NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. Schetsen lil ie rectaal. iNlo. 78. Woensdag 29 September 1909. Acht-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. De overdreven waardeerina der sport. Plaatselijk Nieuws. FEUILLETON. Amersfoortsclie Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75; Franco per post door het geheele Eijk f 1. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. BureauLangestraat 77. Telephoonno. 69. ADVERTENTIÊN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent. Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Er is een tijd geweest en hij is nog niet zoo heel lang voorbij dat men bij de opvoeding en in het verdere leven haast uitsluitend het oog gericht hield op ontwikkeling der verstandelijke vermogens, meer nog op het aankweeken van kennis, op het volstoppen van jonge hoofden met een overstelpende verzameling feiten, waarvan de samenhang maar zelden begrepen werd. Een mensch kan nooit te veel weten, zoo redeneerde men. Maar dat weten werd zeer een zijdig opgevat in de beteekenis van feitenkennis. Den ruimeren zin daar van, dien van kennen, doorzien en overzien, scheen men vergeten te hebben. En dat het leven is een opgroei tot de volste en volkomenste menschelijkheid, begreep men al lang niet meer. Voor de bevordering van dien groei was ook het weten noodig, zelfs in den engeren zin van kennis van bepaalde feiten en omstandigheden. Maar er was nog aan heel wat anders ook behoefte, en meer behoefte nog dan aan het engere weten. Wilde men den mensch doen uitgroeien tot de schoonste volkomenheid van zijn eigen schappen en hoedanigheden, dan was in de eerste plaats regelmatige vor ming en ontwikkeling van geest en lichaam beide noodig. Van het lichaam ookNiet alleen dat de lichaamelijke gesteldheid op de gesteldheid van den geest een onmiskenbaren invloed heeft, dat er een nauwesamenhang bestaat tusschen lichaam en geest, maar ook een gezond, krachtig lichaam is op zich zelf een noodzakelijk bestanddeel van den volkomen mensch. Wij moeten, even good als onzen geest, ook ons lichaam tot de hoogste volkomenheid trachten te ontwikkelen. Wij hebben, nog geheel afgezien van den invloed op onze geestelijke en zedelijke eigen schappen, reeds om den wille der schoonheid alleen te streven naar frissche kracht en volmaakte vorming van ons lichaam. Wij moeten dus ook dat lichaam kweeken en verplegen om zijns zelfs wil. Maar wij moeten nooit dat lichaam als ons eenig bezit gaan beschouwen en lichamelijke eigenschappen als de hoogste gaan achten. Wij moeten nooit ons zeiven tot dieren maken, maar in de eerste plaats menschen zijn. Dat mensch-zijn juist moeien we tot zijn hoogste volkomenheid trachten te ontwikkelen. Dat mensch-zijn dat wil zeggen een lichaam hebben, waarin een bewusts geest woont, dat wil zeggen met zijn bewust denken en zijn bewusten wil staan boven alle stof, dat beteekent een eenheid van geest en lichaam, waarin de gedachte, het bewuste denken, de leider, de meerdere is en het lichaam ten slotte slechts het werktuig, zij het ook de toestand van dit werktuig op het denken wedeikeerig invloed heeft. Dit alleen moet ons dus reeds overtuigen, dat geestelijke hoedanigheden meer zijn dan lichamelijke, een overtuiging, die trouwens eigenlijk niemand behoeft te worden bijgebracht, maar die ieder mensch in den grond van de zaak deelt. Hoe komt het dan, dat het toch vaak den schijn heeft, alsof men tegenwoordig omgekeerd voortreffelijk heid van lichamelijke eigenschappen boven die van geesteseigenschappen stelt? Is dit slechts een reactie, waar de eischen van het lichaam zoolang mis kend zijn, of is het een verschijnsel van werkelijk onrustbarende beduidenis. Het is onmiskenbaar, dat tegen woordig de idealen onzer jeugd meer en meer liggen op het gebied van lichaamsoefeningen. Het hoogste te bereiken op het voetbalveld, in het zwembassin, op de wielerbaan, straks in de lucht, dat is het ideaal. En bet behoeft wel geen betoog, dat dit op de geestelijke prestatie van het opko mend geslacht geen voortreffelijken invloed moet hebben. Maar is die neiging wel verwonder lijk, riu de ouderen voorgaan in een waardeering der sport, een bewondering van haar beste beoefenaars, die in het belachelijke gaat? Zeker, wij erken nen even goed als ieder ander het nut van een verzorging des lichaams, van lichaamsoefeningen. Het boven gezegde bewijst, dat we meer mis schien dan menig overdreven sport liefhebber de waarde van lichaams ontwikkeling tot haar schoonste vol komenheid weten te schatten; we hebben ook een bewonderende liefde voor een krachtig gezond en mooi lichaam en wij willen den helden op sportgebied gaarne de eere geven die hun toekomt. Maar wij achten het noodig verzet aan te teekenen tegen het brengen van eer, die hun bij lange niet toekomt, van een eer, zóó boven matig, dat ze aan de grootste van ons menschelijk geslacht, aan de geleerden en kunstenaars en belden der menschheid maar zelden gebracht wordt; en wij achten dat te meer noodzakelijk, omdat dit maar niet een onschuldig verschijnsel is, een mode, een gril, een reactie misschien tegen de te lange verwaarloozing van het lichaam, maar een verschijnsel van onrustbarende beteekenis. In tijden, wanneer het leven frisch en krachtig naar alle kanten uitbloeit, zullen altijd de verlangens reiken naar het ideale, naar de volmaaktste schoon heid van geest en lichaam, maar in dien zin zeker, dat het geestelijk als het superieure in den mensch de uit sluitende voorrang heeft. Het is een teeken van verslapping reeds, wan neer men voor lichaamskracht en ichamelijke volkomenheid geen oog meer beeft. Maar het is een teeken van het ergste verval, van degeneratie van het menschelijke geslacht, wan neer men zich afkeert van alle gees telijke genieting, wanneer men voor het hoogere schoon van kunst en wetenschap en alle andere uitingen van geestelijk leven geen zin meer heeft. En dat dit thans in de hoogere kringen het geval is, dat bewijst de overmatige belangstelling in paarden rennen, wieier-en voetbalwedstrijden automobieltochten, vliegmachines en dergelijke, terwijl men aan de uitin gen van kunst en wetenschap, som mige kringen uitgezonderd, ternau wernood aandacht wijdt. Want niet de belangstelling in sport is het onrustbarende, maar de geheel een zijdige overdreven belangstelling. En meer nog misschien bewijst het de haast belachelijke eer, die men aan uitstekende sportbeoefenaars bewijst. Wij hebben het pas nog beleefd, hoe men Bleriot. die met zijn vlieg toestel het kanaal overging, als een nationale held vierde in twee groote landen, die aan de spits der bescha ving heeten te staan. Zeker, die daad van den Franschen luchtreiziger was er een van behendigheid, van moed en onverschrokkenheid. Maar wordt er niet dikwijls grooter behendigheid vermeteler moed, driester on verschrok- kenheid aan den dag gelegd, die onop gemerkt voorbijgaan Wanneer men nog den uitvinder der vliegmachines een bijzondere eer bewijst, het is alleszins begrijpelijk. Maar welk nut, welk bijzonder geestelijk of stollelijk voordeel heeft de menschheid van zco'n vlucht? Wij gunnen Bleriot voor z'n daad graag een bijzondere huldiging, Maar geen glorieuse intocht als alleen aan de eerste helden der menschheid past. Maar het is niet alleen op dit ge bied van sport, dat men den beoefe naars een buitengewone hulde bereidt. De voldoening der menschen over wat men pas op dit gebied te bereiken wist, zou nog eenigszins als een ver klaring kunnen dienen. Maar ook andere sportbeoefenaars keurt men een hulde waardig als alleen aan de allergrootsten past. In België is het pas gebeurd, dat een bekend wiel renner in een wagen met 4 paarden onder ontzaggelijken toeloop van het volk ten grave werd gebracht, terwijl 2 wagens met kransen den lijkwagen volgden, Welke geleerde, welke kun stenaar, welke menschenredder of filantroop, die zijn leven gaf in dienst van anderen, had ooit zoo'n begrafenis Maar het gaat nu als het altijd gegaan is. Toen het oude Hellas en Rome in verval begonnen te raken, had men alleen voor athleten en wor stelaars nog bewondering over. En het gevaarlijke is, dat het toe geven aan deze manie, een teeken van degeneratie op zichzelf, de verdere degeneratie bovenmate in de hand werkt. Dat dit gevaar ook elders wordt ingezien blijkt uit wat in den laatsten tijd ook in andere bladen geschreven wordt. Ten bewijze daarvan willen wij besluiten met deze zinnen uit het «Handelsblad van Antwerpen": «Wanneer wij lezen," zoo schrijft de redactie van dat blad, «dat een wielrijder de afgod van bet volk is, dan kunnen wij niet anders dan mede lijden gevoelen voor dat volk;en dan is bet de plicht van allen, die door hun verstand het volk kunnen voor lichten, in te gaan tegen alle over drijving en vooral tegen de verheer lijking van sportbeoefenaars boven alles wat nog op de wereld bestaat. Dat heeten wij verval en achter uitgang en wij oordeelen het onze plicht dat luide te zeggen." Wij zouden hierbij alleen nog willen vragen, of het niet vooral de hoogere kringen, de aristocratie en de gegoede middenstand zijn, waarin van dat ver val blijkt en of niet het volk in het algemeen nog van gezonde levens kracht blijk geeft? Wat een beves tigend antwoord op deze vraag voor die hoogere kringen beteekent, kunnen zij zeiven het beste uitmaken. S. W. K. De Vereeniging Ambachtsschool voor Amersfoort en omstreken ver gadert morgenavond in de Ambacht- Hoogc vluchten Nobel model. Van zijn vroege jeugd af was meneer Hendrik de Waal een eerste-lief hebber geweest van lezen. En 't bijzondere daarbij was dat bij maar niet rijp en groen las, zooals bijvoorbeeld zijn zus Mien, die, in bet oude vettige catalogusj e van de vijfcents-bibliotheek 't lijstje volgde, zonder dat 't baar eigenlijk kon schelen w&t ze nu eigen lijk las Eidder-romans, detectiven- vertelsels, romans-in-brieven, interes sante avonturen van zeer-bereisde menschen uit de achttiende en 't begin der negentiende eeuwen Slechts overslaand de nummers, waar de meneer uit de bibliotheek een sterretj e bij gekrast bad, en waarvan-ie zei, als Mien er naar vroeg: «Dat is uit Of ook wel«Neen, meissie, dat's geen kost voor kinderenDe meneer van de leesbibliotheek was een braaf en zorgzaam man Paladijn der zedelijkheid, wat dan ook gemaakt bad dat de ouders bun kinderen met gerust hart bij hem boekjes lieten buren En de nummers met sterretj es bewaarde bij, in 'n apart hokj e, voor de klantjes, die er rijp voor werden geacht Zoodat het mes aan twee kanten sneed en meneer Gnuifmans wkt-'n kostelijke zaakjes dreef met zijn bibliotheek Neen, Hendrik de Waal bad een beel-aparte keuze. Die dweepte nu speciaal met boeken, waar Keizers, Koningen, Hertogen, Graven in voor kwamen. Hof-intriges, werken van Müblbach en consortenddar bunkerde hij naar. Hij kon zich niet genoeg verzadigen aan die heerlijke ge sprekken, waar om een haverklap van «Majesteit" en «Hoogheid" in werd gerept. De morganatische gaden van beuscbelijk-regeerende vorsten, door den Keizer met schoone titels vereerd, in ruil voor baar aanspraak om bet vorstelijk blazoen te voeren 't Konkelen, kuipen van eerzuchtig-laag- bartige hovelingen om gunstelingen van Zijn Majesteit ofZijne Doorluchtig heid beentje te lichten En dan van die heerlijke scènes, waarin de vorst 't weefsel van intrige met één ruk kapot-scbeurt en den verbijster den, ontmaskerden intrigant «met majesteitelijke handgebaar en trek van diepe minachting op bet edele, trotscbe gelaat" z'n congé geeftDat alles warrelde en dwarrelde vóór Hendrik's geest De drogist, bij wien men hem in de leer bad gedaan, wijl Hendrik de Waal niet aarden kon in de omgeving van een timmerzaak, waar vader 'm eigenlijk voor bestemd bad... Deze patroon luisterde, als er toevallig niets te doen was in den winkel en Hendrik aan 't vertellen ging uit een van de laatstelijk-gelezen romans, met treflend geduld naar den jongen, 't Kalotje wat-scheef op z'n hoofd; nu en dan trekje rook zuizend uit z'n steenen pijpje-met dop; al-wiege lend met 't eene, over 't andere ge slagen been; al-maar knikkend van wel-wel of zoo-zoo... Lodderig turend door zijn tikje naar neuspunt geschoven bril, zóó zat drogist te luisteren... «Ach, die gravin Von Hohenberg riep Hendrik uit «eigenlijk was zij eene vorstin Zu Salm-Salm... Maar 't huwelijk was in bet geheim gesloten. Slechts de vorst, baar gemaal, zij zelve en de geestelijke, die ben 's nachts in de slotkapel getrouwd bad, wisten van 't geheim... En dan die scène als baar zwager, prins Günther, 'r beleedigende voorstellen doet... Haar een gloeienden kus op den schouder wil drukken... Als zij, dan, met vlammende oogen, den prins baar zegelring met bet vorstelijke wapen... met de gesloten kroon er boven... toont, en hem toeroept: «Weet wèl, prins, dat gij eene vorstin Salm-Salm durft krenken!... Wee u, als mijn doorluchtige gemaal..." Op Hendrik's wangen gloeide 't en hij beefde van ontroering. «Wee u..." zei hij... En de drogist, z'n steenen pijpje uit den mond nemendals ontwakend uit een droom, met een scbrikje op staand en z'n kalotje verschuivend: «Sakkerjee, Hein, daar bebbe-we niet gedacht aan dat doossie insecten-poeier voor mevrouw Van Dijk... Gauw, jongen, anders loopt ze nog naar Doevers... Gauw dan I" Van 't beele heerlijke verbaal der doorluchtige gade van prins Salm-Salm bad patroon geen syllabe verstaan- Hij liet Hendrik maar babbelen; dacht intusschen aan z'n zaakje... «Dat waren harde oogenblikken voor De Waal... En als ie, na een dag, waarop zoo iets gebeurd was op zijn bed lag na te piekeren over wat ie bad moeten verduren dan was 't hem of bij zichzelf zag als een van die j onge- lingen uit aanzienlijk geslacht, die jarenlang rondzwierven als simpele burgerknapen... Totdat plots bun edel blauw-bloed gaat spreken... Eene boog aanzienlijke dame zoo'n burgerknaap tegen baar met satijn en goud bedek ten, door vreugdetranen besproeiden boezem drukt... En de jeugdige baron of markies, nh zijn plaats onder de edelen van geboorte eindelijk te hebben ingenomen, zoo'n engel van minzame, gulhartige goedheid blijkt jegens z'n ex-standgenooten, die hem de handen kussen en roepen van: «Leve jonker Gastonen er een zeer grijze die naar komt, een, die al drie of vier markiezen Gaston, voorouders van den gelukkig ontdekte, bad gediend En hoe deze oude, trouwe, nederige dienaar neerknielt voor zijn jeugdigen meester, hem óók de banden kusttot hem zegt: «De Hemel zegene u, beer markies I..." waarna Gaston hem ge nadiglijk opheft, de band drukt en uit roept: «Mijn beste, goeie, brave La- fleur!... Hr herinner mij je trouwe

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1909 | | pagina 1