NIEUW I
Nieuws- ei Advertentieblad
voor ia Provincie Utrecht
|Nu. 15.
Woensdag 21 Februari 1912.
lie jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
FEUILLETON.
VERVLOEKT EN VERSTQOTEN,
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Te iep hoon no- 09.
AD VERTERITEN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
VERBRUIK EN VOLKSWELVAART.
IV.
Met behulp der elementen tijd
en »bestemming« waagt mr. Stoop
zijn duchtigsten aanval op de vrij
handelsverschansing, die in- en uitvoer-
argument heet.
Ue »tijd«
Het maakt, betoogt hij, groot ver
schil of nieuw voortgebrachte goederen
strekken tot betaling van den buiten-
landschen invoer, hollandsche bloem
bollen b. v. tot kwijting van de reke
ningen voor franschen wijn, dan wel
of de betaling geschiedt uit «historisch
bezit door vroegere vlijtbijeengegaard",
coupondragende fondsen en kostbaar
heden, waarop men in meerdere of
mindere mato teren kan. «Indien
zegt onze tegenstander alle uitvoer
van nieuw voortgebrachte goederen
ophield, zou loch de invoer van nieuw
vooi tgebrachte goederen kunnen voort
gaan, zoolang niet alle fondsen en kost-
baai heden, als vruchten van vroeger
krachtsbetoon allengs in een land
vergaard, daaruit weder verdwenen
zijn.a
Wat, vraagt hij verder, «is de
bestemming van betgeen men ruilt?
Zijn het duurzame en te apprecieeren
zaken? Zal een voogd het lijdelijk
aanzien, dat zijn pupil sieraden, meube
len en obligaties «ruiltt tegen dranken,
spijzen en kleeren?
«Men ruilt. Goed, noem het zoo.
Maar wat doet dit af tot de quaestie,
of men,al ruilende, welvarender wordt?
Kunt gij u niet twee naties voorstellen,
die zoolang »ruilen«, tot de rijke
doodarm is en de doodarme schat
rijk Twee naties, die «ruilenterwijl
de een werkt met volle, met drie
kwart, met halve, met kwartkracbt,
de andere riaar rato luiert?"
Een land, dat het buitenland betaalt
niet met nieuw voortgebrachte goede-
reD, maar uit zijn «uitputtelijken voor
raad van grondstoffen en van vergaard
bezit van verkoopbaar geld of papienr,
zulk een land is een levend bewijs
voor de stelling, dat men zich «arm
kan koopen <r
«Het in- en uilvoorargument
zoo strijkt dan ten slotte de heer
Stoop zijn vonnis is ergo van nul
en geener waarde voor het betoog:
koop maar gerust; gij betaalt immers
rnet hetgeen gij uwerzijds levert, tegen
over uw «invoer» staat uw «uitvoera
Ziehier dan èn- vonnis èn moli-
veering.
Wat valt van beide te zeggen?
Beginnen we met te herinner n aan
wat we opmerkten in een vorig blaadje
dat op mr Stoop, krachtens het door
hemzelven getrokken kader zijner
redeneeringen, de last rust, te bewijzen,
dat Nederland in het jaar 1912 tot
beschermende rechten moet overgaan
Het hier weergegeven betoog moet
dus, op straffe van geen zin te hebben
voor den heer Stoop zeiven, die «abso
lute* waarheden op economisch terrein
niet erkent, beteekenen, dat Nederland
verkeert in den beschreven toestand
van een land, dat in belangrijke mate
de invoeren uit het buitenland betaalt
met door het nijvere voorgeslacht
verzamelde schatten van kunst en
bijeengegaarde efiectenvoorraden
Nu genieten onzen voorouders bij
dezen schiijver een gunstige reputatie
er was een tijd, dal Holland «aan de
spits stond,maar in die dagen
de dagen van liet Gerneenebest der
Vereenigde Provinciën «hief men
rechten, convooien en Meenten. De
nijverheid werd beschermd.Hoog
evenwel was die bescherming niet,
erkent deze protectionist; daartoe
bestond, meende bij, ook geen reden,
«daar wij andeie naties in menigen
tak van nijverheid vóór waren en
onze vrachtvaart en slapelhande! die
van andere volken verre overtroffen
totdat toeneming van rechtstreeks
onderling verkeer ons intermédiair,
onze distributieve diensten overbodig
maakte
Hierbij een oogenblik stilstaande,
zien wij dus erkend, dat voor een paar
eeuwen Nederland wel huldigde een
protectionistische politiek, maar dat
andere landen dit deden rn krassere
mate.
Betrekkei ij kdus, vergeleken met
andere staten was de Republiek een
vrijhandelsland. En ze stond «aan de
spits« En ze legde een kapitaal ter
zijde, waarop Nederland nog teert in
den aanvang der twintigste eeuw!
Den heer Stoop, die houdt van
betrekkelijkheid, had dit alles toch tol
nadenken moeten stemmen.
Die politiek der vaderen, om met
hun invoerrechten te blijven beneden
die der buren en verre vrienden, heeft
uitnemende resultaten gehad. Kan het
verstandig zijn, deze les der historie
te veronachtzamen en thans niet van
Oud-Holland zijn betrekkelijk lage,
maar van het ons nu omringend Europa
zijn boogere rechten af te kijken?
En onze tegenwoordige toestand?
Klopt daarmee de beschrijving van
Mr. Stoop? Staan wij jaarlijks af van
ons vermogen? Vermindert ons bezit
van buitenlandsche fondsen Gaat onze
nijverheid niet vooruit, maar kwijnt
zo onder buitenlandscheu druk Zijn
onze land- en tuinbouw, onze kweeke-
rijen, onze veeteelt noodlijdende be
drijven? Nam hier de werkloosheid
een grooter omvang dan in het
protectionistische buitenland aan? Al
deze vragen moeten door den heer
Stoop bevestigend zijn beantwooid en
deze bevestigende beantwoording moot
door hem met goede redenen zijn
omkleed, wil hij het recht bezitten
uit zijn algemeen gehouden, niet uit
drukkelijk op Nederland van toepassing
verklaarde, teekening van een natie,
die beter de coupon- dan de ploeg
schaar hanteert, de slotsom te trekken
dat thans hier te lande tot bescherming
moet worden overgegaan.
Wellicht heeft de heer Stoop deze
tegenwerpingen totaal voorzien.
Uitdrukkelijk toch erkent hij, dat
de «mogelijkheid niet (is) uitgesloten,
dat zelfs bij zéér slappe werzaamheid
het volk als complex toch nog in
rijkdom vooruitgaat, of althans niet
inteert. Evenals een particulier, die
niet of weinig wei kt, niettemin zijn
fortuin kan zien aangroeien, althans
intact blijven, zoo kan eene gefortu
neerde natie, die in staat zoude zijn
veel meer te praesleeren dan zij doet,
haar nationaal vermogen nog immer
zieri toenemen, althans op dezelfde
hoogte blijven. Slachtoffers van haar
gebrek aan energie zijn dan alleen
de mingegoeuen. die zoolang er op
de wereld nog naties zijn, niet licht
in massa emigreeren, die op het
nationaal grondgebied blijven hangen
en door sukkelbaantjes, zaakjes, karre-
weitjes, postjes en liefdadigheid zoowat
op de been worden gehouden, voor
zoover zij niet ouder dak komen in
bedrijven, waarin geene concurrentie
van over de grens mogetijk is. Zulke
bedrijven, als die van bakkers, bouwers,
diukkeis, ververs zijn in een land met
slappe werkzaamheid uiteraard over-
vulJ.«
De schrijver laat alweder te raden,
of deze schets, in concrete, op Neder
land van toepassing is. Onwaarschijnlijk
is het echter met, dat zulks inderdaad
zijn bedoeling is, aangezien van protec
tionistische zijde dergelijke beweringen
ten aanzien van Nederland wel ver
nomen zijn. Ook wel van vrijhandels
kant, zijn tegengesproken.
In weerlegging van het boven
gegeven citaat begeven wij ons thans
niet.
Daartoe geeft het te weinig vat
Zoodra wij door den heer Stoop
met de stukken zien betoogd, dat
hier te lande de toestand der «slacht
offers», der «mingegoederxr, slechter
is dan in protectionistische s'aten
want daarop komt hel aan; dat die
toestand hier te lande te wenschen
laat, doet in deze niet ter zake
zullen wij hem gaarne te woord staan
Het element »bestemming«, als
derde in de rij tegen het in- en j
uilvoerargument in het vuur gebracht.
heeft, gissen wij, den heer Stoop
minder hoofdbrekers dan zijn lezers
bezorgd.
In hei algemeen is het natuqilijk
juist, dat het voor een land niet on
verschillig is, welke richting het ver
bruik zijner bewoners neemt. Er zijn
schadelijke en er zijn onschadelijke
genotmiddelen, er is een onzinnige
weelde en er is een gezonde,
j Ook is het juist, dat tariefwetgeving
op de richting die het verbruik kan
nemen, invloed kan uitoefeneneen
zeer boog recht b.v. kan de binnen
komst van ongewenscht geachte arti
kelen beletten.
Hier bevinden we ons evenwel in
een geheel andere orde van denk
beelden dan in die van het protectie-
vraagstuk. Als wij den invoer vari
absinth verbieden, doen we dit niet
om nederlandsche absinth-fabricage
aan te moedigeo.
Mogelijk is echter, dat hier en daar
die twee gedachten-werelden elkander
raken, ten deele zelfs samenvallen,
als twee vlakken waarvan hei eer) het
ander gedeeltelijk dekt. Men kan her
gelijkelijk raadzaam achten, dat een
bepaald artikel in een land wordt ge
bruikt en dat het in ditzelfde land
wordt voortgebracht, b.v. omdat hij
voortbrenging ter plaatse het gebruik
ter plaatse beter verzekerd schijnt.
Aan zoo iets rnoet de lieer Stoop
gedacht hebben, toen hij in één adem
gewaagde van «de evolutie, qualitatief
en quantitatief, van het verbruik» en
«de evolutie en de veelzijdige ont
plooiing van de eoortbrenging.»
Maar opnieuw, wat hebben we voor
het concrete vraagstuk onzer vader-
landscbe handelspolitiek aan deze
algemeenheid? Welk artikel of welke
artikelenl die wij zelf zullen moeten
vooitbrengen en gebruiken beide, heefi
de schrijver op het oog? Met welk
invoeirecht op welk artikel moeien
we het gevaar bezweren van te gaan
gelijken op die natie, welke den heer
Stoop als schrikbeeld voor den geest
zweeii, dm wel tot den laatslen man
Een Roman uit de laatste Poolsche Revolutie
VAN
JULIUS ALICZNY.
5)
"Haastig, haastig, met de dames
naar het kasteel!" riep de graaf.
"Mijnheer, het zijn Russinnen,"
antwoordde zacht Orlanoff.
"Het zijn menschen die onze hulp
behoeven maar spoedig voorwaarts I
Dewbinsky zette zich nu op de plaats
van den koetsier, terwijl de jager en
de inmiddels genaderde kozak de nog
altijd onrustige paarden bij den teugel
voerden.
Na een korte poos sloeg de jonge
dame de groote sprekende oogen op;
de vreemde gestalten schenen haar te
verrassenzij streek zich met de teer
gevormde hand over het hooge voor
hoofd; plotseling scheen haar geheugen
helder te ontwaken, hare fraaie lippen
trilden smartelijk en zij wendde haar
blik naar hare moeder. De smartelijke
uitdrukking, de kinderlijke liefde, die
uit de oogen met de lange zijdezachte
wimpers straalde, maakte het schoone
gezicht onuitsprekelijk aandoenlijk.
»Ach, God! lieve, arme moeder!»
riep zij en streelde zacht het gelaas1
der naast haar liggende,
i «Geëerde dame, wees volkomen ge-
rust, het gevaar is gelukkig doorge-
staan eD uwe moeder zal spoedig weder
bijkomen," troostte haar de graaf.
Onder de liefkozingen der dochter
ontwaakte ook de moeder, en de graaf
noodigde beide dames in zijn kasteel
rust te nemen.
Het voorstel werd dankbaar aange
nomen. Zoodra de dames zich hij den
warmen haard van den doorgest'anen
schrik hersteld hadden, verhaalde haar
graaf Dewbinsky de reden vaD zijn
onvrijwillig verblijf in het kasteel.
»Het heden gebeurde verzoent mij met
het lot, dat mij hierheen gebannen
heeft,» besloot hij met een kleine
buiging.
Met warme woorden dankte de
moeder, die nu eerst het gevaar,
waarin zij verkeerd hadden, in al zijne
grootheid erkend had.
De bleeke wangen barer dochter
kleurden zich met een levendig rood.
toen zij den naam Dewbinsky, die
destijds reeds beroemd was, hoorde,
en zijne oogen de hare ontmoetten.
"Zonder uw snelle hulp, mijnheer
de graaf, waren wij verloren geweest,"
zeide zij zacht, «ik zal zoolang ik leef
God om zegen voor onzen redder
bidden."
"Veroorlooft gij, mijnheer de graaf
dat mijn echtgenoot, vorst Felotiskoff,
u later persoonlijk zijn dank betuige?
Hoe zeer ook zijne staatkundige
zienswijze met de uwe niet overeen
stemt, zal hij toch in u steeds den
redder zijner gade en van kind er
kennen."
»Ik dank het gelukkig toeval, het
welk mij vergunde het bewijs te leve
ren dat mijne natie niet de Rnssen ais
volk, maar slechts tegen de ingevoerde
misbruiken der regeering, tegen de
grenzelooze dwingelandij barer be
ambten oorlog voert!"
Inmiddels was de eenigszins bescha
digde slede weder zoo goed mogelijk
hersteld geworden en ook de koetsier,
dien een stoot tegen een onder den
sneeuw verborgen steen van zijn zit
plaats had geworpen was teruggeko
men en onder vele hartelijke dankbe
tuigingen verlieten de dames het
kasteel.
Dewbinsky volgde ze met de oogen
zoolang de snel voorwaarts glijdende
slede zichtbaar was, en ook de jonge
Russin wendde heimelijk haar hoofdje
naar den achterblijvende om. Pein
zend keerde Dewbinsky naar zijne
kamer terug. Hij had geen lust meer
zijn landgoed te bezichtigen. Hij
trad aan een venster, legde het voor
hoofd tegen een glasruit en staarde
op de met sneeuw bedekte vlakte in
de richting, welke de dames genomen
hadden. De melodieus zachte stem der
jonge Russin gonsde hem nog in de
ooren, nog zag hij hare donkere oogen,
haar teeder engelengelaat.
Hoe lang hij daar zoo droomend
had gestaan wist hij niet: plotseling
voer hij als geleëctriseerd op. «Een
Russin," mompelde hij voor zich.
"Dwaas! -Er werd aan de deur
geklopt en Orlanoff verscheen.
«Mijnheer de graaf, Baruch Levi
laat u groeten, hij zal het uwe be
schermde aan niets laten ontbreken.
Wat vragen en uitvorschen hoe
het komt dat een landheer zich over
een jodin ontfermt; zelfs de schoone
Sara verscheen en wilde weten of
mijnheer de graaf jong of oud, ge
huwd of ongehuwd was."
Wie is de schoone Sara?" vroeg
Dewbinksky.
»De dochter van Baruch Levi, mijn
heer de graaf."
«Is zij waarlijk schoon?"
«Ik durf beweeren dat in geheel
Polen, zelfs niet te Warschau of Pe
tersburg een jonge dochter is zoo heer
lijk van gestalte en zuiver van zeden
als Sara uitgezonderd misschien de
jonge vorstin Felotiskoff."
Verwonderd zag de graaf den vuri-
gen lofredenaar aan en zeide: «Mij
dunkt, ge overdrijft."
«Neen, edele heer, ik houd staande
wat ik gezegd heber bloeit op aarde
geen liefelijker bloempje dan Sara, de
dochter van den jood Levi, en altoos
blijft het voor mij een raadsel, hoe
die oude leelijke jood zulk een engel
zijn kind kan noemen."
«Gij wekt mijne nieuwsgierigheid
op, verhaal mij iets 'van den jood en
zijn gezin."
«De lieve God moge het mij vergeven,
maar ik kan niet veel goeds van dien
man zeggen, van dien vleesehelijken
geldzak, den ouden Baruch Levi; hij
is gierig, boosaardig, streng oithodox
en bewaakt Sara, die hoogstens vijftien