NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
gflfememee
BERICHT.
EEN PAPIEREN ERFENIS.
No. 50.
Zaterdag 24 Juni 1911.
Veertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
„flereenigd", door E. BOLT.
ART. 436 W. v. S.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door bet gebeele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
BureauLangestraat 77. Telephoonn0. 89.
No. 12 van den 3den Jaargang van
«WB.U»ÏVns«nri m i liliiufcOig
is heden aan onze geabonneerden ver
zonden en bevat o. a. de volgende
Illustraties
Portret van den heer J. F. Verwey,
Directeur v. d. Mij. voor Luchtvaart
in Nederl. (als voorplaat.)
In den Hortus Botanicus te Amster
dam Interessant kiekje van de Victoria
Regia.
De wedstrijden van Hollandia op
het Brasemermeer nabij Leiden, met
een tweetal kiekjes.
De vliegenier Küller in Indië, met
3 interessante kiekjes.
De laatste meeting op Duindigt rnet
4 foto's.
Parijzer-mode. Een tweetal interes
sante kiekjes op een Weldadigheids-
bazar in het Paleis Royal.
Concours-Hippique te Amsterdam, met
een tweetal foto's van de le prijs-
winners.
De Zeeliedenstaking te Rotterdam
met 2 foto's: vóór het Zeemanshuis,
en de verspreiding van 30.000 mani
festen.
Een Haagsch trio.
Een paar krasse oudjes.
De kampioen-worstelaar Dirk v. d.
Berg en de Cow-boy Pawney Bill een
geïllustreerd Interview.
Voorts een vijftal portretten van
bekende landgenooten.
Ten slotte:
Rubriek van «Redacteur X«, waai bij
elke week een
REMONTOIR-HORLOGE
wordt uitgeloofd.
Het Kindernummer «Ons Prinsesje«
met geïllustr. kinderlectuur waarbij
ADVERTENTIÊN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
eveneens elke week een remontoir-
horloge wordt uilgeloofd.
Ten slotte het vervolg van onzen
nieuwen roman, getiteld:
De geabonneerde
wonende
wenscht zich te abonneeren op het
weekblad „PAK ME MEE", tegen den
prijs van 3'/i cents thuis bezorgd.
Denk niet, lezer, dat wij deze maal
een juristische beschouwing zullen
houden over art. 433 van het Wet
boek van Strafrecht! Zulks is heele-
maal onze bedoeling niet. We zouden
daarbij waarschijnlijk ook niet op uwe
belangstelling kunnen rekenen, [droog
en saai als de meeste zulke be
schouwingen zijn. We hebben met de
aanhaling van genoemd welsai tikel
een geheel ander oogmerk, 't Betreft
een zaak, die, naar wij meenen, uwe
aandacht waardig is en die ge, naar
wij vertrouwen, ook uwe aandacht
zult schenken.
Art. 436 van het Wetboek van
Strafrecht luidt:
«Hij. die, niet toegelaten tot uit
oefening van een beroep, waartoe de
wet een toelating vordert, buiten
noodzaak dat beroep uitoefent, wordt
gestraft met geldboete van ten hoogste
driehonderd gulden..." enz.
Tot de beroepen, waarvoor de wet
een toelating vordert, behooit ook het
beroep van geneesheer.
Art. 1 van de Wet van 25 Decem-
1878 zegt:
«De titel van arts verleent de be
voegdheid totuitoefening d. geneeskunst
in haren vollen omvang en wordt ver
kregen door het afleggen van het
practiscb arts examen."
Een persoon, die ni6t in het bezit
is van de titel van arts, is dus ook
niet bevoegd de geneeskunst uit te
oefenen. Oefent een persoon toch de
geneeskunst uit, zonder dat hij in 't
bezit is van dien titel, dan is hij
volgens art. 436 van het Wetboek
van Strafrecht strafbaar met een geld
boete van ten hoogste driehonderd
gulden.
Toch is het uitoefenen van de ge
neeskunst door persoon, die niet in
het bezit zijn van zulk een titel, niet
altijd strafbaar. Niet strafbaar bij
voorbeeld is hij, die op een plaats,
waar geen geneeskundige hulp te
krijgen is, in geval van nood iemand
helpt. Wel zou hij strafbaar zijn,
wanneer bij zonder noodzaak hulp
verleende. Volgens arrest van den
Hoogen Raad van 3 Juni 1907 ge
schiedt het verleenen van hulp buiten
noodzaak, als van het niet verstrekken
van bijstand, voordat een daartoe
bevoegde deze kan verleenen, voor de
patiënten geen gevaar te duchten is.
Dit laatste dat, waarin wij
schrijven dat het uitoefenen der ge
neeskunst niet altyd strafbaar is
zouden we desnoods ook achterwege
hebben kunnen laten. We maakten
er echter evori melding van, op dat
men niet zou denken, dat altijd de
titel van arts noodig is om de genees
kunst uit te oefenen. Zooals men nu
weet, mogen in sommige gevallen ook
anderen, personen, die niet in bet
bezit zjjn van den titel van arts,
geneeskundige hulp verleenen.
Men kan het o. i. niet anders dan
goedvinden dat er in ons Wetboek
van Strafrecht een artikel is opgeno
men, waarin straf wordt bedreigd
tegen ieder, die onbevoegd buiten
noodzaak de geneeskunde uitoefent,
't Zou tot een vreemden toestand in
onze maatschappij leiden, als ieder
maar op zijn eigen houtje de genees
kunde mocht uitoefenen. Een ieder
zal dit heel gemakkelijk kunnen be
grijpen.
Toch, zoo meenen velen, gaat de
wet wel wat te ver.
Er zijn er nog kwalen, waar de
medicus bijna machteloos tegenover
staat. Duizenden menschen worden
jaarlijks door de tuberculose ten grave
gesleept, duizenden menschen in ons
land misschien kunnen slechts zeer
gebrekkig loopen, en de medicus staat,
zooals we schreven, bijna machteloos
tegenover dit alles. Bijna machteloos!
Niet geheel machteloos! Er zijn er,
die door den medicus genezen zijn,
maar daar tegenover staat dat er nog
meerderen, veel meerderen, zijn, die
tevergeefs genezing hebben gezocht
bij den medicus, den persoon, die in
't bezit is van den titel van arts.
Dit is jammer. Te wenschen is het
dan ook dat eindelijk eens met meer
kracht tegen die kwalen der mensch
kon worden opgetreden
Dat kón, zeggen sommigen, en niet
na verloop van nog langen tijd, maar
nu direct reeds. Er zijn er personen,
die beweren de mensch van de tuber
culose te kunnen genezen, de menschen
weder beter, zoo niet 'geheel goed,
te kunnen doen laten loopen, maar...
die personen zijn niet in 't bezit van
den bij de wet veieiscüteri titel van
arts, en mogen de geneeskunde dus
niet uitoefenen. Ze mogen hun kennis
niet gebruiken, om anderen te genezen
En dat ze kunnen genezen, dat trachten
ze te bewijzen door de vele gunstige
resultaten, die ze reeds hebben bereikt
met hun geneeswijze.
We willen geen partij trekken,
nóch voor den z. g. kwakzalver, die
zegt te kunnen genezen, nóch voor
de vele doctoren, die niet aan die
genezingen gelooven, maar, zoo vragen
wij, kan dan niet door een onderzoek
door deskundigen worden uitgemaakt
of de beweringen van de z.g. kwak
zalvers waarheid bevatten En indien
ze waarheid bevatten, zou het dan
niet goed zijn dat h.h. medici de door
h.b. kwakzalvers aangegeven genees
wijze ook aannamen als de hunne?
Wij vragen maar. Of weet een onzer
lezers misschien iets beters, om deze
voor ons allen zoo belangrijke zaak
tot een gewenscht einde te brengen
EWOUD YPSILON.
H. M. de Koningin-Moeder is
voornemens op Vrijdag 30 Juni a.s.
met H. K. H. de Vorstin van Bent-
heim en H. H. de Hertog en de
Hertogin van Coburg het openlucht
natuurspel te Utrecht bij te wonen.
Subsidieering van Lager Onderwijs.
De »Standaard« meldt, dat bij de
antirev. leden der Tweede Kamer het
voor nemen bestaat om bij de be
handeling van het aanhangig wetsont
werp tot wijziging der wet L. O. het
daarheen te sturen, dat, zoo mogelijk,
het ontwerp in dien zin gewijzigd
wordt, «dat het meer bevredigend
wetkt, met name ten opzichte van
de groote steden, die, naar men klaagt
niet veel baat zouden vinden, indien
het ontwerp ongewijzigd werd aange
nomen.''
Nederlandsche Heidemaatschappij.
Den 21 Juni 1.1. werd in het Oranje-
hotel te Hilversum de zomerverga
dering van den Raad van Commis
sarissen der Nederlandsch Heidemaat
schappij gehouden.
De balans en de verlies- en winst
rekening over 1910 worden voor-
loopig goedgekeurd. Bepaald werd dat
de Algemeen Vergadering dit jaar zal
worden gehouden op 1 September
a.s. te Tilburg. Zoo mogelijk zal na
afloop dier vergadering een bezoek
gebracht aan de reinigingsvelden van
bet afvalwater der gemeente Tilburg,
terwijl den 2den September een ex
cursie wordt gemaakt naar het land
goed «de Utrecht,eigendom van
de Levensverzekering Maatschappij
«Utrecht» le Utrecht.
Na beëindiging der vergadering
wordt een rijtoer gemaakt ter be
zichtiging van de reinigingsvelden
van een gedeelte van het afvalwater
der gemeente Hilversum en vervol
gens naar het zeer interessante land
goed »Gooilust« van den Heer F. E.
Blaauw te 's Graveland.
7
«Stil nu maar," zegt Bleek, «dat is
dus afgehandeld. Luister nu eens, hier
hebt gij papieren, andere papieren,"
.en vervolgde hij, geheimzinnig zijn
vinger langs den neus leggende, «pa
pieren van veel gewigt."
«Zop," zegt de copiïst, zijne pen in
de inkt doopende, en de huiselijkheid
vermeerderende, door zich nog digter
onder de tafel te schuiven.
«Er zijn schatten meê te verdienen,"
vervolgt Bleek, «je vat me schat
ten maanden kamerhuur een
fiksch glas wijn zij is dom wij
nietwil ik ze u laten."
«Ik wil _er niets van weten," ant
woordt de ander, de papieren verach
telijk op zijde schuivende.
«Maar vraagt Bleek.
«Niets," antwoordt de copiïst, «nie
mendal."
«Nu niet?"
«Nooit 1"
«Maar," zegt Bleek nog eens, «wilt
gij dan die schatten in den wind
werpen
«Zoek ze zelf op," antwoordt de
ander grimlachemde, «en speld ze op.
uw pet."
«Niets?" vraagt Bleek nog eenmaal.
«Niets!" antwoordt de ander en
gaat nu weer aan het schrijven.
Bleek is, zoo het zijn kan, meer dan
gemelijk, hij loopt driftig de deur uit
en den gang in, en zou bijna een kind
omver geloopen hebben, dat daar nu
de deur komt binnen stormen en zonder
op den huisheer te letten, schreiende
naar den copiïst loopt. Bleek ziet nog
even om en bemerkt nu, dat de schrij
ver zijn tafeltje voor zich uitschuift
en zoo de hniselijkheid verbreekt, om
op te staan, langzaam en pijnlijk, als
we dit meer bij teringzieken opmerken.
Maar Bleek wil er niets meer van
zien, hij knijpt de rol papieren, die
hij in zijn handen houdt, ineeD, en
begeeft zich nu naar het kamertje,
waar de vrouw is, die hij nader over
de papieren wil spreken.
Zij is alleen binnen, bezig met iets,
dat niet gezien mag worden, want zij
legt het, nu hij binnen treedt, onder
de tafel.
«Goeien avond, meneer de philo-
soof," zegt de verlegene, opstaande
en neigende, zoo goed zij het vermag
«Hierzegt Bleek, zonder iets meer
te zeggen, en de rol, die hij in de
hand heeft, omhoog houdende, «ver
koop ze mij."
«Ik kan niet," zegt de vrouw aar
zelend.
«Gij kunt wel," antwoordt Bleek.
"Denk er om, veertien dagen vrij
wonen?"
«Maar ik mag niet," herhaalt de
vrouw.
«Gij moogt wel," antwoordt Bleek.
«Drie weken vrij wonen
«Ik lean niet, ik mag niét, ik wil
niet!" zegt de vrouw, opstaande, «en
nu is 't uit!"
Bleek herhaalt dezelfde woorden
langzaam en vervelend, en de rol in
zijn zak stekende, merkt hij wel, dat
hij er dezen avond niet veel verder
mede komen kan en begeeft zich dus
nu weder naar zijn eigen kamertje,
maar niet zonder even stil te staan
voor de deur dier kamer, waar die
ziekelijke vrouw huist want hij meent
er eenig geluid te hooren.
En hij heeft het niet verkeerd ge
hoord. Het kleine meisje, dat hij daar
zoo even heeft omver geloopen, heeft
den copiïst bij den arm genomen en
hem zonder woorden, maar met van
tranen glinsterende oogen, meer ge
vraagd dan het dikwerf woorden doen
kunnen.
Hij, tot wien die vraag gerigt was,
heeft zonder een enkel woord te spre
ken, zijne pen neêrgelegd en is haar
gevolgd.
En nu staat hij daar voor de bed
stede, met het kleine meisje naast
zich, dat hem alweer even vragend
aanziet. Met het vermagerde gelaat
naar den muur gewend, ligt daar hare
moeder, en het kleinste kind op den
stoel naast haar.
Een ligte trilling van de lippen,
een flauwe oogopslag en anders niets,
dat er gehoord wordt van de kranke.
De maD, die geroepen is, buigt zich
voorover, maar weder dezelfde bewe
ging van de lippen.
«Moeder!" fluistert hij.
Stil, nu openen zich de oogen, en
ze zien hem dof meelijdend aan.
«Ster... ven..." zegt ze, en ze schuift
de vermagerde hand naar het meisje
toe, die dezen wenk schijnt te be
grijpen en de hand vat.
«Ster... ven..." herhaalt de moeder
nog eens, «en wee... zen..." en ze schuift
de vermagerde hand over de reeds
gebroken oogen.
«Geen weezen zegt de copiïst
somber «neen moeder, geen weezen.
Dit is hun borg", en hij legt de hand
op zijn hart.
't Is of een glimlach de lippen za-
menplooit, een laatste glimlach, want
de oogen staan dof en akelig, en er
is eene lijderesse minder. Zij staat
voor den troon des Eeuwigen
Met de nog warme hand in de hare,
staat daar het meisje, altijd schreiende
over iets, dat zij gelooft, dat haar
overkomen zal, terwijl haar reeds over
komen is, en in het midden van het
sombere vertrek staat hij, die voor
de kleinen borg heeft gesproken, met
de handen gevouwen en het glinste
rend oog ten hemel, fluisterende:
«Heere God! welk een bange strijd!"
In het kleine dorpje staat voor het
groote huis weêr een paal in den grond
geslagen, ditmaal digt bij het hekje,
om des te beter gezien te kunnen
worden, met een bordje, waarop met
nagemaakte drukletters geschreven
staat: te huue. De dames Rietvorst
hebben 't al sints eenigen tijd verla
ten en zijn nu in de Residentiestad