NIEUWE
Nieuws- @n Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
®ofementee
MsaSTSSSlEf
No. 13.
Zaterdag 15 Februari 1313.
42e jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
PREMIE
Vaderlandsliefde.
FEUILLETON.
VERRASSINGEN
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad f 1.15;
Franco per post door bet gebeele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nimmer! 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 17. Telephoonn. 69.
AD VERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 71/, Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
voor de lezers van deze courant.
Het heden verschenen 46e nummer
van den vierden jaargang van
bevat o.a.
Het portret van den Aviateur B1ELLO-
VUCC1E, die den vermoteion vliegtocht
over de Alpen gedaan heefr.
Voorts het portret van den Heer
G. J. C. A. Pop, Directeur der Post
en Telegraaf in Nederland, die zijne
functie hier te lande nedergelegd heeft
en 14 Februari naar Indië vertrekt.
Prinses Elisabeth van Ruuienfë en
Prins Eduard Albert van Wales, die
zich weldra zullen verloven. Begra
fenis van Generaal, Jhr. de Beer
Poortugael, Oudste lid van den Raad
van State. Mr. Cainaud, president
van het monsterproces, inzake de
Bonnot-affaire. De laatste letteren
van Maria Antoinette. Het mon
sterproces te Parijs, de beschuldigden
in zake de Bonnot-aflaire, voor het
Hof van Assises. Gevonden schat
in den Hollandscben bodem te Elberg.
De eerste Italiaansche Minister van
Koloniën M. Bartolini. De Rozen-
maandagoptocht te Keulen. Carna
val te 's-Hertogenbosch. Herken
ningsdienst bij de Politie te Berlijn,
met vier foto's als: Het naslaan in
het Misdadigersalbum. De vinger
afdrukken. Het Archief. Nauw
keurige meting van hetgeheelelichaatn.
Het verblijf van Prins Hendrik in
don Taunus. Personentrein door
den geweldigen sneeuwstorm omge
worpen. Een Engelsche Journaliste
spreekt te Den Haag voor de Haagsche
afdeeling voor Vrouwenkiesrecht.
Ten slotte: Portretten van bekende
landgenooten, de Rubriek van Redac
teur X, het vervolg van den oorspron-
kelijken roman van Eline van Stuwe
(Jacq. Royneke van Sluwe), getiteld
«Donkere Wolken" en het Kinder
nummer «Ons Prinsesje", met onder
houdende en leerzame lectuur voor
de Jeugd.
De geabonneerde
wonende
wensebt zich te abonneeren op het
weekblad ,,PAK ME MEE", tegen den
prijs van 3'/i cents thuis bezorgd.
Men moet vadeilandsliefdeniet verwar
ren met vader landsvergoding, blinde
vooringenomenheid rnet eigen land,
met een vreemd woord «chauvinisme"
genoemd. Zooveel als het eerste dient
te worden aangemoedigd, zoozeer te
misprijzen valt het laatste. Chauvinis
me, dat is een overblijfsel uit vroegere
beschavingen, uit tijden, toen men
voor de begrippen «vreemdeling" en
«vijand" slechts één woord kende dat
is een gebrek aan zelfcritiek, des te
scherpor in het oog springende, naar
mate men boter de fouten, door andere
volken begaan, weet op te merken
dat is een vesting van blinde, domme
zelfgenoegzaamheid, die de poorten
sluit voor het goede, dat van buiten
komt en liever tevieden is met 't veie
middelmatige en sorns slechte, dat
eigen kiachten weten voort te bren
gen. Niemand kan nu eenmaal in alles
uitmunten; zelfs een volk, een natie
kan dat niet. Laat Nederland b.v.
tevreden zijn met de gedachte de beste
schilderscholen aller tijden te hebben
gehuisvest en laat het insgelijks de
eer van andeie verdiensten aan andere
volken over.
De chauvinist is als de gastheer,
die zijn eigen tafel prijst: verwaand,
ingebeeld, maar bovenal smakeloos
Vaderlandsliefde daarentegen is een
heilzaam, gezond, verkwikkend element
in de samenleving der menschen. Die
zelfde samenleving, waarin wij toch
allen ons bewegen, zou, in baar ge
heel genomen, voor ons te groot zijn
dan dat wij er ons een juist begrip
van zouden kunnen vormen. De
menschheid, de samenleving, dat zijn
van die groote woorden, waaraan voor
de meesten onzer zoo beel weinig be
grippen vastzitten. Velen onzer heb
ben zoo weinig van de wereld gezien
dat het woord «menschheid" voor
hen een leege klank is gebleven.
Wezenlijker, tastbaarder nu is voor
ons het begrip «vaderland". Ieder van
ons immers voelt zich totdat bepaalde
vaderland te behooren en zoo is ons
vaderland voor ons de belichaming
van de samenleving, van de mensch
heid in het algemeen.
Zeer moeilijk is het, nauwkeurig na
to gaan, in welke besianddeelen dat
groote gevoel van vaderlandsliefde,
dat ons bij tijden zoo geheel kan
overmeesteren, te ontleden valt, welk
gewicht er moet toegekend worden
aan gewoonten van stofTelijken en van
geestelijken aard bij het ontstaan van
een zoo samengesteld geheel als het
gevoel «vaderlandsliefde». Want, bij
nadere beschouwing, is de vaderlands
liefde geen enkelvoudig gevoel Zonder
twijfel immers ontslaan er tusschen
ons klimaat, onzen bodem, onze luch
ten, banden, onzichtbare betrekkingen,
die men niet ongestraft verbreekt en
die, na verbreking, eerst in bun volle
kracht zich kenbaar maken, en juist
deze zijn het, die wij de stoffelijke
bestanddeeien der vaderlandsliefde
zouden willen noemen. Daartegenover
staat echter dat, al moge de vader
landsliefde stevig wortel schieten iu
de stoffelijke belangen en gewoonten,
zij toch haar hoogste kracht put in
onstoffelijke, geestelijke stroomingen
en factoren. Wetten, zeden en ge
bruiken, taal, vormen, instellingen,
alle sociale ovei leveringen en aloude
gewoonten tezamen, vormen, wel véél
meer dan stoffelijke belangen, een
geheel van zielsindrukken, die, van
kindsbeen af ons gemoed onuitwisch-
baar ingeprent, ten laatste dat levende
zielsbeeld vormen, dat men vaderland
noemt.
De ontleding van het gevoel «vader
landsliefde" is overigens zeer moeilijk
en in dit opzicht komt de vaderlands
liefde overeen met alle oprechte, innige
vrijwillige gevoelens, die namelijk zich
hardnekkig tegen iedere nadere om
schrijving verzetten. Het is een uit
het hart opwellend gevoel, ontembaar
in zijn uitingen, onberedeneerd, krach
tig en sterk ais de natuur zelve. Gaat
eens vragen aan een moeder waarom
zij haar kind liefheeft, en aan het
kind, waarom het van zijn moeder
houdt. Gaat hun eeris vragen, welke
rol de natuur speelt in het groote ge
voel van liefde, dat beiden bezielt en
welke rol de gewoontewat er daarin
toe te schrijven is aan hun lichaam
en wat aan hun ziel. Zo zullen u
misschien niet begrijpen en ze zullen
antwoorden Waarom ik liefheb? Wel,
daaromEn dat «daarom" is de groote
uitvlucht, waarmee ieder zich tracht
te redden, die het antwoord schuldig
blijft en, zooals hier terecht, moet
schuldig blijven. En gaat dan eens
aan iemand vragen, waarom hij zijn
vaderland liefheeft en hij zal u ant
woorden: «Wel, dat is niet meer dan
vanzelf sprekend, dat ik mijn vader
land liefheb". Wie zoo spreekt, han
delt als een natuurlijk gevoelend
mensch. Hier spreekt niet het ver-1
stand, maar het gevoel. Het verstand!
zon op de vraag allicht het beroemde,
antwoord geven: «Waar ik het goed
heb, daar is mijn vaderland.''
De vaderlandsliefde is dus in de
allereerste plaats een natuurlijk uit
vloeisel van ons gemoed, door het ver
stand geleid en in perken gehouden,
maar als bron toch alleen ons ge
moed kennend. Het is dan ook alweer
het gemoed, dat den grondslag en
het uitgangspunt vormt van den eer
bied voor liet gezag, voor de wetten
en instellingen des lands, voor den
heersctienden regeeringsvorm. Wetten
die niet op de zeden steunen, blijven
krachteloos, zeiden reeds de Romei
nen. En de zeden, zij zijn bet resul
taat van gedragingen en neigingen
des gemoeds veeleer dan des verstands.
Nu kunnen die wetten niet alles rege
len en niet alles voorzien. Zij kunnen
wel plichten en opofferingen vóórschrij-
ven, maar niet de male en den om
vang van die offers aan de gemeen
schap, althans niet in buitengewone
omstandigheden. In het gewone leven
weliswaar weet ieder staatsburger wat
er van hem verwacht wordt, hoeveel
belasting hij moet betalen, hoelang
hij moet dienen, hoe hij zijn kiesplicht
moet vervullen en zoo meer. Maar
iri do ure des gevaars voldoet die prac-
tijlc van liet gewone leven lang niet
meer. Dan heeft het vaderland méér
noodig dan nauwgezetheid en eerlijk
heid van den belastingbetaler of de
plichtsbetrachting van den soldaat.
Dan moet de natie al haar krachten
en soms meer dan haar krachten bij
eengaren, om mot een uiterste en
heldhaftige poging den vijand ie koe
ren, het gevaar het hoofd te bieden,
de nationale zelfstandigheid te hand
haven. En die heldhaftige naiuien,
die levende krachten, zetelen die niet
in de geestdriftige harten barer zonen?
Is niet het beste bolwerk der natie
de liefde, die haar kinderen in hun
hart koesteren? Het is niet de dienst
plicht, niet de ijzeren discipline, die
een leger onoverwinnelijk maakt, het
is de alles beheerschende idee. Het
in lompen gehulde leger der eerste
Fransche republikeinen had meer ge-
vechtswaarde dan de besie huurlegers
hunner tegenstanders. Eén geestdrif
tige slaat honderd besluiteloozen en
overtuigingsloozen. De vurige liefde
tot hot bedreigde en benarde vader
land moet den grondslag en de basis
uitmaken van wat de militairen noe
men het moreel" van den troep.
Een Californische geschiedenis.
3)
SLOT.
De heer Wellington huwde met
Dolly Markham en nam vervolgens
zijne vrouw mede naar San Francisco,
waar hij haar in een voornaam logement
bracht. Men bad daar zilveren vorken,
maar zeer weinig te eten, kostbare ta
pijten, maar zeer slechte bedden, lange
rekeningen, maar korte spijslijsten.
Toen Octavius daar zijn geliefde
vrouw een onderkomen had bezorgd,
begaf hij zich dadelijk op weg, om zich
bij Saxon Co. aan te dienen.
Het fraaie huis waarin de kantoren
zich bevonden, was wel is waar reeds
gesloten, maar de eerste boekhouder,
die toevallig nog tegenwoordig was,
zeide, bet zou geen slechten indruk
maken, zoo de nieuwe kantoorbediende
zich dadelijk in persoon aan een der
chefs voorstelde. Men was zeer gesteld
op nauwkeurigheid in het huis en mijn
heer Wellington was reeds een heele
week te laat aangekomen.
Den heer Octavius zonk het hart
bijna zichtbaar in de onberispelijk ge
lakte laarzen.
«En waarbeen moet ik mij wenden
om een der heeren te vinden en mij
te verontschuldigen?» vroeg bij.
"Mijnheer Saxon is niet in de stad,»
antwoorde de oude grijze boekhouder,
»maar gij kunt tot den compagnon der
firma, den heer Dalford gaan; hij woont
in de Westerfieldstreet n° 100.»
"Dalford, he?» dacht mijnheer Octa
vius, toen hij den naam en de woon
plaats in zijn notitieboekje schreef, »ik
ken dien naam, dunkt mij. Ha, ja, het
is immers de naam van den ouden heer,
die een blauwen scheen bij mijne Dolly
heeft geloopen! Zonderlinge toevallig
heid, die mij toch niet zal weerhouden
mijn chef dadelijk een bezoek te bren
gen.»
N° 100 Westerfieldstreet was een
fraai, groot steenen gebouw met spie
gelruiten, gebeeldhouwde deuren, bal
kons en het had achter een tuin en eeD
bekoorlijke oranjerie. Een knecht in
eenvoudig zwarte kleeding voerde
Octavius in een bezoekkamer, waar
het zachte licht van waskaarsen op
met kostbaar damast overtrokken
stoelen, Brusselsche tapijtenen al
basten statuetten viel. Aan het eene
einde derkamer zat lezend eene dame,
wier sierlijke gestalte in de diepte van
een ruststoel half begraven lag, ter
wijl de zware plooien van een groene
moiré antique robe langs haar heen
golfden, als smaragd groene golfjes der
zee langs eene zwaan.
"Wensebt ge mijnbeer Dalford te
spreken?» vroeg de dame vriendelijk,
toen Octavius bedeesd nader trad. »fiij
zal dadelijk maar dat is immers mijn
heer Wellington!»
»En gij zijt Miriam I» riep de kan
toorbediende met de groote vooruit
zichten. Maar voor bij aan zijn verba
zing meer uitdrukking kon geven, trad
de compagnon der beroemde firma
Saxon Co binnen en mijnbeer Octavi
us bevond zich tegenover den beer
Martin Dalford, een Californiscben
beer.
»Ik ik dacht, ge waart een goud
graver! stamelde Octavius.
»Ik ben het ook somwijlen,» lachte
Dalford, »en heb daar mijne vrouw
bijvoorbeeld uit het zand des levens
opgedolven!»
»Hij is de rijkste man in de stad,»
glimlachte Miriam, »en ik was kinder
achtig genoeg te weenen, toen ik het
vernam, want ik had er mij reeds
recht mee verblijd, hem met mijne
spaarpenningen verder door de wereld
te helpen.»
»En hoe gaat het met Dolly?»vroeg
de heer Dalford vriendelijk, toen zijne
vrouw opstond en haar arm teederlijk
in den zijnen legde. »Gij moet haar
hier brengen, om met Miriam over het
oude geboorteland te praten.»
Zoo was het blaadje omgekeerd: Mar
tin Dalford patroniseerde nu werkelijk
den jongen man, die hem voor weinige
weken in de keuken van het nieuw
Engelands farmbas patroniseern wilde.
Dolly was volstrekt niet tevreden
met baar lot. Zij sloot zieb op en
weende den gebeelen morgen, nadat
Miriam in eeD elegant open rijtuig,
bespannen mettweekostbare schimmels,
baar bet eerst een bezoek had gebracht.
Zij weende niet om Miriam's geluk,
maar om baar eigen ongeluk, want
Octavius had baar uitgescholden voor
«zottin» toen zij hem een nieuw zijden
kleed bad verzocht, eene zottin, die
misschien geloofde, dat een arme kan
toorbediende tot over de ooren in het
geld zat of, dat zij hem gouden bergen
bad meegebracht, enz. Vervolgens was
de kastelein van het nobele logement,
waar het paartje zijn intrek bad geno
men, zoo onfatsoenlijk met zijne lange
rekeningen geen korten tijd te willen
wachten, en dan maalde baar ook in
het hoofd, Martin Dalford de rijke
man dien zij zoo snood bad afgewezen
en bet ergst van alles was, dat zij zich
zeggen moest: «Het is uw eigen schuld,
ontrouw straft haar eigen meester!»
Arme Dolly!