NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. Waarom niet?? FEUILLETON. DOMINÉÉ S DOCHTER. No. 89. Zaterdag 6 November 1909. Acht-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATEKIIAG. DE WEEK. Amersfoorfsclie Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75; Franco per post door het -geheele Rijk 1. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau Langestraat 77. Telephoonn». 69. AD VERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer Tl, Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. 4 November. Er kend moet worden, dat de Memorie van Antwoord, door den minister De Waal Malefijt uitgebracht, een guri- stigen, zelfsaangenamen indruk maakt. Niet met grooten omhaal, «soesah" van woorden, wordt betoogd dat het optreden van den lieer Idenburg als gouv. generaal van Nederl.-Indië het «gezag" van den verantwoordelijken minister op het Plein in Den Haag resideerend, in 't minst niet verkort, aan den anderen kant wordt toch erkend, dat de geest zoowel als de letter der grondwet het oppergezag in Deri Haag. en met te Buitenzorg zocht. De positie van den landvoogd is nu eenmaal eigenaardig van karakter. Zijne macht is zeer uitgebreid. Hij kan zelfs den oorlog vei klaren aan inlandsche vorsten zonder het opperste gezag te kennen, alvorens tot zulk een maatregel over te gaan. Feitelijk vertegenwoordigt hij, in Indië. een gezag, eene macht, welke aanzienlijk grootep is dan den constitutioneel- regeerenden Koning der Nederlanden is beschoren. De eigenaardige omstan digheden, van allerlei aard, maken dat onvermijdelijk. Te willen dat een man, ter plaatse regeerend, met de inlandsche toestanden, nooden etc. van dag tot dag op de hoogte, van nabij bekend, zou worden «geïnstru eerd" door een Nederlander, die door den loop der politieke wisselvallighe den aan het hoofd van het departe ment van Koloniën is gekomenwie kan 't, in vollen ernst, zich denken? Intusschen blijft onbetwistbaar, dat niet de «toewan-besaar», de onder koning, de landvoogd, maar wèl de minister, raadsman der Kroon, ten slotte tegenover de Vertegenwoordiging de verantwoordelijke man is. Eigenaardige toestand, waarvan nie mand kan zeggen wat hij, in de toe komst, nog zal geven. Van zekere zijde is het krachtig streven naar «emancipatie» van Insu- linde, en de aanhangers dier richting zullen dus slechts kunnen toejuichen dat het «zwaartepunt» van bet Haag- sche Plein naar Buitenzorg zou zijn verlegd. Overigens weet ieder, dat de kennis van den heer Idenburg ten aanzien van Indische toestanden niet kan wor den vergeleken met wat de heer De Waal Malefijt daaromtrent in zijn mars voert. Waar is ook, dat 't wel meel is voorgekomen, dat de Gouverneur- Generaal, krachtens zijn ervaring van Insulindische nooden en wenschen. recht had om eerbied te vorderen voor zijne «adviezen», lot het Plein gerichi! Gelijk gezegd, de heer Malefijt komt metsympathieke rondborstigheid uit voor den werkelijk bestaanden toe stand, erkennende wat de Grondwet in deze vordert. En een ander punt, dat opmerking verdient, is wat de minister in zijne Memorie van Antwoord zegt over de -Foeping der Christelijke Zending in Nederlandsch Indië. De Erigelschen, in hun koloniaal gebied, hebben ervaring opgedaan van wat het zegt, welk gevaar er in schuilt, om tegen de religieuse gevoeligheden der inlandsche bevolking te willen oproeien. Dat wenschte de minister Malefijt ook niet! Hij schetst de schoone taak der Zending als eene die hulp, steun, lafenis wil brengen tot hen. die lijden, smart hebben, in ellende verkeeren. Als eene taak van ontwikkeling, ver lichting brengend aan menschen, die thans nog in duisternis van onwetend heid zijn verzonken.,. Daardoor zullen wij, Christenen, allereerst anderen over tuigen van het heerlijke en hartver kwikkende der leer, door onzen Heere Jezus verkondigd. Maar krenken, afstooten, prikkelen, tot verzet brengen, 't zijn dingen, waar zich de Zending zeer behoedzaam van heeft te onthouden. Aldus spreekt de minister van Ko loniën, en deze taal neemt weg den angst voor fanatisch streven, door sommigen van dezen anti-revolutio nairen bewindsman geducht. Iemand van zóó gezond practische opvatting als de heer Idenburg is zou tóch wel niet licht in zulke richting zijn getrokken, maar 't is niettemin verblijdend en geruststellend dat de minister zijn vriend en geestverwant in deze zoo krachiig en ook zoo on omwonden steunt Omtrent de verdere «fata" van de afgeloopen week vlak aan den vooravond der hervatting van de par lementaire werkzaamheden noa slbchts een enkel woord voor heden in afwachting van uitvoeriger bespie geling nadat het Binnenhofsche spel zal zijn ingeluid. De warme hulde, den heer Lovink gebracht, kwam «regelrecht uit 't hart." men gevoelde diep hoezeer men 't betreurt dat deze merkwaar dige zoo bekwame man eerlang zal gaan uit den werkkring waarbij hij zoo onberekenbaar belangrijk nut wist te stichten. Men vergunne mij nader op dit punt terug te komen. Tot straks dus, op bet Binnenhof. Het «Hagenaar worden", domicilie kiezen onder de vleugels van residen- tiaal eibertje, dwingt mij voor heden tot bijzonder beknopt zijn!... Mr. ANTONIO. Ter voorkoming van misverstand, heb ik de eer te berichtendat mijne zaak gevestigd blijft Langestraat 48 en niet ivordt opgeheven. Mij beleefd aanbevelend, verblijf ik hoogachtend, J. H. TK Avf dem BIÏINKE, Modes, Amsterdam Amersfoort. 4>Vjr.vVSV,v4>AVv^>>V.vT>V^.vVV^.vV>VxV>VxVV^xVS>'.v>.>Vv>.>VvVx/.> Gij zijt nog geen lid van den Bond voor Staatspensionneering. Waarom niet? Gij behoort niet tot die categorie van menschen, die Gods water maar over Gods akker laten loopen, die voor de praktijk geen andere leus kennen dan de Kaïnsleuze: „Ben ik mijns broeders hoeder". Best! Maar tot welke categorie van menschen behoort gij dan wèl? Gij zegt, dat gij van ganseher harte er toe wilt meewerken, dat er wat gedaan wordt voor de economisch-zwakken, in dit geval de ouden van dagen; dat gij hun een menschwaardig bestaan gunt en dat als 't van u afhingt zij allang in betere conditie zouden zijn. Laten wij U dan een vraag mogen doenWat hebt gij tot dusverre voor uw oude broeders en zusters gedaan? Uw woorden zijn welwillend genoeg, uw bedoelingen schijnen edel, maar uw daden Nogmaals: Waarom zijt gij geen lid van den Bond voor Staatspensionneering Ik verwacht, zegt ge, meer heil van eigen inspanning, zelf-help van het particulier initiatief. Doet gij dat? Hebt gij dan de lessen der historie zóó slecht begrepen, dat gij niet inziet, hoe gij op drijfzand bouwt? Weet gij niet, dat wij het reeds tientallen van jaren hebben geprobeerd met het particulier initiatief en weet gij hoever wij 't er mee brachten? Zie dan naar de werkelijkheid en merk op, hoe uw oude broeders en zusters moeten tobben, hoe zij verkwijnen, verhongeren soms, hoe zij kommer lijden eu gebrek. Dat zijn de vruchten van het particulier initiatief. Gij ziet, zegt gij, veel goed9 in premie betaling. „De belanghebbenden kunnen ook wel wat doen". Het laatste zijn wij met u eens. Voor zoover zij kunnen, moeten zij wat dqen. Daarom vinden wij veel aantrekkelijks in een aparte pensioen belasting naar draagkracht. En dan blijven wij bewaard voor al het onrecht en de verkwisting, die een onvermijdelijk gevolg zijn van ver plichte premiebetaling. Onrecht ja zeker, want premie betaling sluit velen uit, die 't evenzeer noodig hebben premiebetaling legt een zwaren druk op velen, die reeds meer dan genoeg te dragen hebben; premiebetaling geeft een vrijbrief juist aan hen, die 't het allerbest kunnen missen. Er kleeft onrecht aan premiebetaling. En verkwisting. Een leger van ambtenaren. Versterking der bureaucratie. Verkwisting van tijd en geld. Denk aan do Ongevallenwet met zijn ,98t et. onkosten op iedere f 1 uitkeering Dat zijn de gevolgender Duitsche verzekerings methode. Wij zien aan u, dat gij twijfelt; dat gij gaat overhellen naar onzen kantdat gij 't nobele van ons streven erkent, maar maar de kosten!! Ik begrijp, waar gij heen wilt. Gij denkt aan Engeland. Gij weet hoe onze tegenstanders misbruik maken van het feit, dat in Engeland de uitgaven de raming verre overtroffen. Daarmee denken zij ons af te maken. Maar vooreerst is een nobel beginsel niet afgemaakt, als de kosten tegenvallen. Laten onze tegenstanders dan ten minste erkennen, dat ons beginsel juist is. Maar als zij dat niet doen en zij smalend spreken van „armenzorg." dan begrijpt een ieder, dat die hooge kosten de stok zijn, waarmee de hond geslagen moet worden en gij weet, dat „wie een hond wil slaan licht een stok kan vinden." Weet gij, wat onze tegenstanders moe ten bewijzen? Dat Engeland zijn Ouder- domspensioenwet heeft moeten terugne men ofdat het nationaal vermogen in Engeland is uitgeput! ofdat Engelands Ministers bang zijn 't geld te halen, waar 't isLaten zij beginnen met deze drie dingen te bewijzen. Indien zij 't niet kunnen, is al hun schermen met de kosten bangmakerij, onwil en een bedenkelijk gemis aan idealisme. Denk aan het woord van den Engel- ZKZa,rIn :MIIc:h.a.ëlis. 2) Daarom hield zij van de morgenschemering en kon op haar stroomatras liggen staren naar de kleurenwisseling boven haar, van zwart tot grijs en van verbleekend geel tot purperrood naar den zonnekogel zelf en het geheele stralenweefsel. Des zomers viel er dauw op de hei, hing de gele brem zwaar van dauw, en op het dak stonden bevertjes met dauw in hun hartje. Maar 's winters lag overal witte rijm; dan geleek de heide een bleekveld, waarop het eene laken naast het andere lag uitgespreid. Malene hield van de kleine lammetjes en zij volgde ze met haar oogen, wanneer ze tusschen de heuvels blatend en speelsch achter hun moeder aan sprongen. Hun wereld geleek haar grooter dan die, waarin zij zelf leefde. Malene dacht er nooit over, dat haar oogen roode randjes hadden en met bloed beloopen waren door den wind en den tocht en het eeuwige naaien. Evenmin dacht zfi er over dat haar vingers krom trokken van al het grove werk. Zij keek nooit in een spiegel. De bruine japonnen, half wol, half katoen, die zij thuis weefde en naaide, zaten zoo goed en zoo kwaad al8 't ging. Ze waren onver anderlijk eender, evenals de jaren die elkander opvolgden. Het was geen verlangen naar dans en vroolijk- heid, dat haar soms deed zuchten en tranen in haar oogen dreef. Het was een gemis, dat ze met geen woorden had kunnen verklaren. Haar gewone dagelijksche plichten vervulde zij, zonder aanspraak op waardeering te maken en voor wat zij in haar vrijen tijd deed had Dominéé altijd hetzelfde woord over: „Best, Malene!" Dat zei hjj, onverschillig of zij de gaten, die de storm in het rieten dak beet, dichtstopte, of hem een hemd met Hedeborduursel aan den hals, of het weefgetouw met zijn wintergoed wees. Malene's moeder had haar Fransch en Duitsch geleerd, voor zoo verre zij het zelf kon, en die kennis gleed nooit uit haar geheugen, zooals zoo vele herinneringen en zorgen misschien deden. Uren lang kon zjj zich zitten oefenen in het ver voegen van de werkwoorden, het opdreunen van de rijtjes bijwoorden, of herhaalde zij telkens en telkens kleine fabels, die zij van buiten had geleerd. Een onbestemd gevoel zeide haar: „Het is een gouden sleutel, dien je aan een koord om den hals draagt, verlies hem niet; want die kan koninkrijken voor je ontsluiten De sleutel verroestemaar zij behield hem trouw. Dominée's boekenplanken stonden dicht opgepakt met boekan over de heilige aleemeene leer. Op de twee bovenste planken lagen kleine, dikke bandjes met de F.ansche klassieken. Malene probeerde ze te lezen en ze gaven haar veel moeite en genoegen. Maar eens op een dag zag dominéé het en zei: „Malene, blijf van die boeken af, ze zijn niet goed om te lezen!" Malene raakte ze niet meer aan. Als zoete ver boden vruchten lagen ze binnen haar bereik. Zij raakte ze niet aan. Met Kerstmis en met PascheD kwam Malene op feestjes bfi de minst verarmde menschen van de gemeente. Maar daar zat ze maar stil ineen gedoken als de stugste onder de stuggen. De meiden en knechts spotten samen en maakten gekheid; man en vrouw verhaalden van het ver streken jaar en vaD goede en slechte oogsten. De een wist te vertellen van steden in 't Oosten, de ander van steden in 't Westen. Als eene doofstomme of blinde zat zij, en dominéé zei: „Malene past het best bij haar arbeid, daar is zij flink." Toen Malene nog een klein meisje was en haar moeder alle vragen voor haar beantwoordde, placht zij op een voetenbank aan haar moeders voeten te zitten. Die voetenbank sleepte ze overal mee waar haar moeder was. De moeder spon en weefde en naaide. „Dat zijn lakens voor jouw uitzet, Malene!" En Malene kreeg lange verklaringen over uitzet en bruiloft. En er lagen vele lakens, toen de moeder er niet meer was, alle met Malene's naam gemerkt. En die erfenis aanvaardde Malene. Zij weefde het fijnste linnen van gelijke ronde vlasdraden en naaide het met open zoom en borduurde er groote letters op- Zfi pakte hemden en nachtjapon nen en wfide rokken in de uitzet kist. Zfi weefde trieljes, roode en witte. Zfi weefde de stof voor het bruidskleed, zacht en licht als de bladeren van bloemen. De kist, waar alles in lag, was tot aan den rand toe vol, het deksel er op geperst en de sleutel omgedraaid. Malene was bij de dertig. Zelf bemerkte zij het daaraan, dat zij moe werd van de schapen naar huis te drfiveu. Op een dag zei dominéé: „Nu word je oud, Malene, maar voor Onzen Lieven Heer ben je toch nog jong genoeg." Oud of jong, daar had Malene geen gedachte aan geschonken. Maar in haar vaders mond klonk het als een verwijt, een schande. Wanneer ze in de kerk zat onder den preekstoel, waarhaar vader met gemoedelykegewichtigheidstond te preeken, had zij moeite haar gedachten tot een gebed te verzamelen. „Denkt aan hen, die, aan nestlooze vogels gelijk, rondfladderen zonder dak boven hun hoofd, zonder geloof in het hart!" Malene tuurde door de kerkramen; daarbuiten vlogen de wilde vogels weg over de heide, zoover hun vleugelslag hen dragen kon. Zij had met genoegen haar geloof aan de eeuwigheid verkocht, om evenals deze vogels weggedragen te kunnen worden. Maar zy was te zwaar om te vliegen en te traag om te vluchten. Het was een heel eind tot aan den grooten weg maar dominéé wou zoover zijn eigen pad schoon houden en hjj harkte het en maakte het glad en schoffelde er de sneeuw af, snoeide er de hei planten weg. Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1909 | | pagina 1