NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. No. 99 Woensdag 9 December 1908. Zeven-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. INLICHTINGEN. Van den Hak op den Tak. FEUILLETON. DE GETUIGE. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden met Zondagsblad f 0.75; Franco per post door het geheele Rijk f 1. Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langestraat 11. Telephoonno.69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer Tl, Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte Het komt niet zelden voor, dat men om personen of zaken te leeren kennen bij anderen, van wie men vermoedt, dat zij voldoende op de hoogte kunnen zijn, inlichtingen gaat inwinnen. Wil men volkomen zuiver ingelicht worden, dan vervoegt men zich aan een degelijk informatie bureau, dat op gestelde vragen aangaande personen of zaken geen antwoord geeft, dan nu eerst rijp onderzocht te hebben en daardoor overtuigd te zijn van waarheid, niets dan waarheid te geven. Honderdmaal echter richt men zich tot particulieren, van wie men wel weet, dat zij den persoon, naar wien, of de zaak, waarnaar gevraagd wordt, wel kennen, doch van wie men in de verste verte niet weet, in welke betrekking zij tot beide staan. En van die betrekking hangt ten opzichte van het oordeel, dat op ver zoek uilgesproken wordt, ontzaglijk veel af. Zonder juist te kort te doen aan de waarheid, kan ingenomenheid met iemand of iets veel schoons geven en kan men afkeer daarentegen met donkere kleuren gaan schilderen. Met het oog op deze waarheid, alsmede op het feit, dat er bij het verstiekken van ge vraaagde informaties door sommige karakterlooozen wel eens iets beweerd wordt in strijd met waarheid en recht, achten wij het informeeren bij particulieren, die men al of niet van nabij kent hoogst bedenkelijk. Omdat er soms verbazend veel kan afhangen van inlichtingen eerstens voor de persoon of zaak in kwestie, tweedens voor den vrager en derdens voor den gevraagde is het niet van nut ontbloot, zoo wij eens stilstaan bij het informeeren naar personen en zaken bij particulieren. Iemand heeft een ondergeschikte, die hem niet voldoet; hij zou gaarne daarom willen dat hij verlost werd van den persoon, die hem dag in dag uit reden tot ontevredenheid soms tot ergenis geeft. Hem zoo maar aan den dijk te zetten, door hem kort en goed zijn congé te geven, dat gaat niet. De beste weg is er sterk op aan te dringen, dat er naar eene andere betrekking gezocht wordt. De ondergeschikte meldt zich hier en daar aan, klopt dikwijls aan een dooven mans deur doch komt einde lijk toch in aanmerking. Er wordt onderzocht bij den tegenwooidigen patroon en deze, alleen slechts om den wensch vervuld te zien«ocb, was ik toch van hem af!" liegt de fraaiste getuigenissen. Hij weet niets dan goeds over zijn ondergeschikte en maakt van don solliciteerende een mensch, zoo knap, zoo braaf als er geen tweede in de heele wereld te vinden is. Als de vrager naar inlich tingen onverstandig genoeg is van zich geheel te houden aan de verstrekte inforcnalie's, dan neemt hij den per soon in kwestie aan, waarvan het gevolg is, dat de eerste patroon ver lost is van den ongeschikten dienaar, dat de tweede opgeschept is met iemand, die niet geheel berekend is voor zijne taak, en eindelijk, dat de ondergeschikte in grooter moeilijkhe den komt dan voorheen. Op hem zal het zeer zeker terug wei ken als er ontdekt wordt dat er bij 't geven van gevraaagde infotmatie's misleiding in het spel is geweest. Wij vragen »gaat het zoo niet dikwijls?" Misschien geeft eigen ervaring het antwoord wel, dat zeer zeker beves tigend zal zijn. Een ander dingt naar eene betrek king, die voor hem veel waarde kan hebben. Meer inkomen per jaar, een betere woonplaats, prachtige gelegen heid, om zijDe kinderen goed onder wijs te geven in één woord, een kolossale verbetering. Zijn kans staat mooi. Uit meer dan honderd liefheb bers is een achttal gekozen, waarvan er een benoemd zal worden Tot die acht behoort de persoon die wij beschrijven. Er zal door ben, die de betrekking te begeven hebben, geïn formeerd worden naar de acht. Alles staat r.og zeer ten gunste van hem over wien wij spreken, het is bijna zeker dat hij benoemd zal worden doch op een gevraagde inl.chtihg komt een antwoord, dat beslist ten gevolge moet hebben hem nietWas er dan iets, dat bij den sollicitant niet in den haak was? Och, ieder heeft zijne gebreken en tekortkomingen; het is nu de kwestie slechts, of bij het geven van inlichtingen het oog uitsluitend gevestigd wordt op die leemten, dan wel of er meer gelet wordt op de goede hoedanigheden De zaak was deze: men had zich om inlichtingen vervoegd bij iemand, die den sollicitant niet alleen niet genegen was, maar hem zelfs een kwaad bart toedroeg en hij toonde karakterloos genoeg te zijn, om lang zeer lang bij de tekortkomingen stil te staan en zelfs door een sterk ver grootglas te beschouwen en hel goede zoo even ter loops te noemen. Hij was gemeen en laag genoeg om enkel uit wraakzucht of uit wangunst een schoone toekomst van iemand, die naar vooruitgang stieeft, naar verbe tering zijner positie, die zucht naar en werkt en strijdt voor het geluk zijner kinderen, geheel weg te nemen. Wij vragen wederomgaat het zoo niet zeer dikwijls? O, er zijn er zoo velen, die de dupe worden van infor- matie's verstrekt door lieden die hun vijandig gezind zijn? Er zijn vele kruiwagens. Dat is altijd zoo geweest en dat zal wel zoo blijven; maar dat het rad dier krui wagen gesmeerd wordt met ophef, met leugen, met bluf-dat is ergerlijk. In de door ons genoemde voorbeel den was bij het geven van informa- tie's leugen in het spel en daarom zijn dergelijke aanvragen om inlichtin gen ten zeerste af te keuren. Het kan echter ook voorkomen dat, al wordt er aan de waarheid te kort gedaan, informaties bij particulieren toch niet zuiver, niet doeltreffend zijn, En dat is een gevolg van verschil van meening verschil van oordeel verschil van inzicht. De een kan soms een geheel anderen blik in iets slaan en in verband hiermede geheel anders oordeelen dan de ander. Alles samen genomen komen we tot de slotsom, dat er, omdat er zooveel kaf onder het koren schuilt weinig waarde te hechten isaan in forma- tie's die op goed geluk al zoo hier en daar ingewonnen worden en spre ken we als onze bescheiden meening uit, dat persoonlijk onderzoek, moge dat soms zeer kostbaar zijn, verre te verkiezen is boven informatie's, waar over we in dit artikel spraken. Van «inlichtingen" die belaas! zoo dikwijls uitingen zijn van haat en nijd, van eigenbelang, van verkeerde vriend schap, hangt soms zooveel afèn voor personen èn voor zaken. Wij hebben ons dezer dagen ruim schoots te goed kunnen doen aan allerlei zoetigheden, afkomstig van koek- en suikerbakker, of, zoo ge wilt, van Sint Nicolaas. Speculaas speelde wel de hoofdrol. Vanwaar dat woord Het heet eigenlijk St. Claesspek, en klimt op tot den tijd der goden en godinnen. Onze vrijers en vrijsters als huwelijksmaker bylickmaker stammen af van den zonnegod Fro, den beschermer van de liefde en bet huwelijk. Als vroeger een jongmensch aan het meisje zijner keuze met St.-Nico- laas een tastbaar bewijs zijner liefde wilde geven,zooveel als een voor- loopige declaratie zonder woorden dan stuurde hij haar een vrijer van speculaas, met goud beplakt. Vergat hij soms dit laatste, dan liep hij groot gevaar een blauwtje te loopen. Thans is dit anders. Tegenwoordig worden ook de niet vergulden, betzij al dan niet van speculaas, met open armen ontvangen. De goede Sint is weer vertrokken. Veel blijdschap laat hij achter, maar ook veel teleurstelling. En het laatste niet alleen bij de minst bedeelden of de helaas, geheel misdeelden. Daar zijn er velen, die wat anders, wat beters hadden gehoopt, verwacht bij al de goede gaven misten ze toch juist die, waarnaar reikhalzend was uitgezien, soms meer om den gever of de geefster, dan om de gave zelf. Zoo zijn er dan veel treurende harten en ook veel bedorven magen. Of dat nu ook een bedorven maag, bedoel ik met zekeren scholier Janus het geval was, weet ik niet, maar dezer dagen merkte zijn onder wijzeres, dat het ventje kwalijk of leelijk riekte. Ze gaf hem een briefje voor zijn moeder mee, waarop deze bet volgende antwoordde: «Juuvrou mijn soon is Geen roos, Uwé hoeft 'm niet te ruike maar mot 'm leere." Nu, dat was recht. Wat verbeeldde zoo'n onderwijzeres zich wel om zulke aanmerkingen te durven makenZe behoefde immers niet te ruiken als het geen odeur naar heur zin was, in ieder geval niet meer te nemen dan een neus vol. De heer Lanckkohr, raadslid te Wittem (Limburg) is ook niks te spreken over het onderwijzend perso neel aldaar. Snood ondankbaar moeten die onderwijzers in zijn oog wel zijn, want verbeeld je: «Als ze gaarne een plaats hebben, loopen ze je de stielen om (den drempel plat), en zijn ze eenmaal benoemd, dan jagen ze je de duvel in door van alles over je in de krant te schrijven." Nou, dat is zeker ook niet aardig en ik kan me best den toorn van den geplaagden man begrijpen, toen hij nauw had de klok vier uur geslagen zoo'n ondankbaren schoolmeester als ver slaggever van de Nieuwe Limburger Koerier de raadzaal zag binnentreden: Had ik 't me niet gedacht! Hoe laat is hel? De school is verd. md. nog niet uit, of ze zijn al hier. Waai om begint de vergadeiing met om twee uur? Waarom moeten die veid. md. I schoolmeesters altijd hier zijn, de duivel I moest hen halen." De goeie man was Uit het Zweedsch DOOR SOPHIE ELKAN. 3) Het scheen bijna, alsof hy het niet waagde mevrouw Ulfsparre in het gelaat te zien. Maar het was jammer, dat hy de mooie oogen zoo hardnekkig neergeslagen hield en daar neerzat met gerimpeld voorhoofd en de zwarte wenkbrauwen fronste, die nog donkerder schenen in tegenstelling met het witgepoederde haar, dat hij, naar de mode van dien tyd, van achteren saamgebonden droeg met een breed, zwart zijden lint, een strik in den nek vormende. De jonge vrouw wierp hem van ter zijde een blik toe en begon te zingen. Hy verzuimde haar daarvoor te danken toen zy ophield; maarzoodra zij omkeek, bemerkte zy dat zjjne oogen met tranen gevuld waren. Zy zeide daarover geen woord, doch wendde zich weêr naar de piano en liet de witte, smalle vin geren met zachte aanraking over de toetsen glijden. „Zing een minnelied voor my, terwijl wy nog ongestoord bijeen zyn," zeide hij. „Dat kan ik niet. Ik ben heesch." Zy hoestte en het bloed kleurde haastig haar gelaat met een rozetint. Zy beproefde een onverschillig onderwerp te vinden, waarover zy met hem praten kon. Zij wilde hem niet vragen waardoor hij zoo somber gestemd was of waartoe hij was gekomen en zy werd steeds ongeruster, onder het nadenken over hetgeen zij zeggen zou, tot hy opeens zeide: „Ik geloof, dat, wanneer ik door de Koninginne poort rijd en den weg hierheen insla, ik my begeef tot mijn goeden engel, die niemand is dan mijne lieve Brita; maar dat wanneer ik de Carlspoort doorga, ik regelrecht den weg volg naar my'n boozen geest. Dien weg koos ik van morgen." „Wie is uw booze geest, Sebastiaan?" Hij gaf geen antwoord, maar zat daar en trok aan zijne kanten manchetten. „Ik weet wie dat is. Het is de oude Uvalross, die in het gele huis woont, halverwege tusschen Masthagget en Hdsthagen. Hy leent geld tegen woekerrente. Zijt gij hem veel schuldig Sebasti aan?" „Ik ben hem zooveel schuldig, dat ik hem zal afbetalen met renten tot den dag, waarop ik mij niet langer kan redden of afvragen wat er van my worden zal," barstte Sebastiaan Uggla uit en sloeg zoo driftig met de saamgewrongen handen op het schaakbord, dat de fijne Chineesche ivoren stukken neêrvielen en over den vloer rolden. „Vergeef mij, lieve vriendin; ik weet van daag niet wat ik doe." Hy wierp zich op een knie en begon de ver spreide stukken op te rapen. Zij was overeind gerezen en stond met de hand tegen het hart geklemd. „Laat dat maar, laat dat rusten," sprak zij haastig. „Lig daar zoo niet, maar ga rustig zitten en vertrouw mij uwe zorgen toe, alsof ik eene zuster ware. Wy zyn immers samen opgegroeid en zijn vrienden der kinderjaren; dat is zoo goed als broederbanden. Ik gevoel my aan u gehecht als eene zuster," voegde zij er bij en bloosde als een roos: „Sluit het venster en neem hier plaats, om van het mooie uitzicht te genieten." Zij nam haar oude plaats bij het venster weer in; hij ging vlak tegenover haar op de venster bank zitten en blikte op haar neêr, in plaats van naar het fraaie landschap met de groote heesters en statige boomen te kijken. „Ik ben thans bij mijn goeden engel en voel geen zorgen meer," zeide hy op luchthartigen toon, beproevende zijne innerlijke ontroering onder een gekunstelde vroolykheid te verbergen: „maar nog slechts kort geleden zou ik in staat zijn geweest de grootste dwaasheden te begaan en was ik bereid tot alles. Het by'zy'n mijner lieve Brita werkt echter bedarend als alty'd, ofschoon er heel wat veranderde, sedert wij samen kinderen waren." „Ja, wij zijn sedert ouder en wijzer geworden, niet waar? Ik word aanstaande lente reeds twee en twintig en gy, Sebastiaan, zijt vier en twintig sinds den vierden Mei jongstleden." Hy gaf hierop geen antwoord, maar zeide in plaats daarvan: „Wy hebben in lang niet ongestoord samen kunnen praten; maar ik ben in elk geval verze kerd, dat mijne lieve Brita weet hoe trouw ik steeds deelnam in al haar vreugde en leed." „Directeur Ulfsparre is zeer vriendelijk voor my," antwoordde de jonge vrouw ontwijkend, „ik heb dus geen leed kunnen ervaren." „Maar geen vreugde ook." „Hoe kunt gij dat weten, Sebastiaan?" Hij legde hare woorden verkeerd uit en stoof op „Zeg mij eens en voor altijd en in alle oprecht heid, ruiterlijk weg, of het majoor Stedt, of Adlersterjerna, of wel die kwajongen van een Stapelmohr is?" Wat bedoelt gij?" „Dien gy liefhebt, Brita." „Wat maakt gy u toch al schrikbeelden voor niets! Heb ik dan gezegd, dat ik een hart had, om weg te schenken?" „Gij gaaft mij dat te verstaan. Gij zeidet dat gij vreugde kendet, waarvan ik volstrekt niets afwist. Dat heb ik volstrekt niet gezegd. Ik vroeg alleen, hoe het u bekend kon zijn, dat ik geen vreugde gehad had." „Gij zyt zoo verschillend van alle anderen, Brita. Niemand kan raden welke gedachten gy in u omdraagt. En zoo is het altijd geweest. Een man van ervarig begrijpt andere vrouwen heel goed; maar niemand, die u kan ontcijferen. Hoe komt dat toch?" „Alle vrouwen kunnen niet op elkander gelijken," mompelde zij. Hare merkbare gejaagdheid maakte hem stout moediger. Op eens riep hij uit: „Brita, mijn lieve Brita, begrijpt gij dan niet, dat ik uw huwelyk als ongelukkig beschouw! Gelooft gij dan niet, dat ik weet hoe de onver gelijkelijke standvastigheid, waarmede gy uw lot draagt, de smart verbergt, die uw biunenste vervult? (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1908 | | pagina 1