshij was in de laatste dagen zeer zwak ter been tengevolge van «asthma in de beenen. Niettemin luidde de eisch drie weken hechtenis. Wij zouden dezen man, en allen die aan dezelfde kwalen laboreeren den raad willen geven, welken een patroon gaf aan een zijner knechts, een knap werkman, die evenwel aan den borrel was verslaafd." Je wilt van den drank af?" vroeg bij, »dat is gemakkelijk genoeg; het is niet moei Itjker dan eenvoudig je hand openen, kun je dat?" «Welzeker, Zie maar," en herhaaldelijk opende de knecht zijn hand. «Welnu, doe zoo altijd, ais je een glas sterken drank aan de lippen wilt brengen. Open de hand, en gij zijt geen slaaf meer van dat vergift, maar vrij man." Keuvelaar. Prins Hendrik I Ik herinner mij zoo schrijft 'n medewerker van het »Hbl." nog 's Prinsen eerste kennismaking met de Haagsche bevolking in den fel kouden avond van zijn joyeuse entrèe. Men had Hem met stijven paradetred zien gaan langs de voor bet Paleis opgestelde eerewacht. En toen Hij, weinige oogenblikken later, met de Koningin op het balkon verscheen, toen was er wel gejuich, doch 't was niet dat. Daar trad op een wenk van de Koningin-moeder een adjudant naar buiten om den Prins, die klap pertandde, een mantel aan te biedeD Even een korte handbeweging de mantel werd geweigerd. De Prins beet de tandon wat steviger op elkander. Maar uit de menigte steeg een overdonderend gejuich op. IJzig blies de wind maar het ys was gebroken! Het was in de dagen toen de Ko ningin herstellend was van Haar ern stige ziekte, eenige jaren geleden. Heel vroeg, reeds om 6 uur, zag ik den Prins uit het Paleis komen, de laan van het Loo afwandelen tot de woning van den jagermeester, op de deur kloppen met zijn wandelstok en wachten tot de jagermeester gereed was om mee te gaan wandelen. Een paar dagen achtereen bad ik den Prins gegroet en het was Hem stellig opgevallen mij daar eeDige ochtenden te zien. Dies trok ik de stoute schoenen aan, ging vrijmoedig op Hem toe, vroeg naar den gezondheidstoestand der Koningin en ontving een aller vriendelijkst antwooid. Den volgenden ochtend was het de Prins, Die mij reeds een eindje tegemoet liep en zoo is het nog enkele dagen gegaan. Denzelfden indruk van vriendelijke wel willendbeid hebben ook degenen die wel genoodigd worden tot de kieinedinersten Hove. Warineerdetafel is opgebroken, de Vorstelijke Gast vrouw nog even cercle houdt, dan pleegt de adjudant van den Prins aan de mannelijke gasten bel verzoek te richten, om nog een uurtje bij den Prins te komen praten. Prins Hendrik leidt dan Zijn Gemalin naar Haar vertrekken, verwisselt de groottenue jas voor een klein-tenue kleedingstuk, dat zoo gemakkelijk zit als een huis jasje en zet Zich tusschen Zijn gasten in een der gemakkelijke stoelen van de rookkamer, waar Hij hen de keuze laat van een aantal der beste soorten Havana's. Want behalve van een goed glas Duitsch bier is do Prins een liefheb ber een kenner van een fijne sigaar. Wanneer Hij in de Haagsche komedie komt en geen sigaren bij Zich heeft, dan wordt in de pauze de lijfjager uitgezonden om van den gewonen leverancier in de Poten oen half dozijn goede sigaren te halen, die de Prins gewoonlijk rookt. Want in de pauze moot Hij een trekje doen. Eene Episode uit de martelingen, door Czaar Peter den Grooten, van Rusland, de vrijheidlievende Strelitzers aangedaan, door Geen moeite was haar te groot; geen nacht te lang. Langzaam herstelde Peter. Heel langzaam. De koorts week, de wond genas; de krachten kwamen langzamerhand hij. Nu en dan ging Softe het bosch in en schoot eenige vogels die zij smakelijk voor hem bereidde. Maar lang konden zij hier niet blijven. Dat begrepen zij zeer goed. De ver volgers konden zoo licht hun spoor be merken, hen omsingelen, gevangen nemen en dan, al verdedigden zij zich nog zoo krachtig; wat konden deze twee tegen eene sterke overmacht uitvoeren? Hoe zich zeiven verdedigen of door eene wanhopige vlucht, nogmaals trachten aan de beulen van den Czaar te ontkomen? Zoo werd toen Peter zich meer hersteld gevoelde, de tocht weêr voortgezet. Peter had een gevoel, alsof hij zich veel gelukkiger en krachtiger ge voelde dan vroeger. Wel dreven er wol ken telkens over zijn voorhoofd en moest hij vaak zuchten en vreezen. Maar toch, als Softe naast hem reed en hij haar in die liefdevolle, vriendelijke tot hem opgeslagene heldere oogen straalde, kwam er ook in de zijne glans en gloed, bezieling en hoop. Dan gevoelde hij zich niet eenzaam, noch verlaten. Dan dankte hij haar voor wat zij voor hem deed en was en klonk er een krachtig Russisch lied van zijne lippen. Een lied, als dit Hoe groot is mijn land, miin Vaderland, koe groot! 't Bergt wouden, geweldig en stroomen in zijn schoot. Zijn boeren ploegen 't veld, terwijl zij kudden wijden. Door groenend gras en daldoor de uitgestrekte heiden. Hoe bloeit er stad op stad, met torens prijkend, hoog Hun spitsen heffend fier, tot aan der wolken boog. En trouw is 't hart der vrouw; waar 't eenmaal heeft ge slagen. Voor haren vriend; daar zal 't blijven, al haar dagen! De laatste regels zongen zij dan samen en opgewekt, welluidend, klonk hun lied, als de tonen van twee snaren tot eenen enkelen krachtigen toon welluidend saamgesmolten, I door het bosch. Door de echo herhaald. I Stem der hartensoms trillend als van in gehouden zuchten alsof een aeoolsharsharp, opgehangen aan de takken der boomen het leed der wereld uitriep in zijn smachtend gezang. Maar straks ook weer uitgalmend, jubileerend, hoogboven de nevels en smarten en pijnlijke folteringen van het leven, als het leeuwerikslied. Dat lied, dat de hoogte ingaat, van uit liet enge en benauwende dal. Dat, als de zon verrijst als een held, haar 't eerst met van vreugde trillend hartje groet. Dat opstijgt naar haar flonkerend goud. Indrinkt de schoonheid en zaligheid der blauwe lucht. In zijn lied weerspiegelt licht en berg en dal; ruischende beek, wandelend door de valleien als een kind, de hoogten afstormend het dal inruischend; jong, vroolijk; enkel genot en levenslust. Weerkaarts het prach tige, groenende woud, met de stammen tot pilaren. De rivier, leven en vruchtbaarheid uit haar kruik verspreidend. De bloem, die, verlangend het hoofd opheft, als zuchtte zij «O vogeltje! kon ik met u vliegen, mij wie gen, als gij, op donzen wiekjes, hooger, steéds hooger, zoodat men u niet rneer ziet en alleen hoort, hoe de heerlijk klare, doorzichtige ochtendlucht uw gezang opneemt en het uit strooit, als een bloemenregen van vreugde, over de aarde!" Het donkere, haast ondoordringbare, dagen reizens zich uitstrekkende Russische oerwoud, hadden zij nu weldra achter zich. Het werd lichter om hun heen en uitgestrekte akkers, van beken doorsneden, bezaaid met enkele, zeer ver van elkander gelegen boerenwoningen, doorvlogen zij. Nog steeds was de stad Kostroma vele dagen reizens verwijderd. Met groote voorzichtigheid en overleg, moes ten zij hunne weg vervolgen, want hoe ligt konden hunne vervolgers zich verdekt hebben opgesteld in eene dier woningen, om hen I overhoeds te bespringen. Altijd keken zij goed uit, of zij geenen vijand bespeurden. En blijde waren zij, als zij 's avonds weer in een, al was het dan minder dicht en uitge strekt bosch kwamen, waar zij hunne paar den konden doen rusten en zelve zich neer vlijden, in het donzige gras, onder eenen forschen boom.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1908 | | pagina 1