NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Schetsen uit ie rectal.
J. P. METZGER Jr., Tuinarchitect.
Aanleg van Buitenplaatsen, Parken, enz.
Ho. 90.
Woensdag 10 November 1909.
Acht-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
„BUITENGEWOON!"
Steniaweg ZEIST.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door bet geheele Rijk 1.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langeatraat 77. Telephoonno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer Tl, Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsrnimte.
Opnieuw zijn van de Regeeringstafel
protectionistische klanken vernomen.
Volgens de Troonrede „eischt de
financieele toestand „des Rijks dringend
voorziening". Naast een voorstel tot ver
hooging der successiebelasting zal „een
ontwerp tot herziening van het tarief
van invoerrechten, naar de Regeering
vertrouwt, nog vóór den afloop van het
zittingjaar kunnen worden ingediend."
„Het zeer aanzienlijk tekort op den
komenden dienst vordert echter, dat in
afwachting van blijvende versterking der
Rijksontvangsten buitengewone maat
regelen worden genomen tot aanvulling
der middelen," waartoe o. m. „een voor-
loopige verhooging van het tarief van
invoerrechten dienstbaar kan worden
gemaakt."
Twee plannen worden hiermede aan
gekondigd
het eerste: herziening van het tarief
tot blijvende versterking
van 's Rijks schatkist
het tweedeeen voorloopige verhooging
tot gedeeltelijke dekking van
het tekort op de begrooting
van het komende dienstjaar.
Deze houding van de Regeering inzake
tariefpolitiek is zeker „buitengewoon."
In welken geest een „herziening" zal
worden ondernomen is thans niet meer
twijfelachtig.
Evenals bij het begin van haar optreden
wordt thans door de Regeering het ware,
protectionistisch, karakter bemanteld door
een voorstelling van zaken dat slechts
een „fiscale herziening" beoogd wordt.
Alsof niet in de millioenennota van twee
jaren geleden verklaard werd dat „de
meerdere inkomsten uit een tariefsher
ziening" moesten strekken „tot dekking
van de kosten der sociale „maatregelen"!
Alsof toen niet in de Memorie van
Antwoord op een vraag van de Kamer,
of herziening in protectionistischen zin
werd beoogd, de Regeering verklaard
heeft, dat „geen herziening in overwegend
protectionistischen zin „in hare bedoeling"
lag! Alsof niet in datzelfde staatsstuk
gezegd is, dat wel „de fiscale zijde op
den voorgrond „zal staan," doch „dat
tevens" en daarmede is dus het ware
protectionistische karakter der tarief-
plannen erkend „bij de regeling van
het tarief zal worden gelet op de bij
zondere omstandigheden, waaronder de
voortbrenging in de verschillende indus
trieën plaats heeft, zoodat het mogelijk
zal zijn de fiscale herziening tegelijker
tijd te doen strekken tot verbetering
van de levensvoorwaarden der nijverheid
en dientengevolge tot bevordering van
den nationalen arbeid"!
En thans? In de millioenennota wordt
van de eigenlijke herziening geen woord
gerept, niet de minste naklank wordt
er vernomen van de vóór de verkiezings
dagen luid klinkende leuzen, dat tarief-
herziening noodig is om den „nationalen
„arbeid" te kunnen bevorderen. Van
eenigen steun aan de vaderlandsche
nijverheid door middel van deze tariefs
herziening wordt ganschelijk gezwegen,
geen forsche toon weerklinkt er tot aan
kondiging van de nieuwe nijverheids-
politiek uit het beloofde land der protectie
slechts een voorzichtig geluid wordt er
vernomen, ten gunste van een „fiscale"
herziening. Men late zich echter door
deze taktiek niet van de wijs brengen.
Want dat de herziening van het tarief,
die de Regeering nog binnen een jaar
schijnt te verwachten, een verhooging
der inkomende rechten in protectionis
tischen zin beteekent, is thans niet meer
twijfelachtig.
Het tweede voorstel van de regeering,
nl. opcenten op de invoerrechten tot
dekking van het begrootingstekort, wordt
dan ook een voorloopige verhooging ge
noemd. De Minister van Financiën denkt
door eene verhooging van de bestaande
invoerrechten met 30 ten honderd een
bate te vinden van f3.730.000 gulden.
Dit opcentenvoorstel wordt een voorloo
pige verhooging van het tarief ge
noemd, welke naast twee tijdelijke*)
maatregelen, nl. bestendig voor 1910
van de heffing der opcenten op de be-
drijfs- en vermogensbelasting en de ver
hooging van den drankaccijns „voor het
verschaffen van dekkingsmiddelen in ver
band met de verdere plannen de regee
ring het meest in aanmerking komt."
Wij cursiveeren: men lette op de tegen
stelling.
De Regeering schijnt zelve te hebben
begrepen hoe „buitengewoon" deze maat
regel is. Het tarief, de grondslag der
economische politiek, van zoo overwegend
belang voor alle bedrijven in landbouw,
handel en industrie, eenvoudig verlaagd
tot sluitpost van de begrooting! Dat
tegen zulk een ruwe verhooging met
30 opcenten ernstige bezwaren bestaan,
wordt in de millioenennota met zoovele
woorden erkend. Doch niettemin meent
de Minister door den financieelen toestand
eenvoudig „zorgwekkend" te noemen
genoegzaam te hebben aangetoond dat
„over die bezwaren behoort te worden
heengestapt."
Naar onze meening is dit voorstel
zoowel voor voorstanders van vrijen
handel als voor protectionisten volstrekt
onaannemelijk. Allereerst moge er de
nadruk op worden gelegd, dat het niet
aangaat het invoerrechtentarief eenvoudig
te maken tot sluitpost van de begrooting
het bedrag der te heffen rechten jaarlijks
te laten rijzen of dalen al naar het
afwisselend geraamde begrootingstekort,
getuigt van weinig inzicht in de levens
voorwaarden van handel en industrie,
waarin alle bedrijven behoefte hebben
aan stabiliteit in de heffing van rechten.
Een koopman en industrieel ook al
is hij belust op bescherming moet
weten, waar hij aan toe is; handel en
industrie zouden, indien het bedrag der
inkomende rechten afhankelijk werd
gesteld van het politiek inzicht en de
financieele ramingen van opvolgende
ministers, worden blootgesteld aan een
onzekerheid, waaronder niet valt te
werken.
Het aanknoopen van vaste handels-
relatiën buitenlands, het op touw zetten
van internationale ondernemingeen welker
afspinning jaren kan vereischen, wordt
uitermate bemoeilijkt, wanneer handel
en industrie bloot staan aan herhaalde
schommelingen van de invoerrechten,
welker bedrag immers een factor is in
bijna elke commercieele berekening. De
koopman en de industrieel hebben zeker
heid noodig om zaken te kunnen doen;
om hun die te verschaffen wordt dan
ook in de meest protectionistische landen
er naar gestreefd om door middel van
handelstractaten met vreemde natiën de
door geheel Nederland.
Levering der verschillende gewassen tegen BILLIJKE PRIJZEN.
tarieven voor een reeks van jaren „vast
te leggen" ten einde hen te behoeden
voor het gevaar van herhaalde herziening
der inkomende rechten. In dit opzicht
gaat dus het regeeringsvoorstel om het
tarief te maken tot sluitpost van de
begrooting nog verder dan de protec
tionistische praktijk in andere landen.
De ondoordachte tariefverhooging eerst
een of méér voorloopige, gevolgd door
een definitieve houdt dan ook geen
rekening met de meest elementaire be
langen der nationale industrie, welke de
Regeering zegt te willen „bevorderen."
In plaats dat er wordt „gelet op de
bijzondere omstandigheden waaronder de
voortbrenging in verschillende industrieën
plaats heeft," is de plompe verhooging
met 30 opcenten op de min of meer
toevalligerwijs thans nog bestaande rech
ten een daad van zuivere willekeur. Yan
een angstvallig wegen wat al dan niet
zal worden belast, zoo noodig in het
belang van den handel en ook ter wille
van de voor export werkende nijverheid,
is daarbij in het geheel geen sprake.
Naar den invloed die de verhooging,
waarmede alle bestaande posten worden
bedreigd, zal hebben op de voortbrenging
in de onderscheidene takken van industrie,
wordt niet gevraagd. Geen poging wordt
gedaan om uit te maken, voor welke
bedrijven de thans geheven rechten
zouden moeten worden verhoogd of ver
laagd, welke thans belaste artikelen op
de „vrije" lijst zouden behooren te worden
geplaatst.
Dat dit ook uit een oogpunt van
belastingwetgeving tot willekeur leidt,
springt in het oog. Voor opcentenheffing
komen de invoerrechten allerminst in
aanmerking.
Invoerrechten behooren verterings
belasting te zijn. Doch waarom dan het
recht te verhoogen op artikelen, die niet
tot de verbruikswaren behooren?
Het heet een billijk beginsel dat
artikelen van weelde zwaarder moeten
worden belast dan artikelen van dage
lij ksch gebruik. Doch is het dan met de
billijkheid te rijmen, dat eenvoudig op
alle artikelen waarop thans rechten wor
den geheven, een gelijk percentage van 30
opcenten gelegd wordt, zonder dat wordt
gevraagd wat in dit opzicht de aard is
herziening een punt waarover alle
van die artikelen? Verdraagt zich met
het belasting-beginsel, dat vordert arti
kelen van dagelijksch gebruik lager te be
lasten, eene verhooging met 30 ten honderd
van de 5-percentsrechten op b.v. grof
aardewerk, glaswerk, hoeden, schoenen,
kleedingstukken en manufacturen?
De willekeur springt nog meer in
het oog, als men bedenkt dat door het
regeeringsvoorstel de fouten, welke thans
kleven aan de bestaande heffing niet
alleen worden bestendigd, doch ook de
onrechtvaardigheden, die het gevolg er
van zijn, met 30 percent worden vermeer
derd. Een enkel voorbeeld: Bekend is
de anomalie, dat terwijl zakken vrij
inkomen wanneer de inhoud als koffie
of rijst onbelast is, onze fabrikant of
landbouwer, die ter wille van hun bedrijf
zakken uit den vreemde betrekken,
daarvoor wel rechten betalen. Indien
men dus een buitenlandsch product in
zakken ziet, zal men veelal weten, dat
die zakken vrij zijn ingevoerdindien
men echter de producten van onzen
bodem gezakt ziet uitvoeren, kan men
vrijwel zeker zijn, dat de prijs door
rechten verhoogd is. Inderdaad een
averechtsche bescherming. Wanneer ech
ter tengevolge van het regeeringsvoorstel
30 opcenten op het thans bestaande
recht op zakken wordt gelegd, zullen
de nationale bedrijven waarin zakken
voor export worden gebruikt, hunne
Een engagement.
Handlangster?
«Nu!" riep Van Staveren, zijn oude
vriend, uit, terwijl hij het glas ophief
en Beekman aankeek met een paar
genoegelijk glinsterende oogjes, waarin
toch flikkering van afgunst was «nou,
santjes hoor! Van harte, kerel, 't Is
een mooie partij. Dat 't je Constance
gelukkig moge gaan!"
Ook de anderen lieten hunne kelken
tegen Beekman z'n glas tinkelen. De
gelukkige vader boog, was echt aan
gedaan... had vurige plekken van op
winding onder de oogen, maakte hoffe
lijk erkentelijke neiginkjes... vooral
tegen meneer Du Bois, den procu
ratiehouder, van wien ze allen wisten
dat hij op familiaren voet omging met
den jongsten patroon... 't Was Beek
man, of hij leefde in een geluksdroom,
waarvan hij vreesde dat ze plotseling
zou worden verstoord... Als 't eventjes
stil werd in den kring, dan voelde hij
toch wel duidelijk, scherp, in hem op
leven dat angstig drukkende, gejaagde,
onrustige over... Waarover eigenlijk...
Maar dat schrikken over 't telkens
meenen te herkennen van...
Beekman bestelde zijn vierde portje...
En niemand vond 't vreemd... Als je
nu toch zóó boft...
Vanmorgen om even tien uur was
't al begonnen. De jongste patroon
had, nadat ie met meneer Beekman
zaakjes had afgehandeld zich op 'n
hoogst eigenaardige manier naar hem
toe gedraaid... dat de schroef in Ameri-
kaanschen bureaustoel hevig knarste...
En de jongste patroon lachte zoo
«apart"... Wist niet precies hoe hij
beginnen zou. Om toch niet hl te «fami
liaar" te zijn en, aan den anderen kant,
meneer Beekman te toonen dat ie de
partij werkelijk mooi vond... De jonge
Doedens was beslist gefortuneerd. Een
jongmensch van goeie familie... Als ie
't nauwkeurig uitrekende, dan waren
ze nog, in de verte, met elkaar geparen
teerd, de patroon en die Doedens—
Zeker, aan den kant van tante Jet...
NatuurlijkDe oude mevrouw Doe
dens kwam dikwijls aan huis bij patroon
z'n ma... Neen, Beekman's positie werd,
door dat engagement, werkelijkanders...
wat een collega, die wit van nijdigheid
zag, ook blijkbaar snapte—
Maar de jongste patroon moest nu
toonen, dat hij zich heusch over de
zaak verheugde—
«En ik hoor zoo" zei hij dan, na
een korte pauze, »dat uwe dochter
geëngageerd is..."
Beekman roerde zeer-deferent
vooral er op passend om, nü, pose van
er-trotsch-op-zijn aan te nemen, de
hand aan, die jongste-patroon hem
toestak...
En de ander knikte tegen hem,
met glimlachje van daar zul-je zeker
niks-tegen hebben, zoo'n gelukje,
hè?... Toch met kieschheid temperend
het vertoon van verrast-wezen...
De vader hield zich best. Sprak een
paar eenvoudige woorden... Als zijn
kind maar gelukkig werd... Zeker, -
voegde hij er haastig bij, bang den
patroon te krenken... Zeker, hij kon
zich, in elk opzicht geen betere keuze
voor zijne Constance denken...
Even wierp meneer een scherp-
observeerend oogje op zijn geëm
ployeerde. Hij had zich den vader
toch anders gedacht... Strhlend van
geluk... Opgetogen... Bevend van aan
doening... Niet in staat om behoorlijk
te werkpn...
Maar Beekman was anders. Toen de
patroon tegen hem zei: »Ik vermoed
dat u vandaag door allerlei soesah
wel van kantoor zult worden gelokt—
Zoo'n familie-feestje... Ik weet er
alles van..."
Toen protesteerde Beekman met
iets vreemd-haastigs. Neen, hij zou
als steeds op kantoor blijven. De vol
gende week was er een kleine receptie-
Als meneer dhn permitteerde...
«Zeg,'vroeg, toen de beide patroons
weêr tegenover elkaar zaten in directie
kantoor, de jongste compagnon den
andere, zou-je denken dat die Beekman
beertjes heeft?" En tegelijk ging hij
naast den oudsten vennoot staan, strak-
turend naar de snippertjes-asch, die
hij van z'n sigaar liet neertuimelen,
met klein-nadrubkelijke tikjes, in het
koperen bakje...
«Wèlnee!" zei de oudste, voort-
schrijvend aan den brief, waar hij aan
bezig was... «Hoe köm-je aan die?..."
Maar toen hij opzag, bespeurde hij
hoe zonderling de ander hem stond
aan te staren-
nik wéét 't nog niet" zei de jongste,
in de kamer op- en neèrstappend...
«Toch kon-ie 'tniet goed verkroppen"
dacht, de oudste, gevoelend dat het
deftige engagement zijn compagnon
dwars-zat...
En de jongste, gevoelend wat er in
den ander omging, zette zich weêr
voor zijn schrijftafel-
Slechts het krassen van twee pennen
drong door de plechtige stilte van
het directie-kantoor, waar vóór Beurs-
tijd maar bij uitzondering iemand
mocht komen storen...
Van Staveren gaf oolijk knipoogje
van «Doe nou maar net of je 't niet
merkt..." En de anderen van het
clubje, die nogmaals dronken op het
kersversche engagement van Constance
Beekman volgden zijn voorbeeld—
De kellner was gauw komen aan-
tippelen. Had het portstroompje, dat
over het marmerblad van de tafel
droop, al-haast weggeveegd... De
brokken van het glas, dat Beekman
aan gruis had laten vallen, zoodat de
club uiteenstoof en Van Staveren haast
een scherfje in z'n oog had gekregen,
opgeruimd—
Beekman-zelf, die het ongeluk had
aangericht, stamelde excuses-
Van Staveren fluisterde hem iets in—
Zou-ie wel nog-meer port drinken