NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. Woensdag 5 Februari 1913. 42e jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG DE BALKAN OORLOG. BINNENLAND. ONDER RUSSISCHE SHOKKBMJIIS Su. 10. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 17. Telephoonn. 09. AD VERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7V, Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De strijd is hervat. Precies op tijd, klokke zeven uur, Maandag avond, is hel tweede be drijf van den Balkan-ooi log begonnen. Zoowel bij de Tsjataldsja-linie als bij Adiianopel is otn dien tijd de strijd hervat. Naar luid van de lot heden ont vangen belichten, hebben de nieuwe gevechten evenwel niet veel te be- teekenen gehad. Aan de Tsjataldsja- linie was het niet rr.eer dan een schermutseling en bij Adiianopel be paalde zich het krijgsbediijl tot een hervatting van het bombardement uit de verte. Gelijk uit de hervatting van de krijgsverrichtingen blijkt, hebben de Bulgaren het oor niet geleend aan de raadgevingen van enkele groote mogendheden. Zooals reeds gemeld is, heeft de Duilsche keizer het op nieuw uitbreken van den oorlog trachten te voorkomen door te Sofia en naar men vermoedt ook in de andere hoofdsteden der Balkanstaten den raad te doen geven, niet tot hel uiterste te gaan met de gestelde eischen jegens Tuikije. De laatste Tuiksche voorstellen verdienden over weging, zoo was de meening in Duit scbe klingen." Ook Engeland en Rusland moeten te Sofia op matiging hebben aange drongen, maar al evenmin met succes. En zoo is dan de oorlog opnieuw begonnen. Intusscben is al te verstaan ge geven, dat men intusschen de onder handelingen zoo niet direct dan toch indirect, wil blijven voortzetten, opdat zoo mogelijk nog een overeenkomst worde bereikt, vóór een groote slag geleverd en veel menschenbloed ver goten is. Dat wordt in goed ingelichte bui- tenlandsche kringen blijkbaar gansch niet onmogelijk geacht. Blijkens de koersen aan de Berlijnscbe, Londen- sche en Pai tjsche beurzen tekent men op een spoedig tot stand komen van den vrede. Van eenige pressie van de zijde der mogendheden is echter geen sprake. Waarschijnlijk wel, omdat zij het maar niet eens kunnen worden over den vorm, waarin dat zou moeten ge schieden. De mogendheden van het Drievoudig Verbond blijven gekant tegen een vlootbetooging voor Con- stantinopel, tenzij leven en eigendom der vreemdelingen in gevaar mochten verkeeren en op zijn beurt weigert Rusland zijn invloed bij de Balkan- staten aan te wenden om ze wat meegaander te maken. Alleen heeft Kusland, zooals uit het bovenstaande blijkt, den wensch te kennen gegeven, dat de strijd niet opnieuw zou ont branden. 01 die raad echter gemeend is, wordt te Berlijn betwijfeld, gelijk men omgekeerd te Petersburg do legoeringeu te Berlijn en te Weerien de schuld geeft voor het afbreken der ondei handelingen. De Bulgaren houden vol, dat alleen de overgave van Adrianopel den vrede tot stand zal brengen, maar de Turken weigeren nog immer de geheele stad af te staan. En dus zal er voorloopig om gevochten moeten woiden. Dat dus van beide zijden maatregelen van voorzorg genomen zijn voor de her vatting van den strijd, spreekt vanzelf. Maar voor de Bulgaren Constantiriopel veroverd hebben, gelijk sommige bladen te Sofia nu beweren, dat ze minstens willen doen, zal er nog wel wat water door de Maritza stroomen. De Serviërs hebben in het nu begonnen tweede bedrijf van den oorlog weinig anders te doen dan bun bondgenooten helpen waar dat noodig is. En de taak der Grieken zal zich, behalve in krijgsbedrijven ter zee, wel bepalen tot het beleg van Janina. de stad in Epirus, die het nog zoo kranig volgehouden heeft, Het heet, dat onlangs twee Grieksche regimenten voor Janina elkaar bij vergissing hebben beschoten. Een van beide regimenten had een foit bezet, dat bet andere regiment wilde overrompelen, zonder te vermoeden dat het reeds door de eigen troepen genomen was. Bij het hevige geweervuur dat hierop ontstond hadden beide regimenten reeds ernstige verliezen geleden, voordat de vergissing werd ingezien. Voor de Montenegrijnen schijn t het tweede bedrijf van den oorlog met een heuglijk feit begonnen; de inneming van Skoetari. Skoetari telde bij het begin van den oorlog ongeveer 20 000 inwoners. Stout verheffen zich, van uit zee gezien, boven de Rasapbarotsen de vestingmuren van het kasteel, stam mend nog van vóór den Venetiaanschen tijd. De legende verhaalt dal, naar oud Slavisch gebruik, in de fundamenten der vesting een jonge maagd is ingemetseld geworden, opdat de sterkte onneembaar zou zijn. De toegang tot die sterkte is voor vreemden streng verboden, zelfs de wali geeft daartoe nimmer toestemming. Eens is er een ingenieur uit Triësttoegelaten, teneinde een bliksemafleider te plaatsen op het kruitmagazijn. Toen voor de eerste maal nadien een onweder op komst was, toog de pasja met groot gevolg naar een plaats bezijden den rotswand om de werking van bet toestel te aanschouwen de hemel mag weten, wat hij zich daarvan had voorgesteld. Maar zeker niet dat, wat toen gebeurde. Even daarna toch vloog het magazijn met een geweldigen slag in de lucht. Waren de voorgeschreven hoeveelheden kruit aanwezig geweest, misschien zou dan van de sterkte geen steen op de andere zijn gebleveD. Maar van Turksch bestuur kan bezwaarlijk worden ver wacht, dat aan voorschriften zoo pre cies de hand wordt gehouden. Dank zij die nalatigheid intusschen, was het ongeluk niet zoo heel groot. De ingenieur was gelukkig alweer naar Triest. Ver boven alle gebouwen der stad steekt de kaïhedraal uit gesticht door den primaat van Albanië, aartsbisschop Guerini. Aan dezen dom zijn zulke geweldige afmetingen gegeven de klokkentoren is wel honderd meter hoog om indruk te maken op de Katholieke Albaneezen. Overigens is de stad zeer eenvoudig gebouwd. Het straatleven vormt we spreken nu van vredestijd de voornaamste aantrekkelijkheid. Druk is 't er tijdens den voormiddag in het centrum van verkeer. Druk, schilderachtig, eclit Oosterse!). Krijgs haftige Arnauten trekken voorbij, hoog te paard gezeten. Ze achten het be neden zich, den vreemdeling aan te zien. Gesluierde vrouwen, in fantas tische kleederdracht, waggelen gelijk eenden in het hoogeTurksche schoeisel. Allerzijds knersen en piepen voer tuigen, waarvan de bouw en de hooge houten raderen doen denken aan de transportmiddelen, die onze voorva deren vóór duizend jaar gebruikten. Bedelaars bij de vleet zwerven rond. Allerlei soort kreupelen en mismaak- ten pogen medelijden te wekken door het tentoonstellen van hun gebreken. En tusschen alles door het geschreeuw en lawijt der handelaren en venteis, hun waren aanprijzende. Skoetari de reiziger ontwaart het dadelijk ligt op de grens van bet Oosten, met ai zijn kleurigheid naast onzindelijkheidvadsigheid naast levendigheid. Het ligt op den drempel van een voor den Europeaan her metisch gesloten land. Inderdaad her metisch gesloten. Wat de bergachtige strook van honderd uren lang bij 30 uren breed, tusschen het Pindusgebergte en de Adriatische Zee, is den Europeaan feitelijk meer onbekend dan het meest afgelegen deel van Afrika's binnenland. Onze oorlogscorrespondent beeft daar al op gewezen. Moeilijk te be reiken is het geenszins vanuit onze cultuurcentra Maar boe weinigen nog hebben dit raadselvol deel van het Balkarischiereiland doorkiuist, dat land met sneeuwbetopte bergen, met wilde waterstroomen, liefelijke dalen en dichte wouden; woonplaats van een volk, dat in gewoonten en karakter eigenschappen en kleedwijzen zoo ge heel buiten het Europeesch volkeren- verband staat. Geen volk bewaart nog als dit de zeden dei voorvaderen. Geen volk misschien is zoo fier en moedig en onversaagd. Vrij en onafhankelijk zijn, dat is het begeeren der Alba neezen. Geen wetten en geboden willen ze erkennen. Ten aanzien van den vreemdeling buigen ze slechts voor één gebod; dat der heilige gastviijheid. (li. N.) De geest in het Turksche leger. Aan de »Matin« wordt uit Con- stantiuopel geseind: Men weet thans met zekerheid, dat Pertev Pasja naar Constantinopel is gekomen in opdracht van de officieren en de oppositie ten einde de verklaring af te leggen, dat zij den nieuwen opperbevelhebber van het leger, Izzed Pasja, niet erkennen. Daarna is nog bekend geworden, dat een cavaierie-afdeeling bet vierde legei korps aanviel en er groote ver liezen aan toebracht Ook de cavaierie- afdeeling had een groot aantal ge wonden. Enver Bey kwam, vergezeld door eenige vi ienden, naar Kademkeui, waar hij een politieke rede wilde houden. Hij werd daarin verhinderd. Er ontstond een bloedige botsing, waarbij verscheidene officieren werden gedood. Slechts mot groote moeite gelukte het, de strijdende partijen tot bedaren te brengen. Enver Boy moest met zijn vrienden vluchten. De Koningin is voornemens zich op den avond van Donderdag 6 Februari andermaal voor eenige dagen in streng incognito en onder den titel van Gravin van Buren naar den Taunus te begeven, ten einde den 5) (slot.) De boot schommelde, maar ik richtte mij op en nu ontstond tusschen ons heiden een wanhopige worsteling; de woede vermeerderde mijne kracht, maar ik voelde, dat ik aan behendigheid door mijne tegenpartij overtroffen werd. Wat wilt gij riep ik en drukte krachtig hare kleine handhare vingers kraakten, maar zij gaf geen geluid, hare slangennatuur stond den proef door. «Gij hebt gezien,» zeide zij, «gij zoudt aangifte doen,» en wierp mij met boven- menschelijke kracht neder. Wij hingen heiden tot over den rand der boot; haar haarvlechten raakten het water; een minuut en 'twas beslist. Ik drukte mijne knieën tegen den wand der boot, greep haar met de eene hand bij de haren, met de andere hij de keel; zij liet mij los en ik wierp haar dadelijk in de golvenl Het was reeds tamelijk duister; haar hoofd dook tweemaal uit de golven op, maar verder zag ik niets meer Op den bodem der boot vond ik de helft van een ouden roeispaan en kwam er mee, na veel inspanning, in de haven aan. Toen ik over den oever naar mijn hut giDg, zag ik onwillekeurig naar de plek, waar den dag te voren de blinde den nachtelijken roeier verwacht had. De maan was reeds opgegaan en het scheen mij als of iemand in een wit kleed aan den oever zat; nieuwsgierig sloop ik nader, en hukte mij in het gras dicht bij de helliDg des oevers. Door een wei nig het hoofd op te richten kon ik vaD daar alles zien, wat onder mij gebeurde; ik was niet weinig verwonderd en ver heugde mij bijna toen ik mijne nymf zag. Zij wrong het water uit haar lange haren; het natte hemd kleefde aan hare slanke gestalte en haar zwoegenden boe zem. Spoedig vertoonde een boot zich in de verte en naderde haastig. Daaruit stapte, zoo als den vorigen dag een man met een Tartaarsche muts op het hoofd, maar het haar op kozakken manier gesneden, en in zijn gordel stak een lang mes. Janko,» zeide zij, «alles is verloren!» Daarop begonnen zij een gesprek te zamen, maar zoo zacht, dat ik niets hoo- ren kon. «En waar is nu de blinde vroeg Janko eindelijk met verheffing van 9tem. «Ik heb hem weggezonden,» was het antwoord. Na eenige minuten verscheen de blinde, op den rug een grooten zak dra gende, dien hij in de boot legden. «Luister, blinde,» zei Janko, «ge zult deze plaats bewaken begrijpt ge? Het zijn kostbare dingen, zeg aan (den naam hoorde ik niet) dat ik zijn bediende niet meer ben; de zaak is slecht uitgevallen; hij zal mij niet meer zien; het is daar nu gevaarlijk; ik zal elders werk zoeken, en hij zal zulk een waaghals niet meer vinden. Zeg hem, zoo hij de moeite beter betaalde dan zon Janko hem ook niet verlaten; overal vind ik mijn weg, waar slechts de wind waait en de zee ruischt!» Na eenig zwijgen sprak Janko voort «Zijgaat met mij meezij kan hier niet blijven en zeg aan de oude, dat zij reeds lang genoeg geleefd heeft en zoo zij nu het leven mocht verliezen, zij de eer bewaren moet. Ons zal zij nooit meer zien. a «En ik?» vroeg de blinde met kla gende stem. «Wat zoudt ge voor mij zijn?» was het antwoord. Inmiddels was mijn zymfindeboot gesprongen en wenkt haar gezel met de hand. Hij legde den blinde iets in de hand met deze woorden: «Hier, koop je honingkoeken," «Slechts dat vroeg de blinde. «Nu wat dan nog" en de op den grond vallende muntstukken klonken op een steen. De blinde raapte ze niet op. Janko zette zich in de boot. De wind woei van den oever. Zij spanden een klein zeil en voeren schielijk weg. Lang glinsterde in den maneschijn het witte zeil tus schen de donkere golven. De blinde zat nog altijd aan den oever en ik hoorde hem kermende knaap weende, weende zeer lang Ik werd treurig te moede. Waarom had het lot gewild, mij in den stillen kring van eerbare smokkelaars te wer pen?" Als een steen die in een stille bron wordt geworpen, stoorde ik hun J vrede, en was schier als deze steen neergezonken! Ik keerde huiswaarts. Op de tafel brandde een afgebrande kaars in een houten kandelaar, mijn j kozak sliep in weerwil van het verbod,1 den slaap des gerechten, en hield zijn wapen met heide handen vast. Ik liet hem slapen, nam het licht en trad in de kamer. O wee mijn geldkistje, een kost bare diamant, een Daghestauer-dolk het geschenk van een vriend alles was verdwenen. Nu begreep ik wat de blinde in den zak gedragen had. Ik wekte den kozak met een zeer onbeleef- den schop, schold hem uit voor alles wat leelijk wa9, maakta mij kwaad, maar er was niets aan te doen. Het zou be lachelijk zijn geweest zoo ik bij de overheid beklaagd had, dat een blinde mij bestolen en een achttienjarig meisje mij bijna verdronken had. Goddank, des morgens vond ik een reisgelegen heid en verliet Taman. Wat met de oude vrouw en den armen blinde ge beurd is weet ik niet. Wat gaan mij ook de vreugde en het lijden der meu- schen aan mij, een reizend officier, en wel op last der regeering!...

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1913 | | pagina 1