NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
BENJAMIN
No. 29.
Zaterdag 10 April 1909
Acht-en-dertigste jaargang.
VRRSflHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
HET PAASCHFEEST.
^dTWE?K.
FEU I LLETON.
Karin 2v£iclxa,ëlie.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Kijk 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langeatraat 77. Telephoonii». 69.
ADVERTENTIÊN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'I, Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
't Heerlijk feest, dat Paaschfeest!
Hoe onnoemlijk veel genoegens baart
bet niet en hoeveel rijken stof tot
nadenken geeft het nietIn de harten
van duizenden bij duizenden word;
met dankbaarheid herdacht de ver
lossing van een gioot, Gode welbe
haaglijk volk uit groote verdrukking,
diepe vernedering en in de harten
van een nog veel grooter aantal wordt
gejuicht en gejubeld over de opstanding
van den gekruisigde, over de over
winning op den dood. En verlossing
en opstanding worden met groote
vreugde herdacht en ieder op zijne
wijze ieder naar zijne leer geeft uiting
aan die vreugde.
Waar de een het Paaschlani slacht
onder diepen induik en eerbied voor
Jehova, daar knielt de ander in liet
stof' om dank te stamelen tot Hem,
die door de overwinning op den dood
zooveel zaligheid stortte in het hart
dergenen, die vast gelooven dat de
Heer waarlijk is opgestaan.
Gelukkig zij, die zich met vreugde
en dank opmakon naar den tempel,
om daar, ja daar in de eerste en
voornaamste plaats God te over heer
lijken.
Ook de natuur spreekt thans van
het feest der opstanding van de her
levende aarde.
Het was dit jaar een winter bij
uitnemendheid waarin ijs en sneeuw
om den voorrang worstelden Sneeuw
en jjs verdweenen zullen plaats maken
voor leven en zonneschijn de natuur
ontwaakt uit haren winterslaap.
Veel is er dezen winter geleden;
er was zoo weinig verdiensten, omdat
er zoo weinig werk was. Wat waren
die donkere dagen voor hen dubbel
droevig en wat vielen bun de avonden,
die zij niet gezellig konden maken
bitter lang.
Iedere morgen kwam met nieuwe
zorgen en iedere dag werd geëindigd
met de verzuchting:
Gelukkig, alweer een dag om
Koude en honger deden talloos
velen geweld aan en brachten op de
lippen der ongelukkige» de bede:
»Ocb kwam er toch een eind aan al
dat leed, aan al die ellende!"
Er waren er ook die de winter niet
te lijden gaf. Zij konden bekomen wat
er noodig was, velen zelfs konden
zich baden in weelde. Maar ook hun
begonnen duisternis en dood te ver
velen, ook zij verlangden naar her
leving der natuur.
Die herleving is nu daar. De lieve,
vriendelijke zon, te voren zoo traag
in haar komen, zoo vlug in haar gaan,
zoo vaak bedekt door een dik wolken-
lloers, verlengt nu weder de dagen
en kust rnet hare zachte verkwikkende
stralen alles weder wakker.
De knoppen der boomen springen
aanstonds open en millioenen van
kleine biocsempjes fluisteren weldra
den stillen beworrderaar'toe»Wees
vroolijk, wij beloven u veel goeds 1"
Een groen waas over veld en boomen
kondigt den bladerdos aan, die be
scherming, verschuiling, verfrissching
zal schenken, als de zon in haren
grooten ijver om de schade van te
voren in te balen, somwijlen onge
nietbaar is.
Ook het gedierte wordt zachjes aan
gewekt uit den winterslaap of het
wordt vriendelijk uitgenoodigd weer
terug te komen van de plaats, waar
heil gezocht werd gedurende het barre
seizoen. Overal, in de lucht, in liet
geboomte, in het water, tusschen de
pas geboren grasprietjes is bet leven
en klinken zacht brommend en luid
sjilpend vreugdetonen.
Te midden van zooveel nieuw leven
kan het niet anders, of ook de mensch
moet tot vreugde gestemd worden.
Ook hij herleeft en geniet dankbaar
van al het schoone om hom heen. Hij
juicht en jubelt mee met het gevogelte
des hemels en gelijk de bloesems
blinken in den verkwikkenden, op-
wekkenden zonneschijn zoo schitteren
zijn oogen van blijdschap en dank
baarheid over zooveel milde liefdegaven,
over de verlossing uit kilheid en sober
heid, over de opstanding van alles,
dat dood scheen, doch dat uit den
schijnbaren dood juist krachten tot
leven erlangden.
Hoe heerlijk dat Paaschfeest! Ver
lossing en opstanding, ook de natuur
verkondigt het luid Nog een andere
brori van vreugde is er, die de waarde
van het Paaschfeest zoo verhoogt zoo
niet bij allen, dan toen bij velen.
Groot is het aantal dergenen die
door hunne maatschappelijke betrek
king voor langen tijd verwijderd zijn
van personen, die hun zoo na aan
het hart liggen. Vurig verlangen zij
naar de gelegenheid om naar de
geliefden toe te snellen, hen meteen
van vreugde stralenden blik te begroe
ten, aan het hart te drukken en hun
toe te fluisteren: «Goddank we zijn
weer bij elkaar 1" Die gelegenheid
wordt thans velen aangeboden.
Het verlangen zal bevredigd worden
en de ontmoeting, hoewel zij gevolgd
zal worden door een harde scheiding
geeft vernieuwde klachten om de
levenstaak weder te aanvaarden en
naar eisch en plicht te vervullen.
Het voorrecht om voor een wijle
ons te kunnen verlossen van de banden
die het gewone leven oplegt en door
die verlossing in bet hart te voelen
opslaan nieuwe werkkracht, voortge
sproten uit ware dankbaarheid is
groot en wordt dan ook wel gewaar
deerd: het verhoogt in groote mate
de waarde van het Paaschfeest.
8 April.
Kalmte, stilte, van PaaschvacaDtie.
De lente gekomen: stralende zon, die
de laatste «koiV den grond uitjaagt;
de knoppen aan de boomen toovert;
het jonge, heerlijke leven eindelijk doet
ontkiemen, zoodal wij, ook al zijn we
nóg zoo triestig, grimmig, sceptisch,
landerig, twijfelziek en levensmoê,
de lustige, milde voorjaarsstemming in
ons voelen ontwaken. Paperassen op
zij schuiven om te gaan genieten van
milde voorjaarslucht en 't eerste, teère
groen, dat hier bn daar reeds gaat
schemeren door het dorre en doodsche
van langen winter. In de Haarlemsche
bollenstreek zal 't, dit jaar, vrij stil
zijn... De geniepige nachtvorsten be
rokkenden daar en elders veel schaê
En lente-1909 mag zich heel fiksch
en taai houden om nog goed te maken
wal de Siber ische Februari-en Maart
dagen reeds hebben bedorven of althans
vertraagd. Pascben van dit jaar vindt
Nederland in koortsige spanning. Aller
gedachten gaan nu, van uur tot uur,
naar de plek in 't Haagje, waar alles
gereed is om liet niet zooveel verlangen
gewachte, vorstelijke kind te ontvan
gen. In de laatste Augustusdagen van
den jare 1880 was er óók spanning,
doch de stemming van toon is niet te
vergelijken met de stemming, die nu
overheerscht. Sommige menschen hoo-
ren telkens het gedreun van 't geschut..
«Stil dan toch Ik ben er zeker van
Waarachtig 't is zoover!.. Nou, wel
gefeliciteerd!" beginnen zealtejube
len en vinden hun glimlachende kalmte
in hun overprikkeld ongeduld onuit
staanbaar. Dat grappenmakers de lui
bedotten en de vlaggen doen uitsteken
op voorbarige sensatietijding, gelijk
te Amsterdam deze week gebeurde
't zal misschien nog wel eens voor
vallen. En zoover zie ik 't nog komen,
dat wanneer het groote nieuws in
volle en authentieke echtheid uitkomt...
men moeite zal hebben om 't te doen
gelooven! Overigens kan men nu stu
diën maken van mensehelijke eigen
aardigheid om «interessant" te zijn.
Telkens ontmoet gij welingelichte en
lucide wezens die u bezweren dat hun
dag en uur der geboorte bekend is
Een en ander teekent toch ook de
groote en warme, hartelijke belang
stelling waarmeè het overgroote deel
van ons volk in deze gewichtige uren
met de Koningin en Haar gezin meè-
leeft. Moge God geven, dat er weldra
aanleiding, in elk opzicht, zal zijn, om
te juichen over het jonge leven, dat
de oude, reeds dood-gewaande, stam
deed ontspruiten...
Minister Nelissen is een man van
milde opvatting en kranig initiatief.
Dat blijkt telkens opnieuw. Thans weêr
door zijn aangekondigde maatregelen
in het belang der reclasseering van
ontslagen gevangenen. En blijft deze
oud-magistraat aan 't hoofd van Ju
stitie, dan mag men met grond hopen
op nog meerdere maatregelen op 't
gebied der strafrechtpleging c.a., die
van humaan en ruim, mild inzicht
getuigen.
De behandeling der Papendrechter
zaak voor hot Bossche Hof heeft een
soort van stormpje ontketend. Over
de meer dan ruwe manier, waarop èn
voorzitter èn adv.-generaal te 's-Bosch
beklaagden en getuigen bejegenden.
Niet slechts jij-en-jouwden, maar tel
kens voor leugenaar uitmaaktenvoor
dronkelap, berucht sujet en dergelijke
«epitheta ornantia" meer onder den
neus duwden. Ik wil voor 't oogenblik
riiet verder op dit chapiter ingaan en
behoud mij met voorbehoud uwer
instemming voor om er nader wel
eens op terug te komen. Slechts dit
ééne: Deri Bosch is niet de eenige
plaats waar rechteis worden gevonden
die meenen 't met hun laak en waar
digheid te kunnen overeenbrengen
tegenover beklaagden èn getuigen de
rol te spelen ran... ja, hoe 't te om
schrijven? Van grimmigen, venijnigen,
honenden en beschimpenden tucht
meester. Wij hebben hier weldegelijk
met een misbruik te doen; met een
falikant-verkeerde, door-en-door hate
lijke opvatting van wat des rechters
is, waarvan de ernst niet mag worden
onderschat! 't Wordt tijd, dat de
publieke opinie zich over dit droevig
verschijnsel vrijelijk uillate, want het
gezag der rechterlijke macht is er ten
nauwste bij betrokken. Het besef, dat
de tegenwoordige minister van Justitie,
althans voorzoover diens macht reikt,
en den ambtenaar van het O. M. kan
DOOR
18)
Maar ze kreeg een antwoord, dat ze er van
ineenkromp en bevend wegliep.
Om vijf uur kwamen er meer menschen aan
boord en Jane liet haar zuster voor de hut staan
dat niemand het geld in al die drukte weg zou
pakken.
Toen begon de stoompijp te gillen en rook uit
te gooien. Klotilde en Tie gingen bijna van d'r
zelf van schrik, maar Jelle klampte zich aan Jane
en 't geld vast. Ze waren 't altijd haar heele
leven zoo twee aan twee ééns geweest.
Toen het schip begon te gaan, sperden ze den
monden open van angst, maar ze gaven geen kik.
Het gaf ook zoo'n gek getril in 't binnenste van
je hart zoo maar rechtop te staan in 't stroomende
water, alsof 't niets was. 't Water kroop letterlijk
onder haar voeten door. Weile sloop lang 't Greis-
da! en verdween, alleen de molen en St. Nicolaas-
toren bleven op hun plaats.
„En er werd een groote storm van wind, en de
varen sloegen over het schip, alzoo dat het nu vol
werd."
Tie en klotilde lazen samen hardop uit den bijbel,
angzaam en droefgeestig, terwijl Weile verdween.
Nog eenmaal kraaide een haan aanland nooit
had iets zoo hartverscheurend geklonken.
„Maar Hij was in 't achterschip, slapende."
Groote donkere wolken nu pas ontdekten zij
ze zeilden door de lucht; ze waren zwart, daar
waar de rook van het schip ze beroerde, ver weg
was het net alsof er sneeuwvlokken op het water
Op het land suisden de bosschen zwaarmoedig
en ernstig.
Daar had je 't: Vrouw Albinussen had immers
zwaar weer voorspeld tegen den nachtl
„En de discipelen wekten Hem op en zeiden tot
Hem: „Meester, bekommert het U niet dat wij
vergaan?" En Hij, opgewekt zijnde, bestrafte den
wind en zeide tot de zee: „Zwjjg, wees stil!" En
de wind ging liggen en er werd groote stilte. En
Hij zeide tot hen: „Wat zijt gij zoo vreesachtig?
Hoe hebt gy geen geloof?"
„Amen," zei Klotilde en sloot het boek; op 't
zelfde oogenblik vloog als een onheilspellend voor
teeken het roode veertje overboord en vedween.
Ze ging naar beneden in haar eigen kamertje
waar het groene wa'.er tegen het raampje klotste
en klotste om naar binnen te glippen. Jelle was
heelemaal betooverd door dien aanblik, 't Was
immers net of je op den bodem van de zee was.
was. Ze staarde en staarde, of ze geen koraalrif j
of 'n school visschen zag. Iets van zeemeerminnen
en zeegoden kwam haar in de gedachte en van
Agnete haar hartje klopte als wou het er i
uit en er ook het zijne van zien. Dat watei werd
voor haar bepaald wat de Harz voor haar dierbaren i
vader-zaliger was geweest. I
Tie kroop in een bovenste bed en lag vergenoegd
aan Weile te denken. Het schip schommelde er
gezegend op los, bijna net als de oude hangmat,
die indertijd onder haar gebroken was. Was't niet
erger dan dat om door de zee te reizen, dan vooruit
maari
Maar de varkens krijschten alsof ze geslacht
werden en het bloed al van hen wegstroomde.
Klotilde kroop heelemaal onder 't dekbed en
stopte haar vingers in de ooren, net als thuis op
St. Maartensdag wanneer het'varken geslacht werd.
Ze smeekte Onzen Lieven Heer, dat Hy die arme,
onnoozele dieren er doorheen zou helpen.. En ze
mompelde voortdurend: Als ik het U nu vraag
als ik het U nu vraag.
't Werd pikdonker
Jane zat op den kant van haar bed met het geld,
de verantwoording en een zakdoek voor neus en
mond. Die ellendige vette koperlucht werd hoe
langer hoe erger erger dan koopallak, erger dan
die dikke olie, die ze eens in koude koffie had
gekregen.
't Was alsof alles in haar losraakte en van
plaats verwisselde, alsof ze heelemaal uit elkaar
zou vallen en niets haar meer samenhield. En ze
dacht aan de lepralijders, van wie men zei dat ze
armen en beenen verloren.
Als ze maar op was, als ze den echten hemel
maar boven zich zag en de echte frissehe lucht
proefde dan zou 't wel overgaan.
En iets als moed welde op in haar. Tie en Jelle
sliepen vast en Klotilde lag onder haar dekbed te
kreunen.
Jane kwam boven. Alles was zwart om haar
heen, slechts de gele lantaarns van het schip
lichtten hier en daar op de eindelooze golven. Ze
ging by de verschansing zitten en keek naar
beneden.
Maar terwijl ze daar zat en staarde en staarde,
was het net alsof groote witte nydige honden uit
het water opdoken, over de golven sprongen en
haar woedend aanblaften. Ze prevelde van schrik
en wendde haar rug naar de zee, maakte zich
kleiner en kleiner, kromp heelemaal ineen voorover
over haar geldzak maar wilder blaften de
honden. Luider krijschten de varkens. Lang en
klagend klonk het geloei van de koeien. Een wild
gekrysch stoof over het dek. Midden uit het schip
kwam een helsch lawaai. Een rilling trok langs
haar rug het klamme ijskoude water stortte
over haar. Telkens als het schip opnieuw als
door een aardbeving in de diepte stortte, plaste
het water in stroomen over haar heen.
Een schaterlach sneed door de lucht. Kwam die
uit den hemel of uit de zee Zinneloos van angst
strompelde ze over het dek- Het gekrysch van de
varkens was bijna menschelyk, vergeleken bij het
gebrul van die afgrijselijke zeehonden en bij dat
gelach het water zette haar na, sloeg haar,
zweepte haar voort. Haar tong lag droog en lam
in haar mond, ze kon niet roepen, niet schreeuwen.
Het zoute water verblindde haar oogen. Ze voelde
hoe ze van binnen vaneengereten werd, beetje bij
beetje-
En ze strompelde verder. Maar nu was de
trap weg.
(Wordt vervolgd).