NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Hei pvei van fooien.
Scheta ült ie rechtzaal.
No. 28.
Woensdag 6 April 1910.
Negen-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
J. P. METZGER Jr., Tuinarchitect.
Steniaweg ZEIST.
Aanleg van Buitenplaatsen, Parken, enz.
RUSTENLAND.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Laugestraat 77. Telephoouno. 09.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer VI, Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Behalve de gewone belastingen, die
betaald moeten worden voor Rijk,
Gemeente, Kerk, Polder enz. is er nog
een, die de betalers zich vrijwillig
getroosten, die ze zichzelven, als het
ware zonder eenigen dwang, opleggen
en die te zamen genomen een aardig
bedrag vormt.
De vrijwillige belasting is het geven
van fooien. De mensch is veroordeelt
fooien te geven van de wieg tot aan
het graf. Bij de geboorte, bij de doop,
bij een huwelijk, bij een begrafenis,
overal wordt de hand opgehouden om
een fooi, en zijn nog zooveel talrijke
gelegenheden in het leven meer.
De kelner van den tegenwoordigen
tijd, de opvolgers van de Jannen van
vroeger, stellen hunne eischen tegen
over het consurheerend publiek al
hooger en hooger. Zij achten het als
een plicht van de verbruikers, dat
het geëischte geld voor het bestelde
met 25 a 30 procent verhoogd wordt.
Wie betaalt alléén slechts wat ge
vraagd wordt, wordt met zekere min
achting behandeld, soms beleedigd,
wie een extratje geeft, dat in de
oogen der heeren te gering is, staat
bloot aan spotternijen en wie de prijs
zijner consumptie met 25 procent
verhoogd wordt geëerbiedigd.
Die verkregen fooien bedragen nog
al iets! Er zijn kelners, die er met
vrouw en kinderen flink van kunnen
leven. Hieruit volgt, dat het publiek
zijn verbruik niet alleen duur betaalt,
maar bovendien de kelners ruim on
derhoudt en den patroon nog extra
voordeelen bezorgt.
Er zijn meer gevallen, dat een
functie waargenomen wordt niet tegen
honorarium maar tegen betaling van
eenig bedrag. De kosters b.v. van
groote kerken in sommige groote
steden mogen koster zijn tegen stor
ting van zekere jaarlijksche som.
Verder wordt alles gevonden in de
talloos vele en groote fooien, die bij
gelegenheid van huwelijksinzegenin
gen en van doopplechtigheden en van
bevestiging van nieuwe lidmaten in
de beurzen der kosters stroomen.
Op markten bekleeden de fooien
ook een groote rol. Het wordt in
sommige plaatsen den marktbeambte,
die van gemeentewege zijn aangesteld,
wel verboden, om giften aan te ne
men, doch velen zwichten voor de
verleiding, als er iets aangeboden
wordt voor spoedige hulp of eene
goede standplaats.
Op reis doet men ook wonderen
met een fooi. De beambten zijn een
al gedienstigheid, beleefdheid, voor
komendheid, als de reiziger zoo nu
en dan grootmoediglijk over zijn
beurs gaat.
Er is bijna niets, of het fooienstelsel
komt er aan te pas. Een gezellig
avondje bij een kennis of een fami
lielid kost een fooi, een fooi aan de
dienstboden, een bezoek van een
dame aan een kraamvrouw moet be
taald worden met eenig geld voor
de directrice der kraamkamer, alias
de baker; een bezoek aan een museum
waar het personeel streng verboden
is, fooien aan te nemen, kost geld
aan een fooi vooral wanneer para-
pluie's of wandelstokken in bewaring
worden gegeven. En dan verder nieuw
jaars, kermis en St. Nicolaasfooien.
Een fooi is bij sommigen de maat
staf ter beoordeeling van iemands
persoonlijkheid. Wee hem die te
weinig geeft
Hij is niets meer of minder dan
een kaal signeur. Volgens de fooien
ontvangers zijn er slechts twee soor
ten van menschen nl. onbeschrijflijke
goede en nooit diep genoeg te ver
achten menschen.
Het valt niet te ontkennen, dat er
aan het geven van fooien in sommige
gevallen waarde te hechten is. Als
men door een extra gave vlug be
diend word, vlugger dan een ander,
als men voor een fooitje net bejegend
wordt, als men zich vrijwaart tegen
brutaliteit, dan heeft men gelijk, zich
zulke uitgaven te getroosten. Moge
er dan eenige waarde te zoeken en
te vinden zijn in het geven van fooien
toch is het fooienstelsel zeer afkeu-
rens waardig en zijn wij zoo vrij het
te beschouwen als een gewone bede
larij, waar aan zoo spoedig mogelijk
voor goed een einde dient gemaakt
te worden. Hoe komt het dat som
mige kelners met hun gezin kunnen
leven van de fooien? Heel gewoon
doordien de eigenaren van hotels enz.
er niets in zien, zich te bevoordeelen
ten koste van het publiek. De fooien
komen gewoon niet den kelner maar
den patroon ten goede, want deze
behoeft nu slechts een gering loon
of in 't geheel niets te geven aan
zijn personeel. Ware het niet meer
te prijzen, als de fooien bij kerkelijke
plechtigheden finaal werden afge
schaft en daarvoor in de plaats een
vast tarief kwam van onkosten ten
bate van de kerkelijke kas? Zoo zou
den wij alles kunnen beschouwen en
dan telkens de vraag stellen: ware
verhooging van prijzen en tarieven
niet beter dan betaling van fooien?
Wenschelijk ware het, dat een ieder
zich voornam het geven van fooien
geheel na te laten. Er zou zeer veel
geld bespaard worden en bovendien
zou de positie van hen, die nu voor
een groot deel van fooien moeten
bestaan, er beter op worden.
Bovendien worden de werkzaam
heden van hen, die ons moeten helpen,
hetzij op reis, hetzij op marktdagen,
waar ook, veel meer gewaardeerd,
n.l. als ze goed zijn. Nu is vriende
lijke hulp dikwijls een gevolg van
een fooi; wordt het fooienstelsel af
geschaft dan is vriendelijke hulp een
gevolg van de betrachting van een
plicht, dien het ambt oplegt.
Er wordt soms zooveel geklaagd
over zware belastingen is het dan
niet zeer inconsequent, die vrijwillig
te verhoogen
Men schafte de fooien af, dan gaat
men een belangrijke schrede vooruit
door geheel Nederland.
Levering der verschillende gewassen tegen BILLIJKE PRIJZEN.
op den weg, die tot algemeene wel
vaart leidt.
Von Bodelschwigh. f
Een paar weken, nadat hij zijn
79en verjaardag gevierd had, is de
bekende Pastor Friedrich von Bo-
delschwingh, de oprichter en leider
van de door hem zoo bekend geworden
instellingen voor de inwendige zen-
ding te Bethel, bij Bielefeld, gestorven.
Een man met een hart van goud,
een origineel, die in het leven veel
bereikte, omdat een ieder overtuigd
was van zijn édele, nooit zelfzuchtige
bedoelingen.
Zijn loopbaan teekent reeds den
origineel. Zoon van een Pruisischen
minister, van oudadellijk geslacht,
j werd hij van mijnwerker en land
bouwer theoloog. Na zijn studie
in Bazel, Erlangen en Berlijn, ver
zamelde hij in Parijs als geestelijke
de armste Duitschers om zich heen.
Later vestigde hij zich als geestelijke
in Westfalen, nam aan de veldtochten
van I860 en 1870/71 deel als militair-
geestelijke, Na de oorlogen gaf hij
zijn krachten uitsluitend voor de
christelijke filantropie. Hij is geworden
de vader der epileptici en de wel
doener van de rondtrekkende werk-
1 zoekenden.
Dat in Duitschland speciale instel
lingen bestaan voor lijders aan val
lende ziekte wier aantal in het
rijk geraamd wordt op 70.000 is
voornamelijk te danken aan Von
Bodelschwingh. Met zijn eigen inrich
ting te Bethel, waar 2 tot 3000 zieken
in 70 a 80 huizen wonen, gaf hij
het voorbeeld.
Zijn andere zorg lag meer op sociaal
gebied. Hij gaf den stoot tot een
systeem van onderdak brengen en
herbergen der reizende handwerkers-
gezellen, van arbeiders-kolonies, welke
thans in heel Duitschland bestaan.
In 1887 stichtte de heer Von Bo
delschwingh o.a. te Amsterdam de
Deutsche Seemanus und Stadtmission
»Eckhardthaus".
Wie gelegenheid gehad heeft te
Bethel langs de verschillende instel
lingen van Von Bodelschwingh te
wandelen, instellingen ten bate der
epileptici, langs de arbeiders-kolonies,
de arbeiders-woonhuizen, langs de
inrichtingen tot genezing van drank
zuchtigen, moet een diepen indruk
gekregen hebben van de werkzaam
heid van dezen man, die alleen leefde
om ellende te verzachten.
Von Bodelschwingh zag in den
mensch alléén den mensch. Hij noemde
in het Pruisische Huis van Afgevaar
digden waarin hij zitting had
de ministers en collega's Du en
lieber Bruder. En zoo eenvoudig,
natuurlijk als hij dit deed, nam een
ieder die familiariteit gaarne van
hem aan.
Als politicus zal hij niet blijven
bestaan. Zelfs niet als sociaal-politicus.
In zijn werken zal hij echter voort
leven, in zijn werken ten bate van
de lijdende menschheid.
Een reusachtige lock-out.
Een reusachtige lock-out, door
22.000 werkgevers afgekondigd, waar
door anderhalf miliioen menschen
werkloos zullen worden, wordt in
De „Secretaris."
Ex-kameraad.
«Afijn, Hermans" zei de patroon,
hem het laatste bundeltje brieven-met
kantteekening overreikend «dat is dan
alles, hè?... Denk vooral om het tele
gram naar Bremen... En... Neen, voila
tout 1"
Meneer wuifde toen met de hand,
zijn kantoorstoel met 'n rukje omwen
dend-
Maar de ander stond daar nog. Hij
wreef over z'n kin en staarde op het
pakketje... 't Waren vreemde oogen,
die van den ouden bediende. Onrus
tige, met koortsglans erin. Ze pasten
bijzonder goed in het gelaat van leer
achtige trekken, teekenend mensch
van geprikkeld zenuwleven; fantas-
tischen, woeligen aanleg.
Even keek patroon om... En tegelijk
kwam er een driftige, knorrige ex
pressie op zijn gezicht. Veegde hij z'n
pen aan inktlap af met van die nijdig-
heftige tikjes als om z'n gramschap
op iets te luchten...
Als Hermans zóó deed... Patroon
kende hem op 'n prikje...
«As-je maar niet om duiten zeurt,"
voorkwam hij 'm en z'n keelstem was
scherp van opwinding, want Hermans
kon in zoo'n geval een «taaie" wezen,
je weet 'r alles van. Ik heb 't razend
druk, maak nou asjeblieft dat het
telegram naar Bremen, weg-komt...
't Had al weg moéten zijnAnders
zal ik wel De Roode of Willemsen...
Wanneer je dat soms liever hebt...
De blanke, vleezige vingers van pa
troon zochten reeds electrisch knopje,
't Moest nu eens uit zijn met dat ge
zanik van den oude.. Als Hermans niet
een schoolkameraad van meneer zou
geweest zijn, had-ie 'm een week na
z'n komst op kantoor al congé ge
geven. En wel tienmaal stond hij op
't punt om hem weg te doen. Maai
den kon-ie, hoe weinig weekhartig ook,
er niet toe raken.
Die goedige, als om hulp smeekende
zachte, dweeperige oogen van Hermans
waren nog precies eender als veertig
jaar geleden, toen ze samen op de
schoolbanken zaken. Kees Hermans de
lobbes was der klasse. Die met plezier
strafwerk voor een jongen zat te pen
nen. Zich bij het kwanselen liet be
dotten of-ie een knaapje van driejaar
was. Altijd zat te knutselen met spij
kertjes, touwtjes, lijm, roestige schroef
jes, elastiek uit oude bretels... En als-
je hem dan vroeg: «Kees, wat doe-je
daar?"...
Vinger op lippen legde... Sst, een
groot geheim. Als dat bekend wordt...
NouZul-je eens zien wat meneer
ervan zegtTotdat meneer, wiens kip
pigheid van den jongen vrij spel gaf
om onder de les uit te voeren wat
ze wilden, door den langen slungel in
de voorste bank, zoo'n echten «sar,"
die glunderde van genot als-ie een
te pakken kon krijgen... Voor wiens
ijzeren, geniepig knijpende knuisten
ze allemaal bang waren... Totdat de
lange Hansen meneer toe-fluisterde,
«Hermans is weer aan 't uitvinden!"
Hij, Kees, zat te plakken en te zagen..
Hoorde noch zag iets van wat er ge
beurde in de klas. Ook merkte hij
niks van 't half gesmoorde grinneken
der jongens... Dat meneer, op de teenen
sluipend, naderbij kwam... Pang! Daar
stortte de prachtige «uitvinding" van
z'n knieën, op den vloer. Trok meneer
'm uit de bank. De plankjes, schroef
jes, klein lijmpotje... Alles in de kolen
bak... Te-gruisEn hij naar beneden
gejaagd met boodschap voor den direc
teur. Vooruitzicht van briefje voor
pa en ma... Minstens een uur, eiken
dag van deze week, nablijven...
't Leek patroon of 't gisteren-den
dag gebeurd was, dat hij Kees Her
mans zag zitten, in het kamertje
van de rekels die tijdelijk waren weg
gestuurd. Koud, kaal vertrekje, met
potkacheltje zonder vuur... Liggend
met het hoofd op een arm... zoo
in-bedroefd snikkend. Over z'n ver
nielde «uitvinding", die bijna klaar
was en nu te-gruis lag in de kolen
bak... Zoodat hij weèr van voren-af
aan moest beginnen. Patroon wist nog
best dat toen Hansen tikte tegen ruit
van strafkamertje en Kees Hermans
met van die gemeen-sarrende hand-
wnifjes, al grijnzend tergde... Hoe hij
toen, alle vrees voor knijpvuisten ver
getend, had uitgeroepen: «Jij bent
toch een beroerde smeerlap, Hansen!"
Waarna gevolgd was een zoo ver
woede vechtpartij, door den lange niet
zonder moeite gewonnen, waarbij een
gloed- en splinternieuwe kiel, die pa
troon toen aan-had, een onherstelbare
knauw kreeg... zoodat er thuis een
orkaantje opstak, waarvan hij, pie
kerend over lang-vervlogen tijd,
nog de «schokken" hier en daar, op
z'n lichaam van deftig-geposeerd man,
meende te voelen...
Dat gemoedelijke in de natuur van
patroon was Hermans geluk. Een jaar
of drie geleden had hij hem ontmoet
in het café, waar patroon nog al eens
kwam. Zag Hermans er tamelijk netjes
uit. Was patroon, anders met de jaren
zéér voorzichtig geworden, roekeloos
genoeg geweest om joviaal vriendelijk
tegen hem te zijn. Had Hermans hem
verteld van prachtige zaken, die bij
deed... Cijfers genoemd, die hem waar
achtig groote oogen deden opzetten.
Onder zegel van diepste geheimhouding
toevertrouwd hoe hij op 't punt stond
om mede-eigenaar te worden van eene
«concessie", welke hem al dadelijk
op z'n allerminst een halve ton «waar
borgde"...
«Nou, jij bent 'n gelukskind, hoor!"
had patroon, in vollen ernst gezegd,
«ik wot waarachtig dat ik hetzelfde...'.
Toch hield hij zich op afstandje.
Herinnerde zich eensklaps iets om
trent een der «Vennootschappen", door
Hermans in den loop van 't gesprek
genoemd. Maar Kees was altijd zoo'n