NIEUWS
IÉT Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
De dentiste voyageur.
EEN PAPIEREN ERFENIS.
No. 55.
Woensdag 12 Juli 1911.
Veertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
BINNENLAND.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestrnut 77. Tclephoonno-
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Als iemand niet weet, wat hij zijn
jongens zal laten worden, dan zou ik
hem raden om dit vak te kiezen
Waarom? Omdat er zoo heel weinig
concurentie in is. Van allerlei vakken
boort men, dat er te veel beoefenaars
zijn; dat zij elkaar verdringen en
daardoor niet kunnen bestaan. Hierin
ook is echter geen mededinging, al
thans zoover ik weet. Zijn er dan
geen tandartsen genoeg? Zeker, mis
schien ook al te veel. Zijn er daar
onder dan niet, die behalve in hun
eigen woonplaats ook daar buiten
practiseeren,, en in kleinere steden of
voorname dorpen vaste zittingsdagen
houden, waarop ze hun patiënten
ontvangen? Ja wel, maar daarom zijn
ze nog geen dentistes voyageurs. Deze
laatsten handelen als de commis voya
geurs, die ongeroepen aan uw huis
komen, om wijn of sigaren te koop
aan te bieden, of wel u willen over
balen tot inteekening op boekwerken
de dentiste voyageur komt zonder
ontboden te zijn ten uwent en wil u
opslag in behandeling nemen, om
uwe dentuur te bewerken. Misschien
heeft niemand der lezers of lezeressen
van dit blad ooit met zoo'n dentiste
voyageur kennis gemaakt; zelfs niet
van 't bestaan van zoo'n vak geboord.
Best mogelijk; ik echter wel, doch
ook maar eens in mijn leven heb ik
zoo iemand gesproken en hem daarna
nog eens heel vluchtig gezien. Toen
is hij uit mijn gezichteinder verdwe
nen als een komeet, die zich beweegt
langs een parabolische lijn, dus nim
mer terugkeert.
't Gebeurde op zekeren dag, welke
het geweest is weet ik niet meer en
het doet er ook niet toe, dat onze
dienstbode de huiskamer binnenkwam,
zeggende dat er iemand in mijn stu
deerkamer was om mij te spreken.
sWie?" vroeg ik eenigszins ver
wonderd, dat ze een geheel onbekende
maar dadelijk in mijn studeervertrek
had gelaten. nEen dokteruit Hannover®,
luidde het antwoord. »Heb je zyn
naam niet gevraagd?" »Dien heeft hij
wel genoemd, maar ik heb hem niet
goed verstaan." »Nu, 't is goed," zei
ik en stapte op naar mijn studeer
kamer, om te vernemen, wat die
vreemdeling bij mij zocht.
Toen ik de deur opende, had ik juist
nog even den tijd om te zien, dat hij
vóór de tafel stond, die zich midden
in 't vertrek bevond, met beide banden
daarop leunende en naar de ramen
ziende, die op den publieken weg uit
zagen. Zijn grooten slappen hoed bad
hij vóór zicb op de tafel gelegd en
daarbij lag een opengevouwen, be
schreven vel schrijfpapier. Bij mijn
binnenkomen riraaide hij zich om.
Voordat hij begon te spreken, boog
hij zijn hoofd wat achierover en streek
met zijn ontbloote rechterband door
zijn lange zwarte haren, die tot op
de kraag van zijn overjas hingen. Om
zijn linkerhand, bedekt met een hava-
nakleurigen handschoen, had hij zoo
wat half de rechtsche gewonden, die
er even smerig uitzag als de andere.
Zijn volle baard was half kort ge
knipt en onverzorgd, Boord, front en
manchetten hadden blijkbaar al eenige
dag op stoffige wegen diens' gedaan
Kortóm 's mans voorkomen zag er
ongustig goor en vies uit 6ii ik kreeg
den indruk, dat óf des mans doctorale
titel slechts wederrechtelijk door hem
was aangenomen, óf dat hij aan lager
wal was geraakt. Desniettegenstaande
vroeg ik hem beleefd: »Met wie heb
ik de eer...? Er kon immers onder
dit weinig aanbevelend incognito wie
weet wat voor een kostbare persoon
lijkheid schuilen. »lk ben, zoo begon
Doctor Xtandarts uit Hannover,
('s Mans naam is mij ontschoten, dus
zal hem gemakshalve maar X. noe
men). Ik ben gekomen, ten einde
hier te lande propaganda te maken
voor eene rationeele tandheelkunde.
Met dat doel vervoeg ik mij bij de
geestelijken, die althans ten platten
lande aan de spits der beschaving
staan en als voorgangers het best in
staat zijn om de resultaten der nieuwere
wetenschap te waardeeren en bij hun
gemeentenaren te doen ingang vinden,
ten einde hen proefondervindelijk van
de uitnemendheid mijner tandheel
kundige behandeling te overtuigen.
Zij hebben toch als redenaars vooral
groot belang bij een goede conser
vatie hunner dentuur, daar het ont
breken vooral van de tanden het
spreken bemoeilijkt en onduidelijk
maakt. Ik heb bij de heeren, uwe
ambts broeders gelukkig een goede
ontvangst aangetroffen. U ziet hier,
nu nam hij het vel schrijfpapier op,
een attest door verscheidenen van
hen geteekend, waaruit blijkt dat zij
over mijnediensten uitnemend tevreden
zijn. Ik heb het genoegen gehad de
gebitten dier heeren na te zien en
van kalksteen, dat groote bederf voor
de tanden, te ontdoen en verder te
reinigen. Een geheel pijnlooze be
werking, die dank zy mijn geoefend
heid, niet heel veel tijd in beslag
neemt.®
Ik nam het papier op en bekeek
die namen eens, om te zien of er
ook een paar van bekende collegas
opstonden. Want ik was nog tekort
in 't land, om ze alle te kennen en
de handteekeningen waren mij op een
paar na onbekend. Eén naam onthield
ik goed, omdat ik den drager daar
van persoonlijk Z6er goed kende, ten
einde hem bij gelegenheid te vragen,
of hij werkelijk zijn handteekening
onder dat stuk had gezet en den moed
had gehad, om zijn mond te laten
behandelen door iemand die er zoo
in-smerig uitzag.
Na de inzage van dat stuk nam
ik het woord en betuigde er mijne
verwondering over, dat hij als geves
tigd tandarts te voet naar zulk een
afgelegen plaats als mijn dorp kwam.
dat op zijn best een vijftigtal huizen
telde; daar mijn gemeente uit wel
twee en twintig gehuchten bestond,
zoo verstrooid woonden de menschen.
Wat moest hij hier zoeken bij menschen
waaronder maar bij uilzondering een
enkele aan kiespijn leed f (Zoover
mijn ondervinding reikt schijnt deze
kwaal bij de bewoners van hoogge
legen heigronden weinig voor te komen
Ik zelf heb gedurende mijn verblijf
aldaar er nooit last van gehad.) Was
het voor hem wel verantwoord, als
hij zijn patiënten in Hannover in den
steek liet, waarvan wellicht de een
of ander juist zijn hulp kon noodig
hebben, om haar hier aan te bieden
waar niemand haar begeerde? Hierop
antwoordde bij, dat zijn patiënten
wisten, dat hij elk jaar een paar
weken op reis ging, teneinde overal
de menschen te overtuigen van de
noodzakelijkheid om tijdig hun gebit
te laten nazien en ze auf den Real-
standpunkt te brengen. Wat hij daar
mee bedoelde kon ik niet begrijpen
en ik informeerde er ook maar niet
naar, daar ik den man maar liefst
zoo spoedig mogelijk wilde loozen. Ik
zei hem dus kort en goed, dat ik van
zijn hulp geen gebruik zou maken,
daar ik mij nog in 't bezit eener goede
dentuur mocht verheugen.
Onder 't spreken had ik opgemerkt
dat zijn eigen gebit er alles behalve
fraai uitzag en 't wel leek alsof hij
misschien vroeger veel tabak had'
gepruimd.
Daar hij wel merkte, dat hij met
mij niet kon opschieten, maakte hij
zich gereed om te vertrekken. Hij
vouwde zijn lijst met de attesten weer
dicht, stopte haar in den binnenzak
van zijn jas, trok zijn handschoen
weer aan en nam zijn slappen hoed
op. Ton slotte vroeg hij mij, om bem
den weg naar Zwischenahn uit te
duiden en hem te zeggen, of er op
den weg derwaarts ook een logement
was, waar bij zijn intrek kon nemen.
Ik zei hem van neen. Voor een dokter
zooals bij ging bet niet aan om in
een boerenherberg te logeeren. Hij
kon om zijn stand op te houden nergens
minder gaan dan in het Kurhaus te
Zwischenahn. (Voor mij zelfs echter
was het wel eenigszins twijfelachtig
of ze hem daar zouden opnemen;
hij zag er al te ongunstig uit). Zoo
slapte hij dan op; om in ons dorp
althans nooit weer terug te komen.
Toch heb ik hem nog eenmaal gezien,
maar dat was misschien wel een jaar
later, in het spoorwegstation van het
genoemde Zwischenahn. Hij bevond
er zich in de wachtkamer der eerste
en tweede klasse in hetzelfde costuum
als waarin hij zich ten mijnent had
gepresenteerd. Ik was nieuwsgieiig
met welke klasse hij zou reizen, Ik
dacht, dat hij zich met de derde zou
tevreden stellen, doch ik vergiste me.
Mijnheer stapte deftig in de tweede
klasse, en verdween voor altoos uit
mijn oog.
M. BL.
liet Koninklijk Echtpaar naar
België.
Reuter seint uit Brussel, 8 Juli:
Tegenover de courantenberichten als
zou de Koningin der Nederlanden
besloten hebben haar bezoek aan
Brussel te bekorten met één dag,
wordt medegedeeld dat het bezoek
zal gebracht worden zooals het oor
spronkelijk was bepaald, te weien:
zij zal aankomen 26 Juli, 's middags
om 12 uur, en vertrekken 28 Juli
's middags om 2 uur.
De Fransche redders.
President Fallières heeft aan elk
der beide Fransche matrozen, die te
IJmuiden terstond in het water spron
gen, toen een Hollandsch matroos te
water geraakte, een flinke geldelijke
belooning toegekend en hen boven
dien de zilveren reddingsmedaille ge
schonken.
Loterij-hulpfonds gemeente
ambtenaren.
De trekking der loterij voor het
hulpfonds van den Nederl. bond van
gemeente-ambtenaren is bepaald op
Dinsdag 26 September a.s. 's voorra.
ii
Maar Anna bleef zich den geheelen
nacht om en omwentelen en ze dacht
aan tante Mina, en telkens als ze uit
eene korte onrustige sluimering ont
waakte, schreide ze. Want Anna was
wel wat verwend, dj lieve, goede Anna.
En tegen den morgen, toen de slaap
misschien zou overwonnen hebben,
daar begonnen de kraaien in den ouden
toren zulk een geweld te maken, en
ze krijschten en knarsten, en Caroline
werd daarbij zoo luidruchtig in haar
slaap, dat Anna een geheel rusteloozen
nacht doorbracht, wat wel meer lieve
kinderen gebeurt, als ze pas van huis
zijn.
Anna was nog niet lang op de school
geweest, toen ze, behalve met het
kleine ding met de wilde oogen, al
met verscheiden medescholieren kennis
had gemaakt. Allen stelden er een
roem in, de kleine Anna hare vriendin
te noemen, en ze verdiende dien eer
naam ten volle.
Juf Riek had intusschen ook haar
best gedaan, en het was haar zoo goed
gelukt, dat het Wij kunnen wel goede
vrienden worden" met alle recht ver
anderd was in «wij zijn goede vrienden."
En die vriendschap was zoo groot ge
worden, dat Anna eens op een vacantie-
middag, terwijl juffrouw Janet zich
met twee secondantes bezig hield, die
haar examen moesten doen, de geheele
geschiedenis hoorde van de bloem, die
voor haar hart een giftigen adem had
uitgeblazen en naderhand naar de In-
diën was gegaan, en die een heel
knappe jongen was geweest. O, zoo
knap! Maar aan wien zij de juf
nu niet meer dacht. Denzelfden middag
liet juf Riek de kleine Anna op haar
eigen kamerjte komen, waar ze moest
redderen, zooals ze zeide, hoewel alles
er in de volmaakste orde was. Aan
den muur hing daar eene groote, keurig
geschreven lijst, die men op een af
stand voor eeD statistieken tabel zou
gehouden hibben, maar inderdaad niets
anders was dan eene waschlijst, waarop
de kleedingstukken van al de scholie
ren, met de merken en getallen, waren
aangeteekenden daar naast en klein
boekenplankje, waarop twee keurig
gebonden boeken prijkten, 't eene:
Bunyan's vermakelijke Pelgrimstocht,
en 't anderede Hedendaagsche Keu
kenmeid van Maria Haesebroek. Yan
dit alles namen zij echter volstrekt
geen notitie; de juf trok het kind
naar zich toe, en haar een medaillon
voorhoudende, zeide zij met een glim
lach van genoegen op het gelaat:
®Zie eens, dat is hij," en zij hield
de oogen stijf op het fijn geteekende
mansportret gevestigd; «hij, gij weet
wel, die mijn hart geopend en gesloten
zou hebben; hij, gij weet wel." Juf
Riek draaide het portretje in haar
band meer naar het licht: «Een flink
gezicht, he?"
«Ja," was alles wat Anna fluisterend
kon uitbrengen.
«Maar ik heb nog meer," zeide de
juf, nadat ze nog een laatsten blik op
het portret geworpen had, en het
zorgvuldig in een wit vloeipapier wik
kelde, dat op de vouwen versleten was.
Zij borg het voorzichtig in een doosje
en in haar cassette, waaruit ze een
klein, smerig rolletje haalde, dat een
vlokje bijna beschimmeld haar bevatte.
«Dat was zijn haar," zeide ze, te
zeer verdiept in de beschouwing harer
schatten, om veel acht te slaan op de
kleine, voor wie ze eigenlijk vertoond
werden. «Wat was het een knappe
jongen, met krullende lokken langs
zijne slapen, en" liet ze er zacht en
bijna beschroomd op volgen, «zoo goed
voor mijmaar ik denk er nu niet
meer aan," en ze wikkelt het haar
weêr in het papier en sluit het in de
cassette bij het medaillon. «Ik weet
nu van niets meer af," vervolgt ze,
«ik hoop maar, dat hij den goeden
God niet zoo zal vergeten hebben als
hij 't mij gedaan heeft. Als gij ouder
wordt, lief kind," zegt zij, terwijl ze
Anna's poezele handjes heel vertrouwe
lijk in de hare neemt, «zult gij ook -
wel iets moeten vergetenmaar ik
hoop, dat gij nooit zóó iets zult moe-
ten vergeten nooit, nooit!"
En het kind ziet een traan glinsteren
in het oog der juf en werpt zich
schreiende aan dat schijnbaar onge
voelige hart. En toen kwamen er nog
meer van die verraderlijke tranen te
voorschijn; maar tegelijk vertoonde
zich een glimlach op het gelaat van
juf, en terwijl ze de oogen naar boven
sloeg, flnisterde zij
«Ik dank u Toch nog één hart, dat
mij verstaat," en toen schoof ze de
kleine van zich af, drukte een harte-
lijken kus op haar wangen en zeide:
«wij zullen wel heele goede vrienden
worden."
Anna was nauwelijks uit de kamer
en op de trap gekomen toen het kleine
ding niet de wilde oogen haar te ge-
moet riep:
«Kom gaauw, An, we hebben u al
lang gezocht; de juf wacht ons inde
zitkamer.»
Anne volgde en stond weldra onder
het bereik van den scherpen blik door
de blaauwe brilleglazen.
«Ik verzoek, dat ge hier komt,» zei
ze, zich even van den hoogen stoel,
waarop ze gezeten was, oprigtende,
«en ik verzoek, dat gij allen rustig
en stil zult zitten. Vooral geen ge
lach of gefluister.»
Men had eene speld kunnen hooren
vallen.
«Mijne bemoeijingeD, lieve kinderen,»
zoo begon ze toen ernstig en plegtig,
«waarmede ik mij sinds jaren heb be
zig gehouden, en waarmede ik mij
nog jaren lang hoop bezig te houden,
als het dierbare leven mij gespaard
blijft, zijn vele geweest. Meer dan eens
heb ik geheele namiddagen en halve
nachten ik zeg namiddagen om
dat ik alle vóórmiddagen aau uw wezen
lijk heil arbeidde schrijfwerk ver-