NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. |||f FEUILLETON. DE VRIJ-JACHT. Nu. 18. Woensdag 5 Maart 1913. 42e jaargang VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG ikheid van het Buitenland. Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nnmmera 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER BureauLangestraat 17. Telephooou- 69. AD VERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/. Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Het is merk waardig de redeneeringen na te gaan, die in de Memorie van Toelichting van het ontwerp der nieuwe tariefwet zijn uitgesproken. Reeds vele er van hebben wij in het licht gesteld, doch onlangs stuitten wij op nog eene, welke bijna al de andere achter zich laat. Gelijk men- weet, is te allen tijde de protectionist vijandig geweest aan den invoer van goederen. Onze Regeering heeft hem in dit opzicht getrouw nagevolgd. Maar in een ander opzicht heeft zij hem overtroefd. Ook de uitvoer van goederen blijkt in haar oog bedenkelijk te zijn. Worden wij door te arbeiden voor uitvoering niet afhankelijk van de de vreemdelingen Men stelle zich eens voor dat het buitenland weigerde ons vee en onze zuivelproducten te koopen, welk een ramp zou dat zijn Voor Nederland ware een bestaan van afzondering gewenscht, zoodat het met die wispelturige vreemdelingen niet te maken had. Dei gelijke op vatting hebben wij op bl. 38 der Memorie van Toelichting aangetroffen, waar de onderteekenaars van het staatsstuk hunr.e symphatie hebben te kennen gegeven met de redenen, welke in 1897 geleid hebben tot een beweging om in Nederland een invoerrecht te heffen op de granen. In 1897, zoo heet het, hadden de vooi standers van de graanrechten lang geen ongelijk. De bevordering van den graanbouw zou gemaakt hebben dat men hier graslanden in bouwland bad omgezet. De veeteeltproducten moeten, zoo herinnert ons bet staats stuk, gedeeltelijk naar het buitenland worden uitgevoerd, daar zij hier meer worden voortgebracht dan verbruikt. De wensch der voorstanders van graanrechten in 1897 was o.a. dat wij imeer onafhankelijk zouden worden, wat den afzet der producten betreft, van hel buitenland.a Wel is waar hebben onze bewinds lieden in de tegenwoordige omstandig heden, namelijk in den jare 1911, verklaard geen vrijheid te vinden om graanrechten voor te stellen, maar de voorstanders dier rechten worden door hen toch met een handdruk van instemming vereerd. De argumenten dezer lieden worden herhaald, en vervolgens leest men «Hoewel onder- geteekenden het bovenuiteengezette, destijds door velen ingenomen stand punt in verband met de toen heerschende tijdsomstandigheden juist voorkomt, zoo vinden zij toch geen vrijheid onder de tegenwoordige omstandigheden rechten op granen in overweging te geven. Derhalve: het streven om zich van de buitenlandsche koopers onaf hankelijk te maken was juist; bet worde enkel sonder de tegenwoordige omstandigheden^ op nonactiviteit ge steld. Wel wordt in de hier aan gehaalde zinsnede gewezen op »de toen heerschende tijdsomstandig heden maar geen poging is gedaan tot bewijs dat destijds op een al- gomeenen boycot onzer veeteelt- producten in het buitenland meer kans bestond dan tegenwoordig. De vrees hiervoor, hersenschimming voor heen zoowel als nu, is nooit iets anders geweest dan een voorwendsel om bet beginsel goed te praten dat Nederland onafhankelijk moet zijn van afzet in den vreemde. Men staat over dergelijke eco nomische inzichten verbaasd. De oiiderleekenaars der Memorie schijnen zelfs niet vermoed te hebben dat hun economische leer bedenking zou kunnen ontmoeten. Want hun beginsel belijdenis was volmaakt overbodig. De beweging voor graanrechten is in 1897 door den uitslag der algemeene verkiezingen ten grave gebracht en het was toch waarlijk niet noodig thans, veertien jaar na dato, een eeresaluut aan het graf te brengen door de grootspraak: tZij had toch gelijk, a Te zonderlinger klinkt dat eete- saluut omdat sedert 1897 de ont wikkeling van het handelsverkeer en van den landbouw den tegenstand der vrijhandelaars volkomen gerecht vaardigd heeft. Waarom onze bewinds lieden een slecht argument nog eens ophalen en in theorie er hun zegel aan hechten, is een raadsel. En welk een theorie I Nederland moest, daar het voor zijn uitvoer afhankelijk is van den vreemdeling, liever geen goederen voortbrengen in grooter hoeveelheid dan het zelf verbruiktweg met den buitenland- schen handel, weg met onze zee havens, weg met de Rijnvaart, met de spoorwegverbindingen 1 Wij gelooven gaarne, dat de booge heeren het niet zoo ernstig meenen. Natuurlijk niet. Maar waarom dan in oQicieele stukken omtrent den internationalen bar.-del opvattingen verkoodigd, welke zóó weinig zijn overdacht? Heeft men niet beseft, dat men hier een theorie uitsprak, welke nog veel verder gaat dan het verstoktste protectionisme ooit eerie verkondigd heeft? Of heeft men er een behagen in geschept over den internationalen handel eens iets anders te prediken dan wat sedert die ver- foeielijke Revolutie van 1789, of sedert dien tijd ongeveer, aan bet licht is gebracht? Indien dit het motief is geweest om met denkbeelden te komen aandragen, even onberedeneerd als excentriek, het genoegen zij gegund. Alleen zouden sommigen kunnen meenen dat een Memorie van Toe lichting minder de geschikte plaats was voor dat spel. Een Kunst. dichter heeft geschreven «Ernstig is het leven, vroolijk is de kunst". Juist, omdat het leven ernstig is, dikwijls boog ernstig, en de kunst daarentegen vroolijk, begroeten de menschen terecht de kunst als een vriendelijke gezellin, hun toegezonden om het loven met zijn vaak harden en aangrijpenden ernst op te vroolijken en te verlichten. Deze taak, de taak om vroolijkheid en zonneschijn aan te brengen te midden der bezwaren van het aardscbe leven, heeft de kunst wellicht in geen enkel tijdperk meer en in ruimer mate vervuld, dan in den tegenwoordigen tijd. De kunst, die vroeger bijna uitsluitend werd be oefend aan de hoven der vorsten, is uit de paleizen neergedaald naar het gewone leven, waar iedereen haar kan zien. Zij is uit de woningen van rijken en aanzienlijken, die haar 't eerst hun bescherming verleenden, door gedrongen tot de huizen van den kleinen burger, ja, bijna kan men zeggen tot de hutten der minderbe deelden. Men kan bijna in geen enkel buis komen, al is het nog zoo gering en armoedig, waar niet een of ander beeldje of scbilderijije, meer o( minder in die omgeving op zijn plaats, spreekt van den invloed der kunst op het leven. Is er één kind te vinden, dat niet zijn pienteiiboek bezit, met be hulp waarvan het gedachten en voor stellingen vormt, die van invloed zijn voor zijn later leven? De kunst heeft in alle groote steden haar beoefenaars en vereerders gevonden. Haar tempels verrijzen naast de tempels van liet geloof en de wetenschap, en groot is het aantal dergenen, die in deze tempelen der kunst veel meer dan in den tempel van den godsdienst hun stichting, of althans voedsel voor hun geest zoeken. De groote tentoonstel lingen onzer dagen roepen bedevaart tochten in het Teven die de wonder doende beelden van vroeger tijden niet in zulke mate gekend hebben, bedevaarttochten, waaropde menschen willen bewonderen en aanschouwen, hoe ontzaglijk ver men in alle moge lijke kunsten gevorderd is Overal ver neemt men tegenwoordig het wacht woord, dat het nuttige zich paren moet aan het bevallige en schoone, dat nijverheid en kunst met elkaar een vast verbond moeten sluiten. Kortom, de kunst neemt ih het leven een zoo ruime plaats in, als nimmer te voren. Naar mate nu de kunst haar ge bied heeft uitgebreid en algemeen eigendom is geworden, is ook het gevoel voor het schoone, de zin voor kunst, onder bet volk toegenomen. Dat mag men althans veronderstellen, j Er wordt ten minste aan de aan- I kweeking van het schoonheidsgevoel veel lijd en zorg besteed. Men be schouwt dat evenzeer als een onont beerlijk teeken van ware beschaving als gevoel voor recht, gevoel voor waarheid. Niet zonder beteekenis is het opschrift boren een tempel der kunst: «Geen onwetende, geen onbe schaafde zelfs zal de kunst verachten." De kunst verachten is tegenwoordig een teeken van ruwheid, van bar- baarschheid, en reeds op school is bet streven merkbaar, om het schoon heidsgevoel op te wekken en ook in de onderste lagen van bet volk te doen doordringen. Het behoort tot de taak der opvoeding en is het streven van alle volksopvoeders geworden, geworden, 't kind onderscheid te leeren maken tusschen hetgeen mooi en hetgeen leelijk is, bet behagen te doen scheppen in dingen, waaruit de wet der schoonheid spreekt, en een afkeer te doen gevoelen van alles, dat in strijd is met deze wet. De oude overleving van Orpheus die de macht bezat met de tonen zijner muziek ook wilde dieren tot zich te trekken en te temmen, bevat een ernstige waarheid de waarheid, name lijk, dat het schoone, benevens de be oefening daarvan, de kunst, een verzachtenden, beschavenden, ver edelenden invloed op den mensch oefenen. Terwijl zij in de ziel lonen wakker roept, die diep op haar bodem sluimerden, heeft zij tevens een wel dadige, kalmeerende, veredelende uit werking op het leven, op de gewoonten, op geheel het doen en laten van den mensch. De bisschop, die van het 5) In zonderling contrast was hierme de een frissche groene krans van wilde myrthe, die om den verkleurden hoofd- opschikt gewonden was. Daaronder uit kwamen eenige witte lokken te voorschijn. Zij fladderden in den avond wind. In hare handen hield de vronw een langen stang. Aan de punt er van wap perde een groote blauwe sloof ver kleurd gescheurd. Onbewegelijk stond de hooge, magere gestalte en zag onafgewend naar zee. Ik naderde. Toen zag zij om. Het was een recht oud verschrompeld ge zicht, met diepe rimpels en door de zeelucht bruin geverfd en zeer treurig I Groote lichtblauwe oogen rustten wonderbaar glinsterend op mij volstrekt niet verwonderd over een steedsch gekleeden vreemdeling, vol strekt niet nieuwsgierig, zooals men mij toch anders uit iedere hut nagekeken had. Ik groette haar in haar dialect. Zij knikte en glimlachte zeer gemeen zaam: «Niet waar, nu moet hij toch spoedig komen?» Als een waas van jeugd en schoon heid lag dit hopende lachje op het verschrompelde, oude treurige gezicht. »Wie moet komen?» vroeg ik. Verwonderd schudde zij het hoofd »Weet ge dat niet? Anders weten 't toch allen, dat mijn Jochim buiten op zee is.» »Is Jochim uw zoon?» Toen glimlachte zij schalks be schaamd: »Hoe zou ik aan een zoon komen? Jochim is eigenlijk hij, dien ik bemin en mijn bruigom zal worden. Daarom heb ik hier immers het blauwe sloof om hem geplaatst, wijl hij uit zee voor mijne huiedeur niet zien kan. Nu zullen weder al de andere opge schikte knapen komen, als destijds, toen de andere slechte vrij-jacht was, en met trotschen tred, den kop zegevierend in den nek geworpen, voorbij mijn sloof wandelen. Allen zijn rijk en zien daarom zoo hoogmoedig op den armen Jochim neer, omdat hij slechts een enkele oude vermolmde boot heeft. Maar mijn Jochim is toch meer waard, dan zjj allen te zamen, en hij bemint mij en ik hem, en wij zien nooit van elkaar af, hoe veel mijne moeder mij ook slaat. O, ge moest ook mijn Jochim eens zien. Zoo net en zoo trouw en zoo moedigen zoo treurig, sedert de leelijke vrij-jacht, toen ik niet van achter de deur te voorschijn kwam en binnen trok, schoon ik het hem nog den vorigen avond hoog en heilig beloofd had maar ik kon 't waarachtig niet helpen, moeder bracht mij bijna om en hield mij met geweld in huis vast.» Weder lag een schaduw van diepe treurigheid op het oude gezicht. "Sedert wanneer is dan Jochim bui ten op zee?» «Gisteren vroeg, toen de muzikanten zoo lustig door het dorp bliezen en iederen bruiloftsgast met een fanfare ontvingen en allen lachten en joelden, toen is hij geheel alleen en heimelijk in zijne boot uitgevaren hij heeft niet eens de netten meegenomen I» »En is hij ook den geheelen nacht buiten gebleven?» «O deze nacht deze nacht... hij vreesde precies dezen nacht, hij wilde er niets van hooren en zien en daarom voer hij uit. Hij heeft buiten zeker een vreeselijken nacht gehad; want hij moest immers denken, 't was mijn bruiloftsnacht en de rijke Matthias van Hulsenhofe was de bruidegom I »'t Wilde mij heden den geheelen dag niet uit het hoofd, en daarom deed mij 't hart zoo pijn. Welke kwelling mijn arme Jochim op zee heeft doorgestaan bij de honderden akelige gedachten, nu rilden zij in de heldere middagzon met muziek en gejuich en pistoolschoten naar de kerk en de rijke Matthias en Ilsabe zijn bruidegom en bruid. Zij zingt met hem uit een nieuw gezangboek met gouden hart en hun beide vergulde namen nu treden zij te zamen voor het altaar en mijnheer de pastoor ver- eenigt ze voor heel het leven. De menschen zeggen Ilsabe is een mooie bruid maar bleek doodsbleek, als had ze reeds in 't graf gelegen Nu rijden zij met muziek en gejuich en vreugdeschoten weder naar huis en Ilsabe schenkt voor de vrouwen het zoete brnidsbier uit de blanke tinnen kan en Matthias brengt den mannen den jongemansdronk, en alleD eten en drinken en worden steeds vroolijkerOp de groote schnurdee! van de Hulsenhofe wordt gedanst en gejuicht en Matthias en Ilsabe dansen als man en vrouw met elkattr tot diep in den nacht. Ilsabe wordt steeds bleeker en bleeker en waggelt als een schaduw in den daDS; Matthias echter wordt steeds vergenoegder en zijne oogen glinsteren... Nu nemen de vrouwen Ilsabe in haar midden en dansen met haar rond en rukken haar lachend en schreeuwend de bruidskroon van 't hoofd en Matthias tilt haar op zijn arm en loopt met haar weg... »Ach wat moet Jochim buiten op zee, waar 't zoo doodstil en zoo donker was voor een pijnlijken nacht gehad hebben... Maar nu moet Jochim toch spoedig uit zee terug komen en dan ziet hij reeds in de verte mijn blanwe sloof wenken en Dsabe op hem wach ten en op geen anderen vrijer O hoe vroolijk zal ik dan op hem toe snellen, mijne armen om hem slaan en roepen: Jochim! JochimI ik ben je trouw gebleven, 'k was alleen niet waar, zie, ik heb immers nog de bruidskroon op voor jou alleen geen hand heeft ze aangeraakt, slechts de wind heeft er een beetje ingesuisd, maar den krans heb ik er van morgen weer frisch omgewonden voor jou

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1913 | | pagina 1