NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad N&f
voor ie Provincie Utrecht, gn
No. 56.
Woensdag 16 Juli 1913.
42e jaargang
gKgl
VERSCHIJNT WOENSDAG ER ZATERDAG.
VERZET.
FEUILLETON.
Boontje komt on zijn- loontje
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 17. Telephoonn. 69.
ADVER1 ENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'l, Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Zeer verschillend zijn de wijzen,
waarop de meoschen zich gedragen
ten opzichte van de dingen om hen
heen. Velen hun aantal is inder
daad niet gering laten ze heel
kalmpjes aan zich voorbijtrekken en
reageeren er slechts dan op, wanneer
zij h6n van zeer nabij en diep tref
fen. Dat zijn de onbewegelijken, de
onaandoenlijken, dikwijls ook de on
verschilligen. Zij geraken niet licht
uit de plooi, bemoeien zich zoo wei
nig mogelijk met de wereldsche zaken,
en toonen voor heigeen hun niet
rechtstreeks aangaat, slechts een
uiterst roatige belangstelling.
Op het eerste gezicht zou men
zoodanigen zielstoestand als een wen-
scbelljken kunnen aanmerken. Immers,
de algemeene klacht van onze dagen
is die van een te felle bewogenheid,
die de rust verwijderd houdt, herstel
van verbroken evenwicht belet, met
zelden het geluk verbant. Hoezeer
begint de menscbbeid niet te gelijken
op de door Jules Verne gefantaiseer-
de inwoners der stad, aan de wer
king eener met zuurstof overzadigde
dampkringslucht blootgesteld, die als
gevolg dezer proefneming weldra hun
bezinning kwijtraakten en tot aller
lei dolzinnigheid oversloegen. Zóóver
zijn wij nog wel niet, maar het be
gint er toch wat op te lijken.
Die beweringen, de overdrijvin
gen, die men er in legt doen reeds be
speuren, dat zij niet ongegrond zijn
kunnen wij laten voor hetgeen zij
zijn. Er is aan haar oorzaak niet veel
te veranderen, den tijdgeest kunnen
wij niet dwingen, de versnelling in
den loop der dingen niet remmen.
De overtuiging, dat het zoo is, geeft
reeds zekere mate van rust, draagt
reeds bij tot het aankweeken van
die kalmte, die tegen schokken op
veert en hun stoot verzacht, is een
pantser, dat* veel leed kan afweren,
een waarschuwing tegen het plegen
van machteloos verzet.
Zeker is het iets nobels in de ge
latenheid die men den Oosterling
toeschrijft. Id hem verpersoonlijkt zich,
naar onze opvatting, de leer, dat de
mensch dragen moet wat hij niet
kan keeren, aan welke het begrip
van onderwerping aan een Hoogere
Macht nauw verwant is. Met het be-
oordeelen van dezen gemoedstoestand
moeten wij, menschen van de Avond
landen, voorzichtig zijn. Slechts van
weinigen is de blik diep genoeg door
gedrongen in de ziel van gindscbe
natuurgenooten, voor wie de zon vroe
ger is opgegaan, en wij weten niet
welke heftige bewegingen ondergronds
plaats vinden, verborgen onder een
effen oppervlakte. En dan, voorzoo
verre wij de uitwerking kunnen ga
deslaan, biedt juist die berusting,
dat fatalileitsgeloof, de tyrannie ge
legenheid tot het doen gelukken van
haar aanslagen, wijl geen verzet ge
ducht wordt, is zij oorzaak, dat
het actief optreden van den enkeling,
door beerschzucht gedreven, toestan
den schept, die bij minder lijdelijk
heid van de menigte onmogelijk zou
den zijn
Ook het plotseling oplaaien van een
volkshartstocht, opgezweept door de
opwekking van vaderlandslievend of
godsdienstig fanatisme, is een andere
vorm van diezelfde eigenschap; het
is een medegesleept worden, omdat
het vermogen tot verzet tegen den
wassenden stroom niet aanwezig is;
geen welbewuste redeneering, een dijk
poogt op te werpen tegen de over
stelping van den vloed, en op de hoog-
stijgende golven de man zich laat
gaan, de gevolgen niet berekenend,
en zonder te denken aan de dreigingen
der toekomst.
Niet slechts in het Oosten is dit
schijnbaar tegenstrijdige waar te
nemen, die krachtige drang op den
grondslag van onberedeneerd meegaan.
Men vraagt zich weieens af, hoe volks
bewegingen kunnen ontstaan, die geen
kans van slagen bieden. De suggestie
door enkelen, waartegen geen weer
stand geboden wordt, geeft de ver
klaring.
Er valt te twisten over de vraag
of de zucht tot verzet, de drang tot
reageeren op uitwendige en innerlijke
prikkels, de uiting is van iets, dat
tot de onafscheidelijke eigenschappen
der menscbelijke natuur behoort en
welks ontbreken aan onzen aanleg
het kenmerk van minderwaardigheid
zou geven, dan wel, of zij de vrucht
is van opvoeding en levensomstandig
heden. In het algemeen zal wel, op
grond van eigen ervaringen, de nei
ging bestaan om haar in eerstgenoemden
zin te beantwoorden.
Elke actie vindt voedsel in den
tegenstand, dien zij ontmoet. Konden
toestanden geschapen worden, in welke
zij ongehinderd haar weg vervolgde,
zij zou doodloopen. Door het verzet
sterkt zij haar krachten, naar de wijze,
waarop het zich voordoet, regelt zij
haar werkzaamheid, of zet zij die stop,
wanneer blijkt, dat zij bezig is een
onvruchtbaar en voorshands niet te
ontginnen terrein te bewerken.
De tegenwerking is niet slechts het
niet willen, vaker nog het anders willen,
maar in ieder geval er ontstaat wrij
ving, beweging, een kruisen van inzich
ten, den strijd tot het doen zegevie
ren van de zijne, al hetgeen noodzake
lijk schijnt om naar Westersche be
grippen de beschaving te doen. Wan
neer wij dit zeggen, is daarmee geens
zins bedoeld die van het Oosten, waar
anderen wilsuitingen het bereikte
standpunt aangeven, te miskennen;
alleen haar aard en wezen verschillen,
en waar zij door haar werken in het
licht der openbaarheid treedt, gëvoelt
men, dat er van gemeenschapsarbeid
veel minder sprake is dan van betgeen
aan den geest van een machtig individu
is ontsproten.
In al ons streven ligt iets revolu-
tionnairs. Wij nemen geen vrede met
het bestaand, wij leggen er ons niet
bij meer. Door weerstand bieden aan
hetgeen ons tegenstaat, oefenen wij
onze krachten tot de hoogte, die be
reikt moet worden, zullen wij sterk
genoeg zijn om te kunnen dragen den
last van hetgeen ons wordt opgelegd,
zonder dat wij ons er van vermogen
los te maken. Gelijk bet machtig
stoomschip de golven doorsnijdt, die
opstijgen tegen den boeg, doch de
stortzeeën, die bergenhoog de boor-
|den bestormen, kalm en zonder ver-
I wrikken over zich laat heengaan, -
evenzoo grijpt de dappere strijder de
stoffelijke en geestelijke vijanden aan,
die hem op zijn weg bejegenen, ter
wijl by het hoofd buigt voor de be
sluiten eener Hoogere Macht, die het
onafwendbare over hem doet komen.
Is ook daar verzet gerechtvaardigd
Moet het als de vruchtelooze en in
smadelijkeDederlaageindigende hemel
bestorming der titanen worden aange
merkt, wanneer wij trachten te weer
streven wat ons schijnt te zijn opge
legd, en hebben zij gelijk, die be
weren, dat het een terugdringen is
van dien Wil, dien wij als heilig
hebben leeren eerbiedigen, als wij de
onderwerping niet aanvaarden op een
wijze, die het atalisme zeer nabij
komt?
Niets kan zoo schadelijk inwerken
op de ontwikkeling van onze beste
eigenschappen, dan voedsel geven aan
deze meening. De afwering van het
geen het leven, het welzijn, de wel
vaart bedreigt, is de plicht van zelf
behoud. üm ons van dezen naar
behooren te kwijten, zoeken wij
aansluiting bij anderen, gaan wij een
of- en defensief verbond aan tegen
een gemeenschappelijken vijand, bren
gen wij onze ongelukskansen als aan-
deelen iD een vennootschap, waarvan
de winst ze moet trachten te dekken.
Het natuurlijk verzet van den eenling
tegen de dreigingen van wat hem
tegenstaat, wordt een weloverlegde
bestrijding door groepen, en er zijn
geen philosofische vertoogen noodig
om te doen inzien, dat zulk gezamen
lijk optreden toch waarlijk onmisbaar
is, evenmin historische herinne
ringen om voor den geest terug te
roepen tot welke verblijdende uit
komsten het reeds heeft geleid.
Alzoo is het leven toch een
onafgebroken verzet, een bitter strij
den tot aan het bitter einde, een aan
houdende omwollcing van de zon der
vreugde, een onafgebroken gesloten
zijn van den tempel des vredes?
Dat is er naar. Het hangt er van
af, in welken geest wij dien strijd
voeren, bij behoeft volstrekt niet bitter
te zijn, hij kan zeer stellig de levens
kracht en daarmee de levensblijdschap
verhoogen.
Dezelfde frissche bries, die door
den kloeken wandelaar als het ware
met volle teugen wordt opgenomen
in de verruimde borst, drukt den ver
moeiden bode achteruit en doet hem
zwoegend zijn weg vervolgen.
Er zijn methoden van verzet, er
is ook verzet zonder methode. Lieden,
die tegen ieder grieven hebben en
tegen alles oppositie voeren, maken
zich het leven zeker niet gemakkelijk,
en het is zeer te betwijfelen, of zij
wel iets bereiken. Dat vervolgens de
geringheid hunner resultatén de stem
ming bederft en het geluk verwoest,
is niet tegen te spreken, maar
aan wie te wijten?
Wij hebben ons verzet te voeren
met verstandige keuze van zijn doel,
met behoorlijke kennis van onze krach
ten, met goede onderscheidingen van
onze bondgenooten. Niet met ieder
een kunnen wij in hetzelfde gelid
loopen, een goede strategie eischt,
dat wij een beetje voor elkaar pas
sen. En dan, laten wij strijden met
blanke wapenen, met eerlijk en
lachend gezicht met eerlyke handen.
De vijand, dien wij achteruit heb
ben gedrongen, moet niet van ons
kunnen zeggen dat wij er slechte
vechtmanieren op nahouden. Het zijn
niet zelden werkelijke vijanden van
vleesch en bloed, tegen wie ons op-
DOOB
A. S. H. BOOMS.
31)
O Willem I wat zijn we
slecht Die arme lieve man die
altijd zoo goed voor mij was en mij
zoo lief had, heeft nu zoo'n ver
driet snikte zij.
Alles goed en wel, kindje, maar
bedenk, dat hij toch je echte vader
niet is't is maar 'n voogd
Foei Willem, zeg dat niet!
Sprak zij zenuwachtig opgewonden, de
verongelijking die den Overste daar
door aangedaan werd des te dieper
gevoelende, nu ook zij zelf wel eens
even diezelfde gedachte gekoesterd
had. Hij was meer voor me dan een
vader 1 Ik zal hem straks vragen
of hij je morgen ontvangen wil en
dan moet je hem op de hoogte stellen
van alles je exuses maken dat je dat
nu eerst doet! Ik zal je per brief
laten weten wat hij zegt 1 Doe
dat Willem, bedenk dat hij zoo goed
voor me was en zoo edel van hart
is! Als hij weet dat ik je zoo
lief heb, zal hij zeker zijne toestem
ming geven, want ik weet 't,
hij wil alleen dat ik gelukkig zijn
zall En toen weer in tranen
uitbarstende kermde zij handenwrin
gend O, God 1 O, GodO,
God 1 wat moet er van mij worden
als hij niet langer voor mij zorgen
wil 1 en het gezicht in hare handen
verbergende snikte zij zenuwachtig in
hare bittere wanhoop, eerst nu
helder beseffende wat zij in hem zou
verliezen.
En, Geesje, heb je mij dan niet,
kindje sprak Willen fluisterend
op teederen toon, werkelijk een oogen
blik aangedaan door haar groot verdriet,
maar ook verteederd, omdat die tranen
en die wanhopende droefheid haar
lief, teer gezichtje zoo aantrekkelijk
maakten. Spreek met je voogd, lieve
ling, vervolgde hij zacht troostend
zijn arm om haar heenslaande, en
schrijf mij wanneer ik komen kan. Ik
zal hem voorstellen kinnen een maand
te trouwen, want ons beider salaris
is zeker ruim voldoende om twee
menschen die elkaar zoo liefhebben
als wij en die niets vragen dan liefde,
gelukkig te maken, ten minste,
als hii ons ook nog wat finantieel te
gemoet komt
Zijne troostende woorden hadden dade
lijk een gunstige uitwerking op haar
verdriet, doch bij die laatste uitdruk
king, vol eigenbelang en strijdig met
belanglooze liefde, kwam zij in verzet.
Nooit! Ik wil niets meer
van hem 1 Hij gaf mij al zooveel I
riep zij vol overtuiging uit.
Doch Willem Marnters wist haar te
kalmeeren, haar bewijzende dat geld,
van waar 't ook kwam, nooit kwaad
kon, en dat die opoffering van den
Overste bij slot van rekeniDg ook niet
voo erg zou zijn; zij wist.immers niet
hoeveel hare ouders haar hadden nage
laten, want wie zou nu zoo gek zijn,
bij gebrek van zoo'n nalatenschap, om
zijn geld weg te gooien aan de verzor
ging van een kind waarmede hij niets
te maken hadZoo gek was de
Overste ook niet, en bedriegen
met die erfenis kon hij haar niet
daar zou hij, Willem, wel voor zorgen.
Wel viel haar het hatelijke en het
laag cynische in die verklarilng op, om
dat de liefde van haar pleegvader altijd
zoo vaderlijk natuurlijk was geweest
en zij er van overtuigd was dat haar
door haren vader niets nagelaten was,
doch de inblazingen van de man die
zij liefhad en bij wie zij geen geldzucht
wilde veronderstellen, klonk haar nu
toch minder hard in de ooren, en
toen Willem, wiens vulgaire harts
tocht opgewekt was door de innige
nabijheid van het jonge meisje, haar
hartstochtelijk fluisterend zeide dat
hij haar zoo innig lief had als zijn
eenig vrouwtje en zacht warm hare
hand drukte, toen was in 'n oogenblik
alles vergeten en riep de jonge liefde
een glimlach vol verlangen en hoop
te voorschijn op dat lieve gezichtje,
dat nog nat was van de tranen van
berouw die zij een oogenblik te voren
geschreid had. Zij nam o zoo graag
en zoo gauw aan al wat die man haar
liet hooren, omdat 't argelooze kind
iu zijne liefde geloofde en hem zonder
achterdocht geheel haar liefhebbend,
onschuldig hart geschonken had.
Op den gewonen tijd kwam Non
zenuwachtig opgewonden te huis, om
dat zij vreesde haren voogd onder de
oogen te komen, maar toch vast be
sloten, want Willem's woorden van
liefde hadden haar gesterkt en haar
het zelfvertrouwen geschonken dat zij
daarvoor hoog noodig had, omdat zij,
zich schuldig gevoelende, het vroegere
vertrouwen miste in de onbegrensde
goedheid en vergevinsgezindheid van
haren verzorger; diens groote, onver
anderlijke, alles vergevende liefde be
greep zij niet meer, geschokt als haar
gevoel was door de inblazingen van
den man die zij dacht dat haar lief
had.
De gejaagde schuwe toon waarop
Non naar «vadertje» vroeg, deed tante
dadelijk vermoeden dat er een nauw
verband bestond tusschen de gemoeds
toestand van het kind en het zenuw
achtig overhaast vertrek van haar
broerna Non alles gezegd te hebben
van dat gejaagd heengaan en zij haar
de sombere, wanhopei.de toestand be-
shreven had waarin de Overste verkeer
de, viel het haar gemakkelijk het
daardoor bedroefde meisje alles te laten
bekennen wat er gebeurd was.
Wordt vervolgd.)