WIIUWS
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
MiEiee
BERICHT.
OORDEEL ZACHT.
EEN PAPIEREN ERFENIS.
No. 56.
Zaterdag 15 Juli 1911.
Veertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
„ZIJN EED GETROUW"
BUITENLAND.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 17. Telephoonno. 60.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer Tl, Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
No. 16
15 Juli 1911.
WliUiiflTnfliTiri ri m •UÏOTRHaA—aa»
In dit Nummer komen voor:
15 prachtige foto's, in verband met
het bezoek van President Fallières
aan ons land, waaronder een zeld
zame opname bij avond van de
Koninklijke loge op het Tournooiveld
te 's Hage, tijdens de laptoe.
De Europeesche Rondvlucht. Twee
vliegers steken het kanaal over.
De Athlelische Wedstrijden te Rot
terdam. Nederland België.
Het bezoek van H. M. Koningin
Wilhelmina met den President der
Fransche Republiek aan het Concours
Hippique op Houtrust te 's-Graven-
hage, met 7 goed geslaagde foto's.
Voorts tal van andere foto's, als:
Eene niet alledaagscbe begrafenis
plechtigheid. Moderne reclame te
Rotterdam. De Amsterdamsche Post.
Een natuurverschijnsel in Buenos-
Aires.
Ten slotte portretten van bekende
landgenooten. boeiende schetsen, de
rubriek van Redacteur X, het Kinder:
nummer »Ons Prinsesje# en het be
gin van den nieuwen roman, getiteld-
door Beatbice Walsh.
De geabonneerde
wonende
wenscht zich te abonneeren op het
weekblad „PAK ME MEE", tegen den
prijs van 3'/» cents thuis bezorgd.
O, kent gij de drijfveer van iedere daad?
Zeg, weet ge de oorzaak van zonde en kwaad
Oordeel zacht!
Weet gij, wat in't leven n eenmaal nog wacht?
Weet gij, hoe verlokkend dc zonde soms lacht?
Oordeel zacht!
Och, dat deze woorden diep gegrift
stonden in het hart van iedor mensch;
hoe menig hard woord zou dan nooit
op de lippen zijn genomen. Het schijnt
echter of velen er een genot in vinden
de fouten en misslagen hunner mede-
menschen liefst zoo breed mogelijk
uit te meten. Men behoeft slechts de
gesprekken in tal van «kransjes® en
«onderonsjes® aan te hooren. om zich
van de waarheid dezer dingen te kun
nen overtuigen. Diep bedroevend voor
zeker
En zijn zij allen «heiligen® die niet
schromen den staf te breken over
hem of haar, die in eon onbewaakt
oogenblik, in drift, of dooreen nood
lottige!! samenloop van omstandig
heden gebracht, van het rechte pad
is afgeweken, en heeft vergeten zich
bij tijds de vraag te stellen, of zijn
daad wel »in den haak« was?
Wij achten ons «o, zoo braaf, o,
zoo deugdzaam®, maar hebben wij wel
eens bedacht, of onze braafheid, onze
deugd, wel ooit op een zware proef
werd gesteld
Het is zoo gemakkelijk te zeggen:
i»ik heb mij nooit aan dit of dat
schuldig gemaakt®, als men nooit
daartoe in de verleiding werd gebracht
Oordeel niemand, vóór gij op zijn
plaats hebt gezeten.
Zijt gij weieens langs een gevange
nis gekomen, waarde lezer? Wat ging
er wel bij u om, wanneer gij daar die
rijen van getraliede vensters der cellen
in grooten getale boven en naast
elkander ontwaarde, en daar bij be
dacht, hoe in elk dier kleine ruimten
een melemensch eenzaam, wie weet
voor koe'n langen tijd, zit opgesloten,
verbannen uit de menschelijke samen
leving, overgelaten aan zijn eigen ge
dachten?
Dat somber gebouw staat daar als
een zwijgende, maar toch verstaan
bare getuige, die van allerlei vormen
van ongerechtigheid weet te verhalen;
en ook, dat er helaas menschen zijn,
die evenals wilde dieren, door tralie
en grendel moeten worden bedwon
gen, zullen ze het goed en leven van
anderen niet in gevaar brengen.
Maar het getal der laatsten is be
trekkelijk klein in verhouding van
hen, die tengevolge van zedelijke zwak
heid, door het toegeven aan ver
keerde neigingen, als daar zijn, drank
misbruik, speelzucht, hoogmoed, als
mede droevige omstandigheden, werke
loosheid, armoede, ongelukkige huwe
lijken, verwaarloozing, onbekwaamheid
tot eenig handwerk als anderszins, op
den dwaalweg zijn geraakt en thans
moeten boeten voor hun verkeerde
daden.
Het kwaad moet worden gestraft.
Zeer zeker, maar die straf zij nimmer
een wraakneming, maar een middel
lot opheffing van den ongelukkige.
Wees er van verzekerd, dat daar
in die sombere cellen heel wat tranen
van oprecht berouw worden geschreid;
geloof maar vrij dat daar menige bede
om vergiffenis wordt opgezonden, en
de heiligste voornemens worden ge
koesterd, om na langer of korter tijd
in de maatschappij teruggekeerd, als
een beter mensch en nuttig lid der
samenleving werkzaam te zijn, trach
tende, voor zoover het mogelijk is,
nog te herstellen en goed te maken,
wat eenmaal werd bedorven.
En hoe komt het nu, dat zoovele
dezer voornemens Diet ten uitvoer
worden gebracht, dat zoo vele goede
plannen dezer ongelukkigen schipbreuk
lijden
Dat is zeer dikwijls onze schuld.
Wat doen wij, om den gevangene,
die meestal zonder werk of uitzicht
daarop, weer vrij komt, den terug
keer in de samenleving gemakkelijk
te maken
Hoe wordt hij ontvangen? Wie is
het, die hem tegemoettreedt en hem
de broederhand toereikt, om hem nu
ook weer aan den gang te helpen?
Hij heeft «gezeten®, zoo luidt bet
en dat ééne woord is helaas voldoende
voor de meeste menschen om den
ongelukkige aan zijn lot over te laten.
Waar vindt hij hulp? Waar werk?
En is er al hier of daar een werk
gever, «met een hart® die de reddende
hand uitsteekt, en zich over hem
ontfermt, o, als de kameraden bet
vernemen, dat zij met een die »gezeten«
heeft, moeten samenwerken, hoe menig
maal is het gebeurd, dat velen dezer
«eigengerechtigden® den baas er een
ver wijt van durfden maken «zoo iemand®
in hun gezelschap te brengen. Terecht
zou Jezus dezulken toeroepen«Wie
van U zonder zonden is, werpe den
eersten steen.
Stel u eens in de plaats van een
ontslagen gevangene, die met de beste
bedoelingen bezield, de maatschappij
weder intreedt, maar in plaats van
tegemoetkoming, overal wantrouwige
blikken ontmoet. Is het niet voor zoo
iemand om ten lange leste radeloos
te worden, zoodat die radeloosheid
opnieuw oorzaak wordt van onnoeme
lijke ellende?
«Neen, je verblijf in de cel, dat is
je zwaaiste straf niet,® zeide eens
iemand, die wie weet hoe lang vruchte
loos naar werk had uitgezien. «Die
straf begint als je weer op vrije voeten
bent.®
Het is waar, er wordt door ver
schillende genootschappen, alsmede
door particulieren veel gedaan, om
on tslagengevangenen,dt'e hel verdienen
te steunen, maar tal van pogingen
stuiten af op de onverschilligheid,
meer nog op de wreedheid van zoo
veel menschen.
Mocht dit toch eens anders worden
Helpe en redde, wie helpen en redden
kan. Het geldt onzen medemensch,
en op de vraag: «Ben ik mijns broeders
hoeder?® luide het antwoord zonder
eenig voorbehoud: «Ja, niets minder
dan dat!® v V.
De uitsluiting.
Nadat eerst enkele weken geleden
de groote crisis op de Deensche ar
beidsmarkt met moeite en zorg beëin
digd kon worden, is thans een conflict
tusschen werklieden en werkgevers
in de bouwvakken uilgebroken in
Zweden en Noorwegen. Uit Stockholm
wordt gemeld: De onderhandelingen
in de bouwvakken hebben niet tot
een resultaat geleid, zoodat Maandag
de uitsluiting van 40 000 werklieden
bjj alle werkgevers van Zweden wordt
toegepast.
En uit Christiania: De pogingen,
om door arbitrage het conflict tus
schen werkgevers en werklieden uit
den weg te ruimen zijn mislukt, en
thans staat Noorwegen voor het uit
breken van een reusachtigen socialen
strijd van tot nog toe ongekenden
omvang. Hel conflict begon met een
loonstrijd in de mijnindustrie, en
leidde tot de staking van 3500 mijn
werkers. De centrale werkgeversbond
beantwoordde dit met de bedreiging
van een lock-out, die zich zal uit
strekken tot de werkgevers in de
cellulose- en papierindustrie, de hout
zagerijen, de ijzerindustrie en de mijnen
waarin de arbeid nog niet is neerge
legd. Zoodra deze uitsluiting wordt
afgekondigd, staan 32,000 Noorweeg-
sche weiklieden op straat. Op 8 Juli
zou de uitsluiting beginnen voor
17,000, werklieden op 15 Juli voor
de anderen.
Men verwacht verder, dat alle an
dere werklieden met een sympathie
staking voor de uitgeslotenen zullen
antwoorden, zoodat in den loop der
maand 00,000 werklieden werkloos
zullen worden. Dit is voor Noo»-
weegsche toestanden reusachtig De
Noorweegsche industrie is niet om
vangrijk en heeft in de laatste jaren
toch al met moeilijkheden te kampen
gehad. De strijd, die nu op 't punt
staat uit te breken, wordt derhalve
voor een economische ramp aangezien.
12
Wij, eenige dames en ik, hebben
eenige jaren geleden een Caraïbenfonds
opgericht, tot verbetering der heiden
wereld, die maar al te zeer in het
duister bleef verkeeren. Hoewel de re
sultaten aanvankelijk niet gunstig
waren, vergaten wij niet dat las pre
miers pas sont dificiles. Maar thans
kunnen wij ons verheugen, dat van het
Caraïbengeslagt, hetwelk circa zeven
millioen sterk is, nagenoeg dertien
honderd bekeerd zijn. In alle deelen
der heidenwereld werkt onze inrichting
thans allergunstigst, en niet het minst
verblijdend is het verschijnsel, dat bij
de kokos etende Hottentotten de veel
wijverij gedeeltelijk is afgeschaft, en
dat meer dan zestig van de honderd
getrouwde mannen van dien stam be
loofd hebben, hunne verstooten vrouwen
niet te zullen opeten. Mogt het mij
gelukken uwe jeugdige hartjes in ijver
te doen ontgloeijen, om ook uwe krach
ten te wijden aan de bevordering van
het zielenheil, waarvan gij eenmaal
de heerlijkste vruchten zien zult. Daar
toe wensch ik u voor te stellen, en
ik twijfel niet of gij zult met graagte
daaraan voldoen, eene wekelijksche
gift voor dat edel doel af te staan.
Een eenvoudig maar welgemeend» ja»
zal mij voldoende zijn. En nu, mijne
waardsten, een ieder naar hare bezig
heid. Yoor het oogenblik heb ik niets
meer te zeggen.»
Zoo stil als het daar binnen geweest
was, zoo luidruchtig was het een oogen
blik later daar buiten. Allen liepen
als losgelaten gevangenen dooreen, en
Anna begaf zich naar haar kamertje,
om al het ondervondene aan hare
tantes mede te deelen; zij was daar
echter naauwelijks gekomen, toen de
meid haar de boodschap kwam bren
gen, dat er een heer was om haar te
spreken.
Terwijl zij de trap afkwam, kon ze
al hooren, dat het een heer was met
eene grove stem, maar toen die heer
haar te gemoet kwam en hare hand
vatte, kende zij hem niet.
«Zoo, zoo, lieve meid,» zei hij, wel,
wel, ter deeg uit de kluiten gewassen,
hooren hoe is 't, kent gij mij niet
Nu, ik ben oom Grankam, en kijk eens
hier» hij haalde een klein jongske,
dat zich achter hem verscholen had,
te voorschijn »die is bijna even
oud als gijhier Philip, niet zoo be
schroomd zijn bij de meisjes, ga eens
naar Anna toe, en geef haar een hand.
Zie zooHij komt hier op de j ongens-
kostschool, en ik weet er niets beters
op, dan dat gij beide maar goede vrien
den wordt. Ik ben nog bij Tante Letje
en Mina geweest. Yeel complimenten
hoorGij moet maar braaf oppassen,
en als gij nog iets te zeggen hebt,
laat het mij dan maar vöör morgen
ochtend weten.» Oom Grankam nam
het meisje op, drukte een kus op haar
lippen, en vertrokken was hij weder
met zijn veelbelovenden zoon.
De kostschool, waar Anna t'huis was,
lag in de nabijheid van een stadje,
waarmeê ze nog geen nadere kennis
gemaakt had, dan door de geregelde
zondagsche optocht naar de kerk. Eens
toen de welgeordende stoet dat gebouw
verliet, gebeurde het, dat de juf op
den schouder werdt getikt door eene
dame, die bij de meisjes wel bekend
was onder den naam van juffrouw
Jespers. Toen ze eenige woorden met
de juf gewisseld had, richtte deze
haar wijsvinger naar Anna, en zeide:
«daar hebt gij zeKom eens hier,
kind,» vervolgde zij, «hier is eene dame,
die u wil spreken, juffrouw Jespers.»
De vreemde juffrouw was heel vrien
delijk. »Ik ken uwe beide tantes heel
goed. Gij ziet er waarlijk kapitaal uit,»
zeide zij, en toen tot de juf; «Als u
't permitteert, juffrouw, zou ik haar
den volgenden zondag gaarne eens
bij mij hebben, om nadere kennis te
maken.»
En de vreemde, vriendelijke dame
boog zich nog eens naar het kind,
gaf het een kus op de wang, en ver
volgde toen haar weg, zich nog eens
aanbevelende voor den volgenden
zondag.
Op de bovenkamers bij Bleek is veel
veranderd. De copiïst heeft de kin
deren van de overleden vrouw, Marij ken
en Toon, tot zich genomen. Zij waren
nu beter gekleed dan vroeger en het
meisje speelde al aardig voor huis
houdster.
't Was vroeg avond geworden. Toon's
blonde krullenkop leunde op Marij-
ken's schouder, terwijl hij sluimerde,
't Was zeer stil, waDt ook de copiïst
was over zijn eentonig werk in slaap
gevallen. Marijken durfde zich niet
i veroeren, toen eensklaps een doffe slag
het geheele bovenhuis trillen deed en
een luide gil gehoord werd. Marijken
zag op naar den copiïst, die verschrikt
ontwaakte, maar geen van beide kon
zich het voorgevallene verklaren- De
slag werd door eene doodelijke stilte
opgevolgd.
Daar werd de kamerdeur zachtkens
geopend, en de oude Bleek, met zijn
ruigen pet en gerimpeld voorhoofd,
vertoonde zich verlegen aan de deur,
en vroeg met-verschrikte stem«Was
dat hier?"
»Neen, mijnheer de filosoof, we hoor
den 't ook," antwoordt Marijken, »maar
hier was 't niet."
«Zoo, hier niet," zegt Bleek, zijn
licht en zijn gelaat weder terug trek
kende. »Zoo, waar zou 't dan zijn?"
Juist als hij wil heen gaan, sluipt
daar een jongsken langs zijne beenen
naar een donkeren hoek van het ver
trek.
«Wat moet jij hier," zegt Bleek naar
hem toegaande.
»Och, laat mij," is het beklagelijk
antwoord van den knaap, die als een
teeken van beveiliging zijne handen
voor zich uithoudt.