NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad \j£
voor de Provincie Utrecht. |3|
EEN PAPIEREN ERFENIS.
No. 43.
Woensdag 31 Mei 1911.
Veertigste jaargang,
VERSCHIJNT WHEN'SDAK EN ZATERIIA6
FEUILLETON.
Amei sfoortscke Courant.
1?
1
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau; Langestraut 17. Teleph»ouna. 60.
AD VERTENTIKN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer Tl, Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsrnimte.
IS HET NIEUWE TARIEF EEN
BESCHERMEND TARIEF?
Er bestaat alle aanleiding deze vraag
te doen, want het schijnt dat daar
omtrent door hen, die zich geroepen
achten voorlichting te geven omtrent
doel en strekking van de nieuwe
tariefwet, verschillend wordt gedacht
en de gestelde vraag dus ook ver
schillend wordt beantwoord.
Wanneer men het tarief eenigszins
nauwkeurig beziet, en zelf reeds
wanneer men met eenige aandacht de
memorie van toelichting leest, zou
men meenen dat het in het geheel
niet twijfelachtig kan zijn, dat het
door de ministers van financiën, buiten-
landsche zaken, en landbouw, nijver
heid en handel te zamen ingediende
ontwerp eener tariefwet een beschei-
menil karakter draagt.
Minister Harte kwam er in 1904
rond voor uit, dat de door hem voor
gestelde herziening van het taiief
tevens dienstbaar zou worden gemaakt
aan de ontwikkeling onzer nijverheid
en mitsdien aan bevordering vari den
nationaien arbeid.
De ontwei per van de memorie van
toelichting in 1911 is vooi ziclitiger
geweest dan zijn voorganger, spreekt
zich minder stellig uil. Hij koppelt
van den aanvang af zijne herziening
van het tarief van invoert echten aan
de sociale wetgeving, alsof verlioogtng
van dat tarief het eenige of het beste
middel is om aan geld te komen ter
besnijding van de kosten van sociale
wetgeving. Het is bekend, dat dit
naar de meening van velen niet het
geval is, dat integendeel de verhooging
van het tarief van invoerrechten, die
noodzakelijke levensbehoefien in prijs
verhoogt en allerminst rekening houdt
met de draagkracht van hen, die die
verhooging moeten betalen, de slecht
ste vorm van belastingheffing is die
zich laat denken.
Naar de voorstellers mededeelen
beoogen zij met de herziening in de
eerste plaats eene meerdere opbrengst
van 110 000.000 en «nebben zij daar-
bij het oog niet uitsluitend of
«wel «voornamelijk gericht op be-
Dscherming der Nederiandsche indu-
»strie.« Zij willen echter niet ont
kennen, dat bij de vaststelling van
het invoerrecht rekening is gehouden
met de bezwaren, die de Nederland-
sche industrie en handel ondervinden,
als gevolg van het protectionistisch
stelsel, »dal voor en na en doorgaans
in zeer «krachtigen vorm elders toe
passing heeft erlangd.Alsof het hef
fen van hoogere invoerrechten,te be
talen door den Nederlandschen con
sument, ooit een geneesmiddel kon
zijn legen het nadeel, dat de Neder
iandsche nijverheid ondervindt van de
hooge rechten, die van hare artikelen
tri het buitenland worden geheven.
Blijkens den inhoud van een twee
tal artikelen, waarin de Standaard
het nieuwe tarief bij hare lezers aan
beveelt, schijnt men ook van die zijde,
in navolging van de memorie van
toelichting, te meenen, dat de ver
hooging van het invoerrecht den
meesten importeurs een deel van hun
winst zal kosten. Zouden hare lezers
zulks eene zondetlinge meededeeling
wezenlijk gelooven? Welke voorstelling
maakt men zich in zulk een redactie-
buieau van de winst vari de meeste
importeuis? Wie is zoo naief te ge
looven, dat eene verbooging van het
invoerrecht van 5 tot 12 pCt., ten
bedrage van tien millioen gulden per
jaar, door die importeurs uit een deel van
hunne winst zal worden bekostigd,
liever dan tot staking van hunnen in
voer te besluiten Worden dergelijke
grapjes inderdaad voor ernst opge
nomen in de kringen, waarin de
Standaard gelezen wordt? Het ver
hoogde invoerrecht wordt niet betaald
door den importeur, door hem die de
waren invoert, maar door den ver
bruiker, door hem die de waren
noodig beeft, hetzij voor zijn bedrijf
of voor zijn dagelijksch gebruik. Laat
men aan die waarheid indachtig zijn
hij de beoordeeling van de voorge
stelde verhooging van het tarief.
Dan zal men ook hegtijpen, dat
de moeilijkheden, die de Nederiandsche
nijverheid ondervindt van hooge in
voerrechten, welke het buitenland heft
en waardoor de concurentie voor de
producten der Nederiandsche nijver
heid in het buitenland bemoeilijkt
wordt, niet worden weggenomen of
verminderd, wanneer in ons vaderland
dat buitenlandsche voorbeeld wordt
gevolgd. Daardoor wordt de verkoop
onzer producten naar buiten niet
vergemakkelijkt, doch wordt integen
deel de productie in ons land bemoei
lijkt. Kunnen 60 millioen Duitschers
eene eigen nijverheid in stand houden,
en hun land voorloopig schijnbaar
ongestraft omringen met eenen hoogen
muur van invoerrechten, kunnen 80
millioen Amerikanen dat voorbeeld
volgen en in hun eigen uitgestrekt
rijk vrijhandel toepassen, naar buiten
echter een stelsel van bescherming,
nog geen 6 millioen Nederlanders
kunnen zich de weelde niet veroor
loven vari eene eigen nijverheid,
vooi ziende alleen in eigen behoefte.
Zij moeten hunne kooperselders vinden,
hunne- grenzen open houden en niet
moedwillig sluiten. Dit moet toch
voor den onbevooroordeelden beoor-
deelaar van een verhoogd tarief van
invoerrechten volkomen duidelijk zijn.
Zelfs in de Vereenigde Staten van
Amerika komt men terug van de
dwaling zijns weegs, en gaat men het
tarief hei zien met de bedoeling het
te verlagen, in Duitschland neemt de
oppositie tegen de hooge invoerrechten
steeds toe, in Engeland heeft nog
zeer onlangs de vrijhandel de over
winning behaald op de protectie, en
juist op dat oogenblik, waarin een
keer schijnt te komen in den drang
naar protectie, gaat men in Nederland
een beschermend tarief inluiden?
Is het nieuwe tarief dan bescher
mend
De ministers schrijven in hunne
toelichting dat men in hun tarief
voor meer dan één aitikel eenige
meerdere bescherming zal aantreffen
dan uit het thans geldend tarief
voortvloeit, en bij verdere doorlezing
van de memorie van toelichting vindt
men telkens uitdrukkingen en mede-
deelingen, waaruit blijkt dat de voor
stellers van het nieuwe tarief zich
van de bescherming, die hun tarief
inhoudt volkomen bewust zijn. Het
'sterkst komt die beschermende strek-
|king van het tarief aan het licht bij
de voorgestelde invoerrechten op tar
wemeel, druiven, zakken, zeildoek,
zeep, klompen, leder, dakpannen, aar
den buizen, flesschen, gist, kracht
werktuigen, kandij, zout, enz. Het
loont inderdaad de moeite na te lezen
wat daar over deze artikelen wordt
geschreven. Als voorbeeld diene wat
in de memorie van toelichting wordt
gezegd ter aanbeveling van eene ver
hooging van het invoerrecht op pak-
linnen, zakkengoed en soortgelijke
einballagestoffen en zakken van 5 pCt.
op 10 pCt., waarvoor minister Harte
ze6r rationeel eene verlaging op 3
pCt. had voorgesteld.
«Opgemerkt wordt, dat zich, zeker
«ook tengevolge van het thans ge-
ïheven recht van 5 pCt. der waarde,
«voor zooveel deze artikelen aangaat
»eene zeer belangiijke weefindustrie
«heeft ontwikkeld, met nameteRijssen
«en te Goirle,
«Deze industrie verschaft aan 1800
«tot 2000 menschen werk. Volgens
«zeer betrouwbare inlichtingen pro-
«duceert zij alleen in laatstgenoemde
«gemeente vooromstreeks eene waarde
«van f 1.000.000 per jaar. Zij is nog
«voor gioote uitbreiding vatbaar, ter-
Dwijl de ondeilinge concurentie der
«fabrikanten het opdrijven der prij-
»zen belet".
Daar heeft men nu de zuiverste
protectie van een bepaald artikel,
waarvan de productie zich nota bene
reeds zoo belar.gtijk heeft ontwikkeld,
dat men zou meenen dat verdere be
scherming volkomen overbodig zou
zijn. In dien gedachtengang bad dan
ook minister Harte niet verbooging
maar verlaging van het invoerrecht
ontworpen. De zakkenindustrie is
nooit als noodlijdend voorgesteld, heeft
nooit om invoerrechten gebedeld. Men
ga maar eens kijken in Rijssen, of de
fabrikanten daar den indruk maken
noodlijdend te zijn
En zoozeer beeft men gevoeld, dat
bij deze post van het tarief de be
scherming in haar meest tastbaren
vorm aan bet woord was, dal men
noodig gevonden heeft het als van
zelf opdoemend schrikbeeld van een
syndicaat bij voorbaat te verjagen.
De onderlinge concurentie der fabri
kanten zal het opdrijven der prijzen
beletten Och kom, hoe naief!
Neen, zoodra het invoerrecht zal
zijn verhoogd tot 10 pCt., zullen de
weinige fabrikanten van deze artikelen
onmiddelijk de hoofden bij elkaar ste
ken, om van dit invoerrecht en de
daaruit voor ben voortvloeiende en
immers ook bedoelde bescherming
zooveel mogelijk voordeel te trekken.
Dan zullen allen, in de eerste plaats
de Nederiandsche tuinbouw, maar ook
al die andere ontelbaar vele lakken
van nijverheid, die zakken, zakkengoed,
paklinnen en soortgelijke emballage
behoeve ter verpakking, hetzij van
hunne grondstof of van hun fabrikaat,
hunne schatting betalen aan de fabri
kanten te Rijssen en Coule. De jute,
waarvan paklinnen, zakken enz. woi-
den gefabriceerd is een z^er speculatief
artikel, dat aan groote prijsschornrne-
lingen onderhevig is en in het laatste
jaar sterk in prijs heeft gevarieerd.
Het verslag van de Kamer van Koop
handel te Rijsseu over 1910 spreekt
zich over de resultaten van de jute-
industrie over dat jaar niet gunstig
uit, hoewql bet erkent dat gedurende
bet geheele jaar geregeld werd doorge
werkt. Waaraan was dan volgens dat
verslag het minder gunstige gevolg
van dien arbeid toe te schrijven? Aan
de omstandigheid, dat de fabrikanten
niet tijdig grondstof kochten, omdat
zij aanvankelijk geen gevaar zagen
in de aanmerkelijke verboogmg, die
Op deze wijze had het tweetal enkele
jaren gesleten. De dood der moeder
scheen ook de laatste voorstelling
ingehouden te hebben van hun eenig-
sten broeder, want sedert dien tijd
hadden zij hem niet wedergezien, noch
iets van hem gehoord. Maar te leven
op dezelfde plaats, waar zij eenmaal
zooveel geluk hadden gekend, mis
haagde hen en daarom begaven zij
zich naar het dorp, waar onze vertelling
voorvalt en waar wij reeds gezien heb
ben, hoe zij woonden en ontvangen
waren. Och, het leven op een klein
landelijk dorpje glijdt zoo ongestoord
en ongemerkt voort. Er zijn geen bot
singen, die het gevoel onaangenaam
aandoen en zoo er nog zijn, ze zijn
van weinig betekenis. De dames Riet
vorst hadden weinig kennissen, en ze
verlangden dit ook niet; ze stelden
weinig belang in wat er over hen ge
sproken of gerept werd, en wellicht
waren ze geheel vergeten, had niet
Ret geval met den poppenkastman
haar in de gedachte terug geroepen.
"Mina," had Letitia gezegd, toen
ze, na het ongeval, dat zooveel effekt
had gemaakt, te huis kwam, en hare
stem had daarbij iets zenuwachtigs
"Dat gelaat is verschrikkelijk," en ze
had de zuster even met zich genomen
in het kleine slaapvertrek, waar geen
luisterend oor haar hooren kon, en
toen ze terug kwamen was ook Mina
eveneens verbleekt, hetgeen zich her
haalde, toen Letitia den anderen dag
den ring en de oude portefeuile mede
bracht, waarvoor ze de weduwe een
ruim handgeld had geschonken.
"Hemel Letitia!... Letitia, een
barouchette, neef Grankam... Hemel
neef!... Heer! hoe verrassend, hoe
aardig!" en Mina nog geheel in haar
négligé, had reeds de voordeui ge
opend en was in weinige oogenblikken
het kleine voorpleintje over, om nu
voor de wel wat oude barouchet te
staan, waarin neef Grankam, in zijn
uniform en met zijn vervaarlijke snor
ren, en zijn vrouw met nog een wit
pakje, gezeten waren.
"Goeie morgen, nichtje," liet zich
de stentorstem hooren! »hé! uit je
veêren gehaald, hé een soldaat is
altijd vroeg... altijd vroeg!... maar
komaan, waar heb je de zus, toch
geen belet hé? en daar heb je me
vrouwen de kleine schreeuwert ook, hé!"
Majoor Grankam, want niemand
anders was het, stak na deze korte
aanspraak zijn rechterhand uit, om
daarmede de kleine hand van dat
magere dametje te omvatten, die, na
het witte pakje voorzichtig te hebben
opgenomen, ook uit het rijtuig ge
raakte.
"Geen belet nicht?" vroeg ze met
een piepend stemmetje, terwijl ze op
hare teenen ging staan, om Mina een
zoen te geven, en daarna, als sprak
dit van zelf, den weg naar huis in
sloeg. "Komaan, welk een lieve morgen,
niet waar, is Letitia wel?... nog in
bed zeker?... Granham... je zorgt voor
de pakage, niet waar?"
"Breng den schreeuwert maar in
huis," stentorreerde de majoor, en
nu eerst zag Mina dat het een klein
kind was, dat ze zoo zorgvuldig in
hare armen hield en niemand anders
dan het jonge majoortje van den
forschen majoor Grankam.
Arme Letitia, ze had juist nagedacht
of ze het wel goed zou gevoeld heb
ben dat ze iets beklemmends had op
haar borst, toen het gerucht van
gasten en reeds zoo vroeg, hare ooren
trof, zij haastig opstond, en zich aan
kleedde om de familiebetrekkingen,
die zij in zoo lange niet hadden ge
zien, te verwelkomen.
Neef de majoor Grankam maakte
al zeer weinig werk van etiquette; hij
begreep dat de wereld een vrij land
was, en dat de menschen het zich
zeiven ongemakkelijk maakten, als ze
niet in die vrijheid deelden, die hun
zoo welwillend werd aangeboden. Hij
had daarom nimmer veel opgehad met
iets dat zweemde naar belet vragen
en vermeed dit ook zoo zorgvuldig
mogelijk.
»Ik val met de deur in huis," zegt
de majoor, toen hij gezeten is, »ik
doe 't altijd, ik vind complimenten
maken iets geks. Vraagt 't aan mijn
vrouw. Eergisteren middag kom ik bij
haar en ik zeg kortweg: »Kato pak
je boel maar en ook voor dien kleinen
schreeuwert, overmorgen gaan we op
reis."
"Mijn hemel," zegt Mina, haar hand
bedaard op de tafel leggende, en nu
eens den majoor, dan weder zijn vrouw
aankijkende.
«Nu luister," vervolgt de onver
wachte gast, ongeduldig met zijn voet
stampende. «Eerst kijkt Kato me aan
of ze het te Keulen hoorde donderen,
en daarna zei ze met een heel beden
kelijk gezigt" (en de majoor trok hier
zulk een afgrijselijk gezicht en nam
zulk een veranderde stem aan, dat
de kleine schreeuwert, die juist van
plan was eens te lachen, in een luid
schreien uitbarstte): »Maar Grankam,
op reis en waarheen
"Eerst naar de meisjes," antwoordde
ik, «want zoo noem ik jelui altijd."
»En ze weten er niets van," zeit
men vrouw. «Niets van weten?"
antwoordde ik, "wat doet dat er toe?
Zulke jonge meisjes, die geen kind of
kuiken hebben, hebben nimmer belet.
Je weet wel Mina, brieven schrijven
doe ik nooit, wie wat van me hoort,
ziet me ook, en zeg nou eens rond
weg, doe ik je belet? hé?"
"Niemendal," zegt Mina, «maar je
had je toch wel kunnen vergissen,
dat hier geen kind of kuiken in huis
was, de laatste tijd heeft ons eene
aangename bezigheid gegeven."
«Wat!" schreeuwde de majoor, «heb
je dan jonge katten ofjongekanarie's?"