NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad IÉT
voor de Provincie Utrecht. |n
FEUILLETON.
NAPRATEN.
BENJAMIN
No 61.
Zaterdag 31 Juli 1909.
Acht-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
DE WEEK.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukkenin te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
BureauLangestraat 77. Telephoonno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Ad verten tién viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Aan napraten wordt in de wereld
verschrikkelijk veel gedaan. Er zijn er
zoo weinigen, die zelfstandig durven,
die zelfstandig kunnen oordeelen. En
daar ze toch willen meepraten, gaan
ze 't is o zoo gemakkelijk!
napraten.
Vooral op het gebied van kunst
komt dat napraten veelvuldig voor en
dat zal wel komen omdat zoo weini
gen gevoel voor, laat staan kennis
van kunst bebben.
«Wat munten de schilderstukken
van Rembrandt doch verre uit boven
die van anderen op bet gebied van
de schilderkunstKoloriet, belichting,
diepte, leven niemand deed bet den
grooten meester na. Het keurigste
werk van een Jan Steen, of een Frans
Hals of een Paulus Potter zinkt in
het niet vergeleken bij de kunstge
wrochten van den vermaarden Rem
brandt.
Zoo spreken er velen en als ware
kunstkenners hun eens vroegen waar
op dat oordeel berust, dan zitten ze
met den mond vol tanden. Die roemers
en prijzers van Rembrandt zouden er
leelijk mee zitten, indien zij eens ge-
plaats werden voor eenige werken
van verschillende groote schilders
waaronder dan ook Rembrandt, en
indien bun dan eens opgedragen
werd aan te wijzen welke in de ver
zameling de werken van Rembrandt
waren. Op goed geluk zouden ze wel
een aanwijzing doen, doch de kans
zou zeer groot zijn eene leelijke ver
gissing te begaan. Dit zeer eigenaar
dig verschijnsel doet zich wel niet bij
allen, maar toch bij zeer velen voor.
Er zijn natuurlijk veel kunstkenners,
die grond hebben voor hunnen lof,
maar er zijn nog veel meer lieden,
die slechts napraten. Zij hooren Rem
brandt altijd roemen en kunnen dus
zelf moeilijk anders doen. Zij praten
nu, omdat zij een mal figuur zouden
maken indien zij rond voor de waarheid
uitkwamen door te zeggen: "Ik zie
wel, dat Rembrandts stukken prachtig
zijn maar er zijn van andere schilders
tal van werken, die ik minstens even
mooi zoo niet mooier vind." Ja, indien
zij zoo iets zeiden, zouden zij mede
lijdend aangezien wel uitgelachen
worden door lieden die al even
min kunstkennis bezitten.
Uitgelachen wordt niemand graag
en zich gering ontwikkeld toonen op
gebied van kunst is ook al zoo iets,
dus napraten. Velen die van
muziek houden hetzij door haar eenigs-
zins te beoefenen, hetzij door haar
gaarne een gewillig oor te verleenen,
roemen om het hoogst de meester
werken van Beethoven of Mozart. »Ja,"
klassieke muziek dat is het ware
Vraag hun eens, wat ze daarin nu
eigenlijk zoo schoon vinden dan kun
nen ze het niet zeggen, natuurlijk
behoudens uitzonderingen, die ware
muziekkenners maken. Vraag hun eens,
wat eigenlijk de beteekenis is van dit
of dat stuk van genoemde groote
meesters, dan weten ze het niet 1 Ze
draaien er wel om heen en zeggen
wel iets, dat niets zegt maar ze houden
toch vol, dat ze de muziek door hen
en zooveel anderen geroemd, de
schoonste en indrukwekkenste vinden.
Het spreekt van zelf, dat hier weer
napraten in het spel is. Als ze den
moed hadden eens rond voor hunne
meening uit te komen dan zouden ze
zeggeneen marsch of een wals of
iets dergelijks vinden wij eigenlijk
mooier, maar dat kan men in gezel
schap niet zeggenZulke lui zitten op een
concert, waar klassieke muziek gege
ven wordt, schijnbaar aandachtig te
luisteren, zoo nu en dan eens door
beweging der wenkbrauwen of door
het aannemen van een zeer aandach
tige, volop genietende verheven genot
te huichelen en toch als den vol
genden dag een draaiorgel zijn inhoud
uitrolt vlak voor hunne woning, doen
ze graag een milde gave, in de hoop
dat de orgelkunstenaar een poosje
langer dan gewoonlijk blijft staan. En
dan 's avonds tegen zijn vrienden
mijn dag is bijna bedorven door een
vervelend draaiorgel, dat daar een
half uur voor mijn buis stond, dan
was het gisteren met die goddelijke
klassieke stukken heel wat anders!
Zulke napraters toch! 't Is gelukkig
I dat ze er nog al niet veel kwaad mee
I stichten. Maar ze doen toch in iedere
geval dit kwaad, dat ze bun eigen
ik er nu juist geen schoon aanzien
doorgeven. Napratersloopen er toch den
een of anderen dag in.
Een eigenaardigheid van die napra
ters is nog dat velen van ben tot de
grootste schreeuwers behooren en hun
oordeel of liever bet nageaapte oor
deel uitspreken, voor er iets gevraagd
wordt of zonder dat er zelfs de minste
aanleiding toe bestaat
Over den smaak valt niet te twis
ten. En toch op bet gebied van
den smaak wordt ook veel aan napra-
terij gedaan. Wij verwijzen slechts
naar de machtige vorstin "De Mode."
Napraten is een algemeen verschijn
sel; bet doet zich bet meest voor bij
hen, die niet de gave hebben vaD zelf
standig te oordeelen. Napraten is zeer
gemakkelijk, kan met eenige handig-
beidlang verscholen blijven, maar komt
toch op de een of andere wijze aan
het licht en dan kan het niet anders,
of de indruk, dien men van zulke
napraters krijgt is verre van aange
naam. Tracht u zei ven in staat te
stellen tot deugdelijk oordeelen, gij
napraters, en houdt zoolang uw mond
Dat is heel wat flinker dan te
schettere met de woorden van een ander
Er moest wat meer zelfstandig oor
deel zijn en veel minder napraterij,
dan zou het er heel wat beter in de
wereld uitzien en dan zouden weten
schap en kunst meer gediend en de
conversatie veel aangenamer zijn
Beginnen de napraters zich maar
spoedig te bekeeren, eerst tot zwijgers
en daarna tot degelijke beoordeelaars
Veler karakter zou bier aanmerkelijk
door winnen.
Is er dan geen enkel napraten dat
goed te keuren is? Hierop moet be
vestigend beantwoord worden.
Een kind, dat van verstandige ouders
leert de deugd te betrachten, een
kind, waarvan oogen en hart geopend
worden voor al wat goed en edel is
moet dat geleerde napraten. Het is
een napraten, dat uit overtuiging voor
komt en zulk napraten is prijzens
waardig
29 Juli.
Eenige jaren geleden trachtte zeker
Amsterdamsch financier de Redaclie
van een hem in eigendom toebehoo-
rend blad te dwingen, hem aan ve
bevelen voor eene Kamer-candidatuur,
dewelke een dag of wat zou duren,
't Gold de bloote, gansch-onbeduidende
formaliteit, door de wet nochthans
voorgeschreven, om een Kamer-zetel
ook niet voor zeer korten tijd onbezet
te laten. Het Parlement was naar huis;
zou niet voor September bijeenkomen;
dan, bij de hervatting der werkzaam
heden, zou de gekozene weer »ex"
zijn Liefhebberij van onnaspeur
bare ijdelheid dus, om, op z'n visite
kaartjes te laten drukken: «Oud-lid
der Tweede Kamer van de Staten
Generaal." Pourvu qu'on s' amuse.
'tls toen, te Amsterdam, den heer
F. A. van Hall niet gelukt en de
Redactie van zijn «Volksdagblad"
offerde liever haar baantjes op dan
zich te leenen tot het streelen van
een ziekelijke ijdelheids-uiting van baar
betaalsheer. Dat was een sympathieke
daad van moed, waarvan de waarde
niet moet worden onderschatIn
den boozen, harden «struggle for life"
raakt zoo menig karakter in de ver
drukking
Thans, in Juli '09, is aan het kies
district Ede dat den volke reeds
zoo menige surprise op 't gebied der
verkiezerij bereidde de twijfelach
tige eer beschoren geworden om bij
de vele «schandaaltjes", waarin we
ons mogen verlustigen in den regen
zomer, thans doorleefd, nog eentje te
voegen. Althans, iets dat er sterk op
gelijkt. Jhr. Van Citters treedt
1° Augustus op als Commissaris der
Koningin in Gelderland.
Jhr. Schimmelpenninck's functie als
Volksvertegenwoordiger begin t eerst in
September.... Voor de recès-weken,
daartusschen liggend, werd, bij enkele
candidaatstelling, gekozen de 33-jarige
W. van Manen, Veenendaalsch kleêr-
makertje, wien zelfs het kiezersrecht
ontbreekt... De «truc», die mr. Van
Hall mislukte, is door dezen Van Ma
nen, of door hen, die 't zaakje
bekokstoofden volbracht. Men had
uitgerekend dat het Kamerlid Van
Manen zoo om en bij de f250 zou
opstrijken als «vergoeding» voor de
periode, gedurende welke hij kielen
en broeken scheppend in 't Veentje
het «gansche Nederlandsche volk zou
vertegenwoordigen» in de niet ver
gaderende Kamer. Intusschen hebben
de heeren die vermoedelijk al had
den uitgerekend hoeveel vaatjes bier
en kruikjes ander vocht er op zouden
overschieten ten koste van den Staat,
zich leelijk vergaloppeerd. De hoog-
edeigestr. W. van Manen treedt eerst
in functie nadat hij beëedigd is; dit
zal zeer waarschijnlijk, of zeker, niet
kunnen gebeuren. Iu het allergunstig
ste geval beurt de man f 17 A f 18,
waarvan dan nog afgaat een retour
tje VeenendaalDen Haag. Dikke
streep door de rekening.... Maar oud-
Kamerlid blijft Van Manen z'n leven
lang Dat kan al het water der zee
niet uitwisschen. Eigenlijk vind ik 't
jammer dat men door inlevering
van de lijst-Schimmelpenninck de
«mop» niet heeft verijdeld, want derge
lijke grappen hebben soms suggestief
karakter. En daarvoor is 's Lands zaak
toch te ernstig.
't Heengaan van generaal Sabron is
voor het Kabinet-Heemskerk (ik wees
er reeds vroeger op) een pijnlijk ver
lies. De ook als mensch zoo hoog
staande opperofficier was door de
«parlementaire spitsroeden» deerlijk
gekwetst; gevoeliger dan men wel
vermoedt. Speciaal de heer Thomson
had, door zijn ruwe aan- en uitvallen,
het toch al gevoelig zenuwgestel van
den heer Sabron geschokt. En de heer
Van Idsinga mag zich ook eene fiksche
portie van het toegebrachte leed toe
rekenen.
Kaxln 2uCicli.aölls.
29)
Hij was een beetje magerder geworden; maar
zijn vel leek wel een stroopkoekie, zoo bruin ver-
rand. Nu had hij, zoowaar, de Trollhattan gezien,
waar het water van een geweldige hoogte neer
stortte met zoo'n vreeselijk gedonder, dat de aarde
er van trilde. Veel erger dan echte donder was 't.
Hij was in hótels geweest, waar ze geld op de
rekening schreven voor je licht en je bediening,
behalve de drie kronen voor de kamer voor één
nacht! Zweedsche couranten in 't Zweedsch geschre
ven, bracht hij mee, en die kon Jane bijna heele-
maal begrijpen. Twee heele boekjes vol aanteeke-
ningen had hy meegenomen.
Dien heelen winter voelden ze de kou letterlijk
niet., alleen maar door al de avonturen van Benny.
Hij was nooit verkeerd gereden met den trein, 't
Was ongeloofelijk, dat hij niet meer dan zeventien
was, dat deftige heertje!
Jane dommelde in. Jelle merkte 't niet. Zij bab
belde maar door, totdat Jane ineens in haar slaap
het dekbed naar zich toe trok. Dat gaf een gekibbel
van belang. Het was een leelijke streek van Jane;
want ze wist heel goed, dat, als Jelle uit haar kuil
kwam, zij er niet zonder pijn weer in kon komen
te liggen. De Heer had haar eens moeten bezoeken
met zoo'n stuitje, dat dag en nacht wel een gloei
ende stopnaald geleek.
Jane mopperde en dommelde weer in. Ze was
juist aan 't droomen geweest, dat Benny met haar
over de Pyreneên wandelde naar het Spaansche
hof, waar de koning en de koningin en 't geheele
hof op witte stieren zaten, in plaats van op tronen.
De koningin wenkte haar en zei zoo luid, dat allen
het konden hooren:
„Jane Splüd is eene vrouw, waar het geheele
land trotsch op mag wezen. Ze heeft een pli als
een voorname dame. Haar zullen wij in den adel
stand verheften!"
En statig wandelde zij aan Benny's arm de zaal
door, terwijl een kamerheer haar sleep droeg-
Hu! wat waaide het tochl
Jelle lag te denken. Wanneer zy dacht, legde zij
al haar tien vingers in een cirkel om haar voor
hoofd onder haar nachtmutsje.
Het was bepaald maneschijn, want de bloemen
op de ruiten blonken als zilver. En Benny, die
altijd zy'n dekbed van zich af woelde!
Jelle lag nog een poosje te luisteren in de stilte,
toen stond zij op, sloeg een rok om, en sloop door
de verlaten kamers naar de zaal toe. Dwars over
de zilveren maneschyn-streep lag een klein, smal
gouden slangetje. Dat was het roode schijnsel van
zijn hanglamp, dat door het sleutelgat trilde.
Daardoor werd een kruis gevormd.
Jelle boog zich voorover en gluurde naar binnen.
- Het bloed stolde in haar aderen. Onwillekeurig
vouwde ze de smalle handjes.
Toen ging ze naar de keuken en draaide de
waterkraan open. Waarom ze dat deed, wist ze
zelf niet. Ze hield haar handen onder de kraan.
Het koude water deed haar rillen.
Neen, neen, zoo'n droom kon niet uit zichzelf in
haar opgekomen zijn. Neen, dat was geen droom.
Het haar was rood- Rood als vlammen in het
schijnsel van de lamp.
Het water stroomde maar voort.
Plotseling gleed een glimlach over haar gezicht.
Ze schaamde er zich over, maar moest toch glim
lachen steeds meer en meer. Ze vouwde haar koude
natte handen, hield ze voor haar mond en kuste
ze zoo teeder alsof 't een kleinkinderhoofdje was,
dat ze liefkoosde.
Jelle knikte over haar eigen gedachten. Ja, dat
zou ze doen. Vroeg opstaan om zes uur, en heer
lijke, warme, sterke koffie maken, versche broodjes
halen en dan zou ze hun de koffie binnen
brengen in de vergulde kopjes op het Japansche
verlakte blad met een geborduurd servet.
Jelle had een gevoel alsof ze van binnen gebarsten
was in twee stukken, die nooit meer aan eikaar
gezet konden worden. Een warme, bruisende, zin
gende stroom golfde binnen in haar. Maar ze was
bang en bedroefd tevens. Zooals eens Adam en
Eva zich verborgen hadden voor den Heer, zoo
ook wilde zij zich nu verbergen voor den dag, die
kwam. Heen en weer golfden haar gedachten.
Haar heele binnenste was in oproer. Niet één
gedachte had ze meer in haar macht.
Maar om zes uur was zij aangekleed, kookte
koffie, draafde naar den bakker en maakte het blad
klaar.
Opdat ze geen onraad zouden vermoeden, bracht
zy eerst bij wijze van een Zondagsverrassing haar
drie zusters koffie op bed. Daarop liep zij met het
verlakte blad naar Benny's deur, tikte heel, heel
zacht, totdat hij antwoordde: „Binnen!" Maar zy
trad niet binnen. Zij zette bet blad neer voor de
deur en stoof weg, de handen voor de oogen, de
gang door en in Benny's pels.
't Was bepaald iets vreeselijks,' iets verschrik
kelijk schaamteloos wat zij gedaan had!
Benny riep; maar zy kwam niet. Hij riep nog
eens.
Met onzekeren, sleependen tred kwam zij. De
deur stond wijd open. Benny lag in bed, en lachte
lachte.
Met neergeslagen oogen stond zij voor hem. En
de tranen begonnen in haar oogen op te wellen.
Benny richtte zich half op, trok haar naar zich
toe, sloeg de armen om haar hals en fluisterde:
„Zullen wij beidjes de koffie nu maar samen drin
ken en ons samen schamen?"
Maar Jelle was het, alsof zij in een hel licht had
gezien en het daglicht niet meer kan verdragen-
Het was op Klotilde's armdag, dat het gebeurde.
Op den geheelen terugweg had ze een gevoel als
een visch aan den hengel. Zij beproefde steeds
haar arm zoo licht en klein te maken om hem
weg te laten glijden, maar telkens nam Benny
hem weer op den zijne met een liefderijk drukje.
Wordt vervolgd).