NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Schetsen uil Je rectaal.
No. 37.
Woensdag 10 Mei 1911.
Veertigste jaargang»
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
BINNENLAND.
foortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 37. Telephoonn0. 09.
ADVEBTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 71/» Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Herstel van Drankzuchtigen.
Door de Vereeniging tot bevordering
van het herstel van drankzuchtigen
is aan een commissie opgedragen een
nader onderzoek in te stellen naar
de beste wijze van behandeling van
drankzuchtigen en in het bijzonder
naar de inrichting van de consultatie-
bureaux en naar de vraag of onder
sommige omstandigheden verplichte
opneming van drankzuchtigen in ge
sloten asyls nevens opneming van
lijders aan alcoholisme in sanatoria
noodig is en zoo ja, welke wettelijke
regeling daarvoor alsdan te treilen.
Het rapport dier commissie, die was
samengesteld uit de heeren J. van
Deventer Szn., voorzitter, jhr. rar. Ch.
J. M. Ruys de Beerenbrouck, dr. P.
Wieringa, rar. J. W. Belinfante, dr.
G. J. E. Ruysch, secretaris, en L. J.
Philips, adj.-secretaris, is thans in
druk verschenen. Het was juist ter
perse, toen bij de Tweede Kamer
werden ingediend de wetsontwerpen,
inhoudende een stelsel van maatrege
len en straffen ten aanzien van per
sonen, die tijdens het begaan van het
strafbare feit lijdende waren aan sto-
jing of gebrekkige ontwikkeling hun
ner geestvermogens waaronder ook
begrepen zijn de drankzuchtigen die
met den strafrechter in aanraking
komen zoodat de commissie met
deze nieuwe bepalingen geen rekening
meer kon houden en slechts hier en
daar in bet rapport er naar kon
verwijzen.
Aan het verslag ontleenen wij het
volgende:
Ten opzichte van de wettelijke
regeling thans bier te lande geldig
zou de commissie de lijders aan drank
zucht in de volgende klassen kunnen
onderverdeelen
I. Krankzinnige drankzuchtigen.
(Deze lijders vallen als krankzinni
gen onder de wet tot regeling van
het Staatstoezicht op krankzinnigen.
Deze groep, waaronder dan ook vallen
de drankzuchtigen, plegers van straf
bare feiten, die door den rechter
worden verwezen naar een krank
zinnigengesticht, kan door de com
missie buiten beschouwing worden
gelaten.)
II. Drankzuchtigen, die als plegers
van strafbare feiten gedetineerd zijn
in gevangenissen en in Rijkswerk
inrichtingen.
III. De overige drankzuchtigen dat
zijn dus die, welke aangewezen zijn
op het particulier initiatief.
De sub II genoemde drankzuchtigen
kunnen worden onderverdeeld in 2
groepen en wel
Iia. de plegers van zware vergrijpen,
waarbij de drankzucht of da dronken
schap een rol speelt.
lib. de plegers van overtredingen
bedoelb in artt. 426 en 453 van het
Wetboek van Strafrecht.
Wat de groep sub Iia betreft staat
vast, dat de rechter meer dan eens
heeft uitgemaakt, dat het verkeeren
in een toestand van dronkenschap de
toerekensvatbaarheid van den dader,
gelijk bedoeld in art. 37 strb. niet
uitsluit.
Naar het oordeel der commissie is
de gevangenis niet de aangewezen plaats
voor deze groep. Bepleit werd de
wenschelijkheid van een Staatsgeslicht,
speciaal voor deze groep of in te rich
ten, daar de straftijd dan kan worden
benut tot bet toedienen eener speciale
behandelingsmethode der drankzucht.
Eene wijziging van het strafwetboek
zou daarom noodig zijn in dien zin,
dat de plaatsing in dit speciale gesticht
werd opgenomen onder de strafien
(art. 9) en dat voorts aan den rechter
de bevoegdheid werd gegeven (naar
analogie van ait. 37 2e lid) tegelas
ten, dat daders van strafbare feiten,
van wie blijkt, dat het feit is gepleegd
in een toestand van drankzucht, in
een dergelijk gesticht werden geplaatst.
Van de groep, hierboven genoemd
onder lib hebben meer in het bijzon
der de aandacht der commissie getrok
ken degenen, die wegens herhaalde
dronkenschap geplaatst zijn geworden
in eene Rijkswerkinrichting: voorman
nen Hoorn, voor vrouwen: Oegst-
geest, nabij Leiden.
Alle commissieleden waren eenstem
mig van oordeel, dat eene rijkswerk
inrichting, waarbij het zwaartepunt
gelegd wordt op de straf, feitelijk voor
deze groep van personen, waarvoor
het verbeterende element op den voor
grond zou moeten treden, niet deugt,
j Men mag toch aannemen, dat zij.
j die drie of meermalen binnen bet
jaar zijn veroordeeld wegens openbare
dronkenschap met vooruitzicht van
opzending naar een rijkswerkinrich
ting, zijn te beschouwen als drank
zuchtigen. Bij haar bezoek aan de
rijkswerkinrichting te Hoorn, bleek
de commissie dat onder de daar geïn
terneerden, do kenmerken der drank
zucht aanwezig waren.
Ook in de werkinrichting te Veen-
huizen bleek een groot deel verpleegden
aan drankzucht te lijden, terwijl de
geneesheer van Veenhuizen I en II
als zijn oordeel aan de commissie
meededeelde dat ongeveer 60 a 70%
der thans telkens terugkeerende be
volking door asyl-verpleging zou zijn
terug te voeren op den rechten weg.
Bij de groote uitgebreidheid en de
organisatie dier gestichten meent de
commissie dat eene werkelijke ver
pleging van drankzuchtigen volgens
de eischen der moderne begrippen,
daar niet mogelijk zal zijn.
De vervanging van de rijkswerkin
richting voor deze groep van personen
door eeen sanatorium of een asyl voor
drankzuchtigen wordt door de leden
der commissie eenparig wenschelijk
geacht.
Wat de kosten van een asyl voor
drankzuchtigen aangaat, werd op den
voorgrond gesteld, dat geheel in aan
sluiting aan den tegenwoordigen toe
stand, de kosten door den Staat
behooren te worden gedragen. In 't
algemeen werd de wenschelijkheid
betoogd dat de mogelijkheid moet
worden geopend deze groep te plaatsen
in particuliere sanatoria of in een
daaraan te verbinden annexen, aan
welke dan rijkssubsidie zou moeten
worden verleend.
Het maakte voorts een punt van
bespreking uit, waar zoodanige ge
stichten zouden zijn op te richten.
Al achtte men het in elk geval
wenschelijk, dat bij zoodanige ge
stichten voldoende terrein aanwezig
moet zijn om aan de geïnterneerden
gelegenheid te geven tot het ver
richten van lichamelijken arbeid in
de openlucht, toch meende men, dat
het eensdeels met het oog op de
kosten, anderdeels met het oog op
hetverkrijgen van geschikt personeel,
anderdeels weer met het oog op het
vergemakkelijken van den terugkeer
der geïnterneerden in de maatschappij,
verkieselijk zou zijn het gesticht met
op te grooten afstand van de steden
te bouwen.
Lang en breed werd bèraadslaagd
over de vraag, welke maatregelen de
Staat heeft te nemen ten aanzien van
hen, die uit het gesticht zijn ontslagen.
Door de hierboven bedoelde bij Kon.
besluit van 24 Dec. 1910 (Staatsbl.
No. 374) tot stand gekomen reclas-
seeringsregeiing kunnen reeds op dit
oogenblik drankzuchtigen, uit rijks
werkinrichtingen ontslagen, geholpen
worden.
De consuiatiebureaux zullen ook
bier een uitgebreid arbeidsveld geopend
vinden.
In de tweede plaats heeft de Com
missie onder de oogen gezien de vraag,
welke maatregelen van wettelijken
aard genomen behooren te worden
ten aanzien van de groote groep van
drankzuchtigen sub III genoemd, van
hen dus, die thans uitsluitend zijn
aangewezen op het particulier initiatief.
Bij de bestaande sanatoria door
particuliere en vereenigingen in den
lande opgericht, doet zich het gemis
aan wettelijke bepalingen op tweeërlei
wijze gevoelen hetgeen dan wel de
reden zal zijn, waarom dezeinrichtingen
slechts in beperkte mate nut stichten.
Deze bezwaren zijn:
le. het ontbreken van de mogelijk
heid om patiënten tegen hun wil in
deze inrichtingen op te nemen en hen
aldaar te doen verblijven.
2e. de bezwaren verbonden aan de
opneming van behoeftige patiënten.
Over de quaesties van dwang of
vrijheid bij het opnemen en in ver
pleging houden van drankzuchtigen
in sanatoria merkt de commissie op:
Er zijn op het oogenblik tal van
drankzuchtigen, die een kwaad vormen
voor zichzelf, voor hun huisgezin en
voorde maatschappij. Een onbeteugelde
vrijheid voor deze lieden om te drinken
staat gelijk met den ondergang van
zichzelf en van hun huisgezin en levert
een voortdurend gevaar op voor de
maatschappij. Voorzoover deze lieden
niet voor overreding vatbaar zijn,
moet de mogelijkheid open staan in
het belang van hun herstel dwang op
hen toe te passen.
Deze dwang moet echter zoodanig
geregeld worden, dat de noodige
waarborgen worden gesteld tegen
willekeurige vrijheidsberooving. Ten
einde deze waarborgen te vei krijgen
overwoog de commissie eene regeling
als in de krankzinnigenwet reeds be
staat en gelijk die voor alcoholisten
ook te vinden is in de wetten der
Zwitsersche kantons.
Aan den gestichtsgeneesheer wil zij
dan tevens de bevoegdheid zijn toege
kend te beoordeelen, op welke tijd
stip de patiënt in aanmerking zou
behooren te komen voor een proef
verlof of ontslag uit de inrichting.
Wat het 2e bezwaar aangaat: de
moeilijkheden verbonden aan de op
neming van behoeftige patiënten,
bestaat bij de commissie de weten
schap, dat het opnemen van drank
zuchtigen in gestichten menigmaal
afstuit op de groote kosten. Vaak zijn
noch patiënten, noch familieleden van
de patiënten in staat daarvoor de
noodige gelden bijeen te brengen. En
toch is het noodig, dat ieder die zulks
behoeft in de gestichten kan worden
Modelj ongen".
Zóó-een erkenden alle buurtjes
hadden ze nu toch eigenlijk nooit
gezien... Zoo'n toonbeeld van oppas
sende, bravige gedweeheid. Zoo'n
model van een jongen... Zoo'n juweel
van 'n zoon. Daar mocht dan toch
menigeen een puntje aan zuigen. En
als er in de buurt een knaap was, die
balsturig neigingen vertoonde, dan zei
de moeder: "Kijk maar eens naar
Gerrit Verlint... Vóórdat je op dien
gelijkt, mot er nog veel gebeuren!"
Ze haatten hem, allemaal, de
jongens en de meiden; van dat-ie op
school was gegaan af... Toen was-ie
ook al meesters lieveling. Hij moest
vlak-vooraan zitten. En wanneer er
een lastig vraagstuk op te lossen werd
gegeven, dan zat Gerritje al hij-voor
baat te glimlachen... Hij zou 't 'm
wel klaarspelen. En als de school
opziener kijkje kwam nemen, dan
moest Gerrit de eer van de klasse
ophouden... Hij was geen klikspaan
en geen geniepig ventje, de eer
werd hem toegegeven. Maar er was
iets stil-droomerigs, peinzend over den
jongen. Iets van machinaal plicht-
gedoê, alsof dat niet anders bij hem
kön; vanzelf sprak... De gedachte om
iets te doen buiten regelmaat en orde,
kwam niet hij hem op. 't Was 'm
door moeder van héél-j ongs-af-aan
ingescherpt, en de «natuur» zat er in
bovendien. Z'n vader was net-eender
geweest. «Oók zoo'n saaie blikke-
dominee," zeien ze wel, die hem maar
niet konden zetten. Oók zoo'n zemel-
knooper, zoo'n Judas,"voegden anderen,
die hem vijandiger gezind waren, erbij...
Maar Gerrit trok er zich niets van
aan. Hij vond 't iets heel-natuurlijks,
dat moeder en oome Arie op zekeren
dag voor hem uitkozen een ambacht.
Moê had wel neen paar centjes», en
zelfs had men er even over gedacht,
om Gerrit »hooger op» te laten gaan,
maar oom had moeder duidelijk ge
maakt, 't zotte van dien inval. Gerrit
was... Nu ja, een jongen, die best
meê kon; die, door zijn extraordinaire
vlijt zelfs hoven de andere jongens
uitstak, maar »een studiekop» zat er
niet op. Dat zou wurmen, tobben,
middelmatigheid worden, zee van
ellende en teleurstelling.
Moeder was eene strenge, harde,
maar practische vrouw.
En Gerrit woonde de beraadslagin
gen over z'n toekomst bij met dat
gedweeë, dat onderworpen-passieve,
waardoor hij zich altijd had geken
merkt. Geen seconde kwam 't in hem
op, om iets zelfstandigs in te brengen
te opponeeren, te toonen, dat-ie er
ook nog was... Hij luisterde met zekere
vriendelijke belangstelling. Moeder
wist, dat-ie wel voorkeur had voor
't behangersvak. En oom was van de
opvatting, dat men «zulke dingen»
als bepaalde voorliefde tot een of
anderen tak van ambacht of bezigheid,
niet moest tegengaan. Er werd gewikt
en gewogen. Toen deelde men Gerrit
't besluit meê. Hij glimlachte even...
Yond 't heel prettig. Zonder jonge
geestdrift. Zonder warmte van on
stuimigheid. Moeder en oom waren,
geen van heiden »fijne menschen-
kenners». Ze zagen niks-bijzonders in
de aandachtig-eerbiedige, grijze oogen
van den jongen. Hadden zij scherper
kunnen observeeren, ze zouden
ontwaard hebben dat er iets doodsch,
iets leegs in was, als van leven, dat
nog sluimert... Ze zouden gezien heb
ben, dat ndg «latend» was, in veer
tienjarigen knaap, wat later zou uit
barsten tot verzengenden gloed van
vernielende passie... Zij dachten dat
de jongen zou blijven kneedbaar voor
werp in hunne handen. Ze bedisselden
alles achter hem omzonder te vragen
z'n meening. Ze hadden, steeds vóór
zich het gedweeë modelkind van de
school.
Maar de jaren brachten weinig ver
andering. Gerrit's baas was opgetogen
over z'n gedrag. Kwam nu en dan bij
moeder eens aanloopen. Stak 't dan
allerminst onder stoelen en banken,
wat-ie van den jongen vond. En moeder
luisterde naar de lofspraak met een
glimlach, die iets medelijdends had,
alsof ze wou uitdrukken: »Ja, doen
jelui 't mij maar eens na! Dat 'snou
mijn werkZóó versta ik de kunst
om kinderen gróót te brengen
Baas, die al eens berekeningen had
gemaakt van wat Gerritje hem zou
kunnen inbrengen, als-ie eens in z'n
zaken kwam die juffrouw Yerlint
in elk geval te goed vrind wou hou
den... zat dan te knikken met koog-
opgetrokken wenkbrauwen, almaar
schuddend 't hoofd in deferente be
wondering...
«Neen, dat mot 'k zeggen... Alle
eer!... Nooit zoo-iets gezien!... Uver
dient er de premie aan!"
En oom, die het gesprek bijwoonde,
wierp ook een duit in 't zakj e. Maakte
zachte toespeling, dat zijne schoon
zuster toch óók wel iets aan zijne
adviezen te danken had...
't Was er zeer ordelijk, zeer kalm,
zeer afgepast, in het kamertje van
juffrouw Verlint d'r woning, waar
Gerrit was grootgebracht. Wanneer
de baaseen nippertje asch morste,
dan was moe er als-de-kippen hij, om
't weg te blazen, te vegen... gauw met
,stoffertje in de weer te zijn... ietwat-
knorrig gezicht trekkend vanwege de
1 bezoedeling... telkens weer turend naar
de plek, waar het asch gestort was...
En Gerrit's patroon, die ook al gemerkt
had, dat, zoodra-ie binnenkwam, ge
keken werd Daar het karpet, of-ie
z'n voeten wel behoorlijk had geveegd...
en die, dikkig als-ie was, haast niet
durfd3 leunen tegen den rug vaneen
stoel, daar, zoodra er iets begon te
knarsen of te kraken, juffrouw Verlint
d'r mondhoeken met zekere boozige
ongerustheid trilden, hij beperkte
z'n bezoeken tot 't alleronvermijde-
lijkste. Moest door z'n vrouw worden
aangepord, om er-heen te gaan. Was
altijd dolblij, als-ie weer goed en we
op straat stond... Had in zijn har