NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
No. 96.
Zaterdag 28 November 1908.
Zeven-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Overvragen en afdingen.
Van den flak op den Tak.
DE GETUIGE.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langeetraat 77. Telephoonno.69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'l, Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Gtroote letters en vignetten naar plaatsruimte
Het is zeer interessant Zondags
morgens eens em der markten te
Amsterdam te bezoeken b.v. de Noor-
dermarkt, de Westermarkt, de Nieuw-
markt, het Amstelveld. Er is van alles
wat te zien en zeer veel te hooren.
Wat er te zien is in één woord zoo
van alles, wat er te hooren is niet
veel streelends voor bet oor. Het ge
schreeuw ter aanprijzing van de waren,
dat nu eens zingend dan eens blaflend-
roepend waargenomen wordt, wordt
afgewisseld door luidruchtige gesprek
ken tusschen koopman en eventueeie
kooper. De gesprekken krijgen niet
zelden het karakter van twist, van
hevige ruzie, en dit is dan het gevolg
van de gewoonte, die de verkoopers
volgen om veel zeer veel te verkoopen
en veel te overvragen en in verband
daarmede zeer natuurlijke handelwijze
der kooplustigen om verbazend vee]
af te dingen.
Dat vragen en dingen maakt de
gemoederen soms warm en veroor
zaakt vaak kwestie, die berust op de
vraag van den verkooper sdenkt ge
soms dat ik mija waren gestolen heb?"
en op den uitroep van den kooplus
tigen: nwat een afzetterij!"
Dat overvragen is een leelijk ding,
dat het vei trouwen en waar is het
vertrouwen meer noodig dan in den
handel! geducht schokt. Het over
vragen heeft tengevolge, dat er voor
de waren meestentijds meer gegeven
wordt, dan bij eerlijken handel noodig
zou zijn, en soms schandelijk veel
meer, wanneer de kooper te goeder
trouw aan geen afdingen denkt; het
overvragen heeft mede tengevolge, dat
een kooper, al is hij, na met succes
afgedongen te hebben, in het bezit
gekomen van iets, dat nu niet te duur
schijnt, toch in den waan blijft van
nog te veel gegeven te hebben en
dus bedrogen te zijn. De gedachte,
met bedriegerij te doen te hebben,
vernietigt het vertrouwen.
Behalve op marktplaatsen woekert
het overvragen ook in sommige win
kels. Er zijn winkels, waar het niet
kwalijk genomen wordt als de kooper
afdingt, waar gevraagde prijzen ver
minderd worden en waar men dus
niet zeker is van niet te veel betaald
te hebben.
Zoo iets deugt niet, zoo iets is niet
solide. Er wordt wel eens beweerd,
daL overvragen noodzakelijk is, omdat
er menschen zijn, die met alle geweld
willen afdingen, maar op die bewering
antwoorden we met deze vraag: hoe
moeten zij er komen, die vaste prijzen
stellen en die, al zouden ze ook voor
duizend gulden kunnen veikoopen,geen
gulden laten vallen, zij, die zich ge
krenkt achten bij bet minste afdingen,
om dat afdingen doel denken aan te
veel vragen, aan bedriegerij en be
driegerij aan slecht karakter.
We kennen winkels, waarin afdin
gen hoogst kwalijk genomen wordt,
waar men de goederen liever liet
vei teren, verrotten of welk ander
ontbindingsproces ook liet ondergaan,
dan die van de hand te doen tegen
een lageren prijs dan den bestemden
prijs en we kennen ook personen, die
onmiddellijk de winkel verlaten zoodra
zij bemerken dat de verkooper er
voor te vinden is om iets te laten
vallen. Dat getuigt van degelijkheid
in zaken, zoowel van den kant des
verkoopers als van dien des koopers.
Wie overvraagt eischt te veel winst
of wil speculeeren op het gemis van
warenkennis bij sommige koopers, of
wel, hij geeft door zwakheid zijner
zijds toe aan de zeer laakbare ge
woonte van velen om te trachten
alles te bekomen tegen een prijs, die
lager is dan de gevraagde.
Zooals iedereen weet is het geval
mogelijk dat een koopman zooveel
handelswaren in voorraad houdt, door
weinig aftrek of door te veel concu-
rentie dat hij uit een oogpunt van
behoud van kapitaal en van desnoods
zeer geringe rente, gedreven door de
vrees van door grooten voorraad en
geringen aftrek naar den kelder te
zullen gaan, alles moet aanwenden
om zijne waren van de hand te doen
en dat hij dus een uitverkoop houdt
tegen verminderde prijzen. Daarop
valt niets af te dingen, zoo iets is
eerlijk, zuiver eerlijk en het doet dan
ook niet het minste denken aan han
delsknoeierij.
Jammer is het echter, dat in zoo
veel zaken misbruik wordt gemaakt
van het woord .uitverkoop, wegens
dit of dat," terwijl alles er om te
doen is het overvragen een kroon op
het hoofd te plaatsen en te animeeren.
Al dat overvragen en al die andere
handelingen, die met overvragen vrij
wel gelijk staan, bederven eerlijken
handel en zijn de pendanten, de
leelijke, weerzinwekkende pendanten
van ware soliditeit in zake en karakter.
Het is waar, dat overvragen eenigs-
zins in de hand gewerkt wordt door
veler neiging om op alles te trachten
te beknibbelen. Die afdingers blijkbaar
niet wetende, dat goedkoop dikwijls
duurkoop is, werken de eerlijkheid
in den handel tegen en zijn er ook
middellijk de oorzaak van dat er op
elk gebied zooveel geknoeid wordt
met allerlei waren.
De vraagis het afdingen geboren
uit het overvragen, of wel komt het
overvragen voort uit veler ziekelijke
neiging om alles goedkooper te be-
geeren dan het aangebodene, laten wij
in het midden, maar de waarheid
verkondigen we zoo luid als het slechts
kan, dat overvragen of laten afdin
gen gelijk staan met bedriegerij en
dat het toegeven aan veler domheid
om op alles af te dingen eigen dom
heid verraadt. In solide zaken kent
men geen overvragen en dus ook de
onteerde gevolgen daarvan niet.
Zoo nu en dan kan men in de
nieuwsbladen lezen, dat zich hier of
daar eene snaaktlooper" op de open
bare straat vertoont, en velen zijn
dan geneigd dit als een «nieuwigheid"
te beschouwen, waarvan men vroeger
nooit hoorde. Dit is echter niet zoo.
Zulke verschijningen zijn al heel oud.
Reeds in de 16e eeuw moet er voor
korten tijd te Amsterdam een secte
van naaktioopers hebben bestaan.
Althans in de Nieuwe Kerk, welke
in 1645 is verbrand, stond met roode
letters op een balk geschreven
„In 't jaar vijftienhonderd vijf en dertig, wil
dit onthou'en,
Liepen hier naeckt mans ende vrouwen."
Dat «aan den balk schrijven" van
dingen, die men wenscbte te onthou
den of te doen onthouden, zooals dat
in den goeden, ouden tijd gebeurde,
in den tijd der bekende Hollandsche
sdeêge deeglijckbeid," was nog zoo
dwaas, zoo verkeerd niet. Dat zou in
onzen tijd ook nog zijn nut kunnen
hebben. Althans menig lesje uit dieD
tijd mag nu ook nog weieens geboord
worden. Zijn er nu ook nog niet vele
meisjes, die liever, in stede van
een fatsoenlijk, degelijk werkman,
een sheer" als man begeeren, al zijn
diens vooruitzichten ook minder gun
stig? Zie, voor haar geldt nog de
waarschuwing, welke een vader gaf
aan zijn dochter, die de keuze had
tusschen twee .vrijers," de een, seen
groote jonker met pluimen op den
boet," een echte geurmaker dus, de
ander seen goet geseile," die schapen
op stal had en altijd eenvoudig gekleed
ging. Het meisje had meer oog voor
den pronker, want shoofs en mooy"
docht haar bet best, maar de vader
sprak
„Kint, dit dien je wel te weten,
Jee, te schrijven a»n den btlck:
Beter bij den nijl gezeten,
Alfl gevlogen met aen valck."
Men was er in den ouden tijd wel
op uit om allerlei vermaningen en
lessen der jeugd in het geheugen
te prenten. Zoo bad een schoolmeester,
lid eener rederijkerskamer in den tijd
der republiek, aan den balk zijner
school den regel staan
„Elck wil- zich stil- en VToet- zoo draghen,
Dat hij- blijft vrij- van boet- en slaghen."
Of daardoor de jeugd heter, tammer
was dan thans? Ik betwijfel het, als
ik lees, volgens het kamerboek der
stad Delft, dat den 6en Februari
1547 op een ingekomen aanklacht van
den rektor besloten werd: sdat een
burgemeester met twee van den
Gerechte in de school gaan zouden,
om zekeren scholier te doen corrigee-
ren, die de correctie geresisteerd (er
zich tegen verzet) had, met zich ne
mende drie kruiers, die ingeval hij
nog resisteerde, de correctie zouden
helpen volbrengen."
Zoo bracht men toen ondeugende
bengels tot rede. Verbeeld je eens,
dat het nu gebeurdesAls je m'n
jongen weer durft aanraken, dan zal
ik jou eens trakteeren, boorden we
nog dezer dagen, dat een vader den
«meester" had toegevoegd, die zich
verstout had een brutalen deugniet
bij den arm te pakken en buiten de
deur te plaatsen. En hoe ging het
onlangs een Amsterdamsch school
hoofd, bij wien zich een moeder over
het gedrag van haar zoontje kwam
beklagen? De jongen was zoo brutaal,
zij kon er geen recht meer mee
schieten, zei ze. En de onderwijzer,
verontwaardigd o ver hetgpen bij hoorde,
trok den deugniet bij het oor!
Maar o wee, daar had hij zich leelijk
vergrepen! De verdrukte geplaagde
moeder werd op eens vol veront
waardiging over de behandeling, haar
braven jongen aangedaan, als een
furie ging zij te keer, en dreigde zelfs
het schoolhoofd aan te klagsn. Wat
zij ook deed! Gelukkig vond zij echter
geen gehoor Is het wonder, dar zulke
ouders ten slotte met hun kroost geen
raad meer weten? Neen, niet streng
heid en gestaag kastijden gaat hel
niet, maar ook niet met zwakke toe
gevendheid, zoomin als met vermanin
gen en zedelesjes. Liefde en verstand
moeten saam het kind regeeren en
en opvoeden. En dan
Uit het Zweedsch
DOOR
SOPHIE EL KAN.
1)
Het was Sint Gustafs dag van het jaar 1778.
Eenige officieren, die een oogenblik te voren met
schuimende champagne op de gezondheid des
konings gedronken hadden, zaten thans levendig
onder elkander te praten.op Gothenburg's hoofd
wacht.
Het waren majoor Stedt, kapitein Morath, de
luitenants Adlerstjerna en Siegroth, kornet Cronan-
der en vaandrig von Stapelmohr, die daar bij
elkaar gezeten waren. Zij hadden een ketel met
water in hun midden op den vloer; op de groote
kleptafel stond een suikerpot tot boven aan gevuld
daarnaast een dozijn citroenen, een paar kannen
arrack, een citroenperser en een punchkom met
zilveren schep.
Het gesprek liep over de mooie mevrouw Brita
Ulfsparre op het Partilled.
„Ik zou wel eens willen weten of er iets tusschen
haar en Sebastiaan Uggla bestond," zeide majoor
Stedt: „Ik vlei mij niet begiftigd te zyn met eene
al te overdreven nederigheid en ik zou gaarne
zekerheid hebben, indien Sebastiaan Uggla my in
het hart van het mooie vrouwtje was vóór geweest."
„Niemand heeft een streepje voor, allen staan
op gelijke lyn, my'n waarde. Mevrouw Ulfsparre is
volslagen ontbloot van teedere gevoelens. Zy is
trotsch en ongenaakbaar en houdt er eene menigte
strenge begrippen op na, die het heel lastig, om
niet te zeggen onmogelijk, maken haar te winnen.
Zij houdt niet van den hier ter stede heerschenden
toon en beweert dat deze vry is en ongepast.
Zelve laat zy nooit iemand toe haar het hof te
maken. Niet waar, heeren, het zou te wenschen
zijn, dat Gothenburg even goed versterkt ware als
de bekoorlijke directeursvrouw op het Partilled.
Maak de punch niet te zoet, broeder Stedt I"
„Ja, directeur Ulfsparre zal alle mogelijke reden
hebben ingenomen te zyn met het gedrag zijner
jonge vrouw, als hij uit Engeland terugkeert,"
zuchtte de majoor.
„En wat Uggla betreft, kunt gy volkomen rustig
zijn. Sabastiaan Uggla is een veel te lichtzinnig en
onbetrouwbaar mensch, om door de strenge
mevrouw Ulfsparre uitverkoren te worden boven
anderen, die dit veel meer verdienen."
„Zoo iets kan niemand met zekerheid zeggeD en
evenmin weten. Uggla en mevrouw Ulfspane heb
ben als kinderen met elkander in Dalekarniê
gespeeld. Uggla is een mooi mensch en zooveel
slechter niet dan een ander. Bovendien is en blijft
hy ridderlijk, ondanks al zijne gebreken, waarvan
het grootste wel zijn toomelooze opvliegendheid is."
„Ik weet, dat men onmogelijk een stap verder
met mevrouw Ulfsparre kan komen," zeide vaandrig
von Stapelmohr op knorrigen toon.
„Heb je dat beproefd?" vroeg luitenant Adlerst
jerna vol belangstelling.
De vaandrig knikte. „Ja, ja. Het is doodjammer
van dat mooie vrouwtje, dat zij zoo ontoegankelijk
is. Men verzekert, dat hare beginselen even streng
zyn als hare natuur koud is. Zij komt uit een ernstig
gezin en men beweert, dat toen zy trouwde en
hierheen kwam, zij zich vast en stellig voornam
dat men te Gothenburg en zijne omgeving ten
minste ééne vrouw vinden zou, die nooit door hare
houding eenige aanleiding tot praatjes zou geven.
En zy schijnt woord te willen houden."
„Het is onbeschrijfelijk jammer, dat het juist de
mooiste vrouw in Gothenburg's omgeving zijn
moest, die zich zoo iets voornam!"
Majoor Stedt schepte laDgzaam den pas, toebe
reiden, geurigen drank in de groote punchkoppen,
die in een kring om de kom heen stonden, rees
overeind en zeide:
„Een dronk op mevrouw Brita en hare eerste
onvoorzichtigheid. Moge deze opzien baren; want
het is slechts de eerste stap, die moeite kost. Hare
zachte, stralende oogen hebben werkelijk den aller-
diepsten indruk op mijn hart gemaakt. Laat ons
drinken op mevrouw Ulfsparre en op het oogenblik,
waarop zij in zal zien, dat eene schoone vrouw
dubbel schoon is, wanneer men in haar niet enkel
een statue de marbre heeft te bewonderen.
Op de gezondheid van mevrouw Brita en den
gelukkige, die van hare lippen de bekentenis zal
mogen opvangen, dat zijne gevoelens door haar
worden beantwoord!"
De punchkoppen werden tegen elkander ge-
stooten, tot op den bodem geledigd en andermaal
gevuld; dit herhaalde zich tot laat in den nacht-
Brita Ulfsparre was gezeten aan een der vensters
van een groot vertrek op het Partilled en tuurde
naar buiten op het park. Beneden voor de trappen
lagen bloemvakken voor een halfrond ijzeren hek,
waarna het park begon. Dit was zeer uitgestrekt
en bezat fraaie boomen, maar het was geheel ver
waarloosd en slecht aangelegd. Een kronkelpad
voerde naar een kleinen doch hoogen heuvel, op
welks top een zonnewijzer blonk. Een berceau,
opmerkelijk door zijne hoogte en lengte, was aange
bracht beneden het terras.
De jonge vrouw had den namiddag doorgebracht
in het dichte lommer van het park; maar de avond
was koel eD Brita, die zich niet mocht verheugen
in het bezit van eene al te sterke gezondheid, had
het niet gewaagd langer buiten te blijven. Het
venster, waaraan zy gezeten was, stond intusschen
wijd open en zij genoot van het ruime uitzicht
over de bloemperken voor het huis en over de
boomen van het park, achter wier welig groen zich
de kale bergen verhieven.
Zij vertoefde het liefst in dit vertrek, dat zij
had mogen inrichten volgens haar eigen smaak.
De overige vertrekken van het groote huis waren
ouderwetsche en armzalig leGge kamers, wat hoofd
zakelijk viel te danken aan het feit, dat Brita de
meeste goede meubels en voorwerpen van versie
ring naar deze eene groote en fraaie kamer had
laten overbrengen Hier vond men twee sofa's en
eene menigte leuning- en schommelstoelen, evenals
de sofa's van bruin hout met geel damast op de
zittingen en ruggen.
(Wordt vtrvtlgd.